Home

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-09-2012, BY5526, AWB 11/8151

Rechtbank 's-Gravenhage, 05-09-2012, BY5526, AWB 11/8151

Gegevens

Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Datum uitspraak
5 september 2012
Datum publicatie
7 december 2012
ECLI
ECLI:NL:RBSGR:2012:BY5526
Zaaknummer
AWB 11/8151

Inhoudsindicatie

Eiseres, een in Portugal gevestigd bedrijf dat werknemers ter beschikking stelt, heeft beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag loonbelasting.

In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard.

De rechtbank overweegt dat: verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag is vastgesteld; verweerder niet heeft bewezen dat de aanslag is verzonden; de enkele omstandigheid dat een aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt echter geen grond is voor vernietiging van die aanslag en evenmin grond geeft om aan te nemen dat die aanslag van rechtswege nietig is; die omstandigheid wel ertoe leidt dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag van ontvangst door belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan; eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij eerst in maart 2010 op de hoogte is gekomen van het bestaan van de naheffingsaanslag omdat eiseres op 10 november 2009 door verweerder op de hoogte is gesteld van het voornemen de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen en die ambtshalve vermindering van 20 november 2009 aan eiseres is gezonden en gesteld noch gebleken is dat eiseres deze bescheiden niet heeft ontvangen.

De rechtbank is van oordeel dat, hoewel de brief van 10 november 2009 en de ambtshalve vermindering van 20 november 2009 niet kunnen worden aangemerkt als (afschriften van) een aanslagbiljet, eiseres daarmee voldoende op de hoogte was van het bestaan van de naheffingsaanslag om daartegen bezwaar te kunnen maken, temeer nu op de ambtshalve vermindering ook de oorspronkelijke aanslaggevens staan vermeld. Voorts oordeelt de rechtbank dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

Sector bestuursrecht

zaaknummer: AWB 11/8151

uitspraak van de meervoudige kamer van 5 september 2012 in de zaak tussen

[X] SA, gevestigd te [Z] (Portugal), eiseres,

(gemachtigde: [A]),

en

de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 23 maart 2010 beroep ingesteld tegen een naheffingsaanslag loonbelasting met aanslagnummer [a]. De rechtbank heeft dit beroepschrift op 30 juni 2010, met de na 23 maart 2010 ontvangen aanvullende stukken, ter behandeling als bezwaar doorgezonden naar verweerder.

Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 29 augustus 2011 het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft daartegen bij fax van 8 oktober 2011, ontvangen bij de rechtbank op dezelfde datum, beroep ingesteld.

Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.

Eiseres heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna verweerder schriftelijk heeft gedupliceerd.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 mei 2012.

Namens eiseres is verschenen [A]. Namens verweerder zijn verschenen

[B], [C] en [D].

Partijen hebben ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar.

Overwegingen

Feiten

1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.

2. Eiseres is een in Portugal gevestigd bedrijf dat werknemers ter beschikking stelt. Medio 2002 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres al langer dan een jaar werknemers (lassers en pijpfitters) met de Portugese nationaliteit ter beschikking stelt aan [E] BV te [F] ten behoeve van de in mei 2001 gestarte bouw van een nieuwe fabriek op de [G] in [H] (hierna: het bouwproject). De fabriek is eind 2003 in bedrijf genomen.

3. Verweerder heeft bij brief van 22 juli 2002 eiseres meegedeeld dat naar zijn mening sprake is van een vaste inrichting in Nederland en dat het heffingsrecht over het loon van de werknemers aan Nederland toekomt. Als bijlage bij deze brief is algemene informatie gevoegd over de toepasselijke Nederlandse regels ter zake van onder meer loonheffing bij buitenlandse contractwerkers.

4. Bij brief van 15 augustus 2002 heeft (de gemachtigde van) eiseres gereageerd op de brief van verweerder van 22 juli 2002. Vervolgens is tussen partijen tot en met februari 2003 gecorrespondeerd.

5. Eerst in 2005 is de correspondentie vervolgd met een brief van verweerder van

3 februari 2005 waarin, voor zover hier van belang, het volgende staat vermeld:

“Bijna twee jaar geleden stokte de informatie-uitwisseling tussen uw cliënt [eiseres] en ondergetekende. Prioriteitstelling elders heeft er toe geleid dat ik eerst nu op deze zaak kan terugkomen.

(…)

Omdat in casu een aantal objectieve onzekerheden zijn te benoemen en eerder door mij het vertrouwen is uitgesproken te streven naar en praktische oplossing, wil ik bij mijn ambtgenoot van kantoor [te P] er voor pleiten een allesomvattende vaststellingsovereenkomst mogelijk te maken.

Eerder heb ik van u een overzicht (bijlage A) gekregen waarop “worked” days staan. Vermoedelijk wordt het aantal verblijfsdagen in Nederland bedoeld. Geeft dit overzicht het totaal aantal in Nederland verbleven dagen aan? Hoe kan het reëel aantal gewerkte uren worden benaderd? Uiteraard ga ik zelf proberen op basis van de poortadministratie tot een aantal werkuren te komen.

Gaarne ontvang ik van u zo spoedig mogelijk een reactie.

(. . .)”

6. Na te zijn gerappelleerd op 5 april 2005 heeft eiseres bij brief van 16 juli 2005 gegevens van werknemers bij het project overgelegd. In reactie daarop heeft verweerder bij brief van 28 juli 2005 een voorstel gedaan voor de verdere afhandeling. Eiseres heeft hier niet op gereageerd. Bij brief van 9 september 2005 heeft verweerder aan eiseres het volgende bericht:

“ Tot op heden heb ik nog niet van u mogen vernemen op mijn brief van 28 juli 2005.

Ik verzoek u mij voor 26 september te berichten hoe wij in deze naar uw mening verder zouden moeten. Uit mijn brief van 28 juli zult u begrijpen dat er in feite maar twee mogelijkheden zijn. Indien voor genoemde datum reactie uitblijft, zal ik de geschatte aanslagen moeten uitbrengen waarbij door het ontbreken van nadere gegevens omkering bewijslast gesteld zal gaan worden.”

7. Eiseres heeft hierop bij brief van 11 oktober 2005 gereageerd en onder meer voorgesteld een vergadering te beleggen teneinde tot een oplossing te komen.

8. In zijn brief van 2 maart 2006 reageert verweerder als volgt:

“De strekking van uw brief van 11 oktober 2005 komt er op neer dat [eiseres] reeds belasting in Portugal heeft betaald over haar in Nederland verrichte aktiviteiten en dat de Nederlandse Belastingdienst zich maar tot de Portugese autoriteiten moet wenden om haar deel te krijgen.

Ik ben het [met, rechtbank] voornoemde stellingname niet eens. Hoeveel en in welk land belasting betaald is, is vooral belangrijk voor de wijze waarop de voorkoming van dubbele belasting (financieel) wordt afgewikkeld. De feitelijke betaling is niet van belang voor [de, rechtbank] hoofdvraag aan welk land het recht om belasting te mogen heffen wordt toegewezen. Deze vraag moet worden beantwoord op basis van de regels die zijn opgenomen in het belastingverdrag tussen Portugal en Nederland.

(. . .)

Gelet op het voorgaande ben ik nog steeds van mening dat zo snel mogelijk aanslagen door Nederland dienen te worden opgelegd. Over de wijze waarop en de hoogte van aanslagen bent u reeds geïnformeerd in mijn brief van 28 juli 2005. Gelet op hetgeen dat ik hiervoor heb opgemerkt, acht ik een door u voorgestelde bijeenkomst alleen zinvol, als [eiseres] bereid is op basis van mijn brief van 28 juli 2005 te bespreken op welke wijze de Nederlandse belastingheffing moet worden geëffektueerd.

Dit dossier kent inmiddels een zeer lange looptijd, het is tijd dat beslissingen worden genomen en knopen worden doorgehakt. Ik verzoek u voor 28 maart aanstaande met concrete voorstellen te komen. “

Eiseres heeft niet gereageerd op deze brief.

9. Bij brief van 6 april 2006 heeft verweerder onder verwijzing naar zijn brief van

9 september 2005 meegedeeld dat hij voornemens is een aanslag loonheffing op te leggen over het tijdvak 1 januari 2001 tot en met 31 december 2003 naar een te betalen bedrag van € 1.479.831. In reactie hierop heeft de gemachtigde bij brief van 14 april 2006 meegedeeld dat hij teleurgesteld is in de gang van zaken, dat naar zijn mening verweerder beschikt over alle relevante informatie en dat hij de brief van 6 april 2006 zal bespreken met eiseres om te bezien of eiseres een verdere reactie in dit stadium nodig acht. Een verdere reactie van eiseres is uitgebleven.

10. Bij brief van 6 juni 2006 heeft verweerder bericht dat, zoals is aangekondigd in de brief van 6 april 2006, een naheffingsaanslag zal worden opgelegd. In de brief geeft verweerder aan hoe en binnen welke termijn eiseres bezwaar kan maken tegen die op te leggen naheffingsaanslag. De naheffingsaanslag heeft als dagtekening 28 juni 2006.

11. Met dagtekening 2 augustus 2006 heeft de ontvanger aan het Portugese adres van eiseres een aanmaning gezonden en op 4 juli 2007 is een dwangbevel aan eiseres betekend, door middel van toezending van het dwangbevel aan het adres van eiseres. Met dagtekening 3 juli 2009 en 20 juli 2009 zijn wederom een aanmaning respectievelijk een dwangbevel gezonden aan het toezendadres in Portugal.

12. In het “dwangbevel met bevel tot betaling” staat onder meer het volgende vermeld:

“Op 20 augustus 2009 heb ik geconstateerd dat u achter bent met de betaling van de aanslag loonheffing 2003, aanslagnummer [a], met dagtekening 28 juni 2006.”

Op de “akte van betekening met bevel tot betaling” staat onder meer het volgende vermeld:

U heeft een achterstand in de betaling van de volgende aanslag.

Soort schuld: Loonheffing

Jaar/tijdvak: 2003

Aanslagnummer: [a]

Ik heb daarom een dwangbevel tegen u uitgevaardigd, voor een bedrag van € 1.667.684,00.”

13. Bij brief van 10 november 2009 heeft verweerder aan eiseres meegedeeld uit coulanceoverwegingen bereid te zijn de naheffingsaanslag te verminderen tot een te betalen bedrag van € 170.840, exclusief heffingsrente. In de brief staat, voor zover hier van belang, het volgende vermeld:

“In the year 2006 a wage-tax assessment was imposed for the work [eiseres] performed on the [G] in the Netherlands in the years 2001, 2002 and 2003. Untill now nothing of this assessment has been payed, in fact there was not any reaction from [eiseres] at all. Also on recent requests to pay, there was given no reaction.

(. . . )

Normally a company makes objections against such a high amount and makes an appeal to the Inpector of taxes. Once more [eiseres] did not react at all.

(. . .)

Though the Dutch tax-legislation is clear that the highest rate was applicable, I will relieve the assessment, before the help of the Portugese authorities is asked for. The new calculation has been made on basis of the normal rate that is applicable when a company keeps up a proper Dutch wage-tax administration in time. Also the premium part has been skipped in the new calculation.

New calculation

Basis is still a net wage of 10 euro nett per hour, 57 (average ) hours a week. The new calculated wagetax per hour amounts in the years 2001, 2002 en 2003 respectively € 1,30, € 1, 32 en € 1,11.

(. . .)

Soon [eiseres] shall receive a taxrelief of € 1.308.991,--

This means € 170.840,-- of the original assessment is still to be paid, increased with legal interest.”

14. Met dagtekening 20 november 2009 heeft verweerder de naheffingsaanslag ambtshalve verminderd tot een te betalen bedrag van € 192.868 (inclusief € 22.028 heffingsrente). Deze ambtshalve vermindering is verzonden naar het adres van eiseres in Portugal.

15. Bij brief van 25 januari 2010 heeft de ontvanger aan de Belastingdienst [te I] om bijstand verzocht bij het invorderen van belasting op naam van eiseres. Met dagtekening 24 februari 2010 is de Portugese belastingdienst namens de Nederlandse belastingdienst overgegaan tot invordering van de belastingschuld. Naar aanleiding hiervan heeft eiseres op 23 maart 2010 beroep ingesteld bij de rechtbank. Zoals onder Procesverloop is vermeld, is dit beroep vervolgens doorgezonden naar verweerder ter behandeling als bezwaar.

Geschil

16. In geschil is of het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard. Eiseres stelt primair dat verweerder niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag daadwerkelijk is opgelegd en, zo dit het geval is, niet aannemelijk heeft gemaakt dat de naheffingsaanslag is verzonden en dat noch in 2006 noch in de jaren nadien invorderingsmaatregelen zijn getroffen door de Belastingdienst. Indien de rechtbank van oordeel is dat de naheffingsaanslag wel is opgelegd in juni 2006 neemt eiseres subsidiair het standpunt in dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding omdat verweerder ten onrechte niet tevens een kopie van de naheffingsaanslag naar haar gemachtigde heeft gezonden. Eiseres stelt verder dat zij eerst door middel van de dwanginvordering door de Portugese fiscus op 9 maart 2010 op de hoogte is gekomen van het bestaan van de naheffingsaanslag. Indien de rechtbank van oordeel is dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, is in geschil of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bezwaar terecht niet-ontvankelijk is verklaard en dat de aanslag (na ambtshalve vermindering) niet op een te hoog bedrag is vastgesteld.

17. Eiseres concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vernietiging van de belastingaanslag.

18. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

19. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.

Beoordeling van het geschil

20. Ingevolge artikel 5 van de Algemene wet rijksbelastingen geschiedt de vaststelling van de aanslag door het ter zake daarvan opmaken van een aanslagbiljet door de inspecteur. De dagtekening van het aanslagbiljet geldt als dagtekening van de vaststelling van de belastingaanslag. Verweerder heeft geen kopie van het aanslagbiljet kunnen overleggen. Wel heeft verweerder een kopie van het intoetsformulier aan de hand waarvan de naheffingsaanslag is opgelegd, een uitdraai van het jaaroverzicht loonbelasting uit zijn geautomatiseerde administratie waarop de naheffingsaanslag staat vermeld, uitdraaien uit de geautomatiseerde ontvangersadministratie waarin de naheffingsaanslag voorkomt en een ambtsedige verklaring van de ambtenaren die de aanslag hebben vastgesteld, overgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder daarmee voldoende aannemelijk gemaakt dat de naheffingsaanslag is vastgesteld.

21. Nu eiseres betwist dat de aanslag op of omstreeks de dag van de dagtekening aan haar is verzonden, dient verweerder bewijs van het tegendeel te leveren (vergelijk

HR 12 januari 2007, nr. 42 739, LJN AZ5902). De door verweerder overgelegde ambtsedige verklaring van de ambtenaren die de aanslag hebben opgemaakt dat zij de aanslag naar de postkamer hebben gebracht, acht de rechtbank daartoe onvoldoende. Die verklaring geeft geen uitsluitsel omtrent de daadwerkelijke verzending van de aanslag. Verweerder heeft verder desgevraagd verklaard geen bewijsstukken van de verzending zoals een aantekening in een postregistratiesysteem te kunnen overleggen en dat de aanslag niet aangetekend of met bericht van ontvangst is verzonden. Verweerder heeft derhalve niet bewezen dat de aanslag is verzonden.

22. De enkele omstandigheid dat een aanslag niet op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt, is echter geen grond voor vernietiging van die aanslag en geeft evenmin grond om aan te nemen dat die aanslag van rechtswege nietig is (vergelijk HR 25 november 2005, nr. 39 529, LJN AU6887). Wel leidt die omstandigheid ertoe dat de bezwaartermijn pas aanvangt op de dag van de ontvangst door de belanghebbende of zijn vertegenwoordiger van het aanslagbiljet of van een afschrift daarvan (zie HR 15 maart 2000, nr. 34 999, LJN AA5141).

23. Aan eiseres zijn met dagtekening 2 augustus 2006, 4 juli 2007, 3 en 20 juli 2009 aanmaningen en dwangbevelen verzonden. Verder is met dagtekening 10 november 2009 eiseres op de hoogte gesteld van het voornemen de naheffingsaanslag ambtshalve te verminderen en is die ambtshalve vermindering van 20 november 2009 aan eiseres gezonden. Gesteld noch gebleken is dat eiseres deze bescheiden niet heeft ontvangen. Nu in ieder geval de brief van 10 november 2009 in de Engelse taal is gesteld, moet eiseres de strekking van die stukken ook voldoende duidelijk zijn geweest. Eiseres heeft dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zij eerst op 9 maart 2010 op de hoogte is gekomen van het bestaan van de naheffingsaanslag.

24. Hoewel de brief van 10 november 2009 en de ambtshalve vermindering van

20 november 2009 niet kunnen worden aangemerkt als (afschriften van) een aanslagbiljet, was eiseres naar het oordeel van de rechtbank daarmee voldoende op de hoogte van het bestaan van de naheffingsaanslag om daartegen bezwaar te kunnen maken. Temeer nu op de ambtshalve vermindering ook de oorspronkelijke aanslaggegevens staan vermeld. Het had daarom op haar weg gelegen om na ontvangst van de ambtshalve vermindering binnen zes weken dan wel zo spoedig mogelijk (pro forma) bezwaar te maken tegen de naheffingsaanslag. Eiseres heeft geen verklaring kunnen geven voor het feit dat zij daarmee heeft gewacht tot maart 2010.

25. Eiseres stelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is omdat verweerder heeft verzuimd (een afschrift van) de naheffingsaanslag aan haar gemachtigde te zenden. Zij verwijst in dit verband naar het arrest van de Hoge Raad van 11 april 2003, nr. 37 605,

LJN AF7094). Zoals uit dat arrest blijkt, noopt artikel 6:17 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) niet tot toezending van de naheffingsaanslag aan de gemachtigde omdat deze bepaling ziet op de bezwaarfase. Eiseres heeft geen stukken overgelegd waaruit zou kunnen worden afgeleid dat aan verweerder is verzocht ook eventuele aanslagen aan de gemachtigde te zenden. Verweerder heeft dit ook niet hoeven begrijpen uit de brief van gemachtigde van 10 juni 2004 waarin hij verzoekt voortaan de aangiftebiljetten loonbelasting en omzetbelasting van eiseres aan hem te sturen. Nu verweerder met zijn brieven van 6 april en 6 juni 2006 gemachtigde in kennis heeft gesteld van het feit dat de aanslag zal worden opgelegd, kan evenmin worden geoordeeld dat sprake is van onbehoorlijk handelen door verweerder als bedoeld in het hiervoor aangehaalde arrest.

26. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding in de zin van artikel 6:11 van de Awb en heeft verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep dient daarom ongegrond te worden verklaard. De rechtbank komt aan een inhoudelijke beoordeling van het geschil niet toe.

Proceskosten

27. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, voorzitter, mr. K.M. Braun en mr. A.J. van Doesum, leden, in aanwezigheid van F.J. Crabbendam, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2012.

griffier voorzitter

Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.