Rechtbank 's-Gravenhage, 20-11-2012, BY7110, AWB 12/5431
Rechtbank 's-Gravenhage, 20-11-2012, BY7110, AWB 12/5431
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Gravenhage
- Datum uitspraak
- 20 november 2012
- Datum publicatie
- 24 december 2012
- ECLI
- ECLI:NL:RBSGR:2012:BY7110
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:GHDHA:2014:1716, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Zaaknummer
- AWB 12/5431
Inhoudsindicatie
In geschil is of het door eiser aan de BV verstrekte bedrag van € 398.550 is aan te merken als een lening dan wel een informele kapitaalstorting. De rechtbank oordeelt dat de op 1 februari 2007 aangegane rekening-courant overeenkomst tussen eiser en de BV niet kan worden aangemerkt als het verstrekken van een lening, maar dat per storting beoordeeld dient te worden of sprake is van een lening of een informele kapitaalstorting. De rechtbank concludeert dat, met uitzondering van twee kleine boekingen op de rekening courant, geen zakelijke rente bepaalbaar is en dat sprake is van een informele kapitaalstorting. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/5431
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 november 2012 in de zaak tussen
[X], wonende te [Z], eiser
(gemachtigde: [A]),
en
de inspecteur van de Belastingdienst [te P], verweerder.
Procesverloop
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 18.633, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 107.156 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.590 (aanslagnummer [a]), alsmede een beschikking heffingsrente van € 699.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 6 juni 2012 de aanslag gehandhaafd.
Eiser heeft daartegen bij brief van 5 juli 2012, ontvangen bij de rechtbank op 9 juli 2012, beroep ingesteld.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 oktober 2012 te 's-Gravenhage.
Namens eiser zijn verschenen de gemachtigde en [B]. Namens verweerder zijn verschenen [C] en
[D].
Overwegingen
Feiten
1. Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast.
2. Eiser is enig aandeelhouder van [E] BV. Op 30 januari 2007 heeft [E] BV voor een bedrag van € 50.000 alle aandelen van [F] BV (hierna: de BV) gekocht. Voorafgaande aan deze koop heeft eiser een (beperkt) onderzoek laten uitvoeren op basis van de jaarcijfers over 2005/2006 van de BV. De overnameprijs is bepaald aan de hand van dit onderzoek, waarvan geen rapport is opgesteld.
3. De activiteiten van de BV bestonden uit de verkoop van hard- en software en onderhoudswerkzaamheden. Op 31 december 2006 bedroeg het eigen vermogen van de BV
€ 105.154 negatief en per 31 december 2007 € 249.567 negatief. Het resultaat bedroeg in 2006 € 5.618 negatief en in 2007 € 144.413 negatief.
4. Op 1 februari 2007 heeft eiser een rekening-courantovereenkomst gesloten met de BV. In deze overeenkomst zijn – voor zover van belang – de volgende bepalingen opgenomen:
“1. Indien de BV een bedrag te vorderen heeft van [eiser] zal eerstgenoemde hierover een vergoeding ontvangen gelijk aan de 1 jaars Euribor tarieven van de ECB per 1 januari van het desbetreffende jaar vermeerderd met 2%. De rente wordt na afloop van het jaar rentedragend bijgeschreven.
2. Indien [eiser] een bedrag te vorderen heeft van de BV zal de eerstgenoemde hierover een vergoeding ontvangen gelijk aan de Euribor tarieven van de ECB per 1 januari van het desbetreffende jaar vermeerderd met 2%. De rente wordt na afloop van het jaar rentedragend bijgeschreven.
3. Als de hoogte van het verschuldigde bedrag daartoe aanleiding geeft, dient de ene partij aan de andere partij op eerste aanvraag passende zekerheden te verschaffen.
4. De hoofdsom plus bijgeschreven rente zal door de partij die uit hoofde van deze overeenkomst een vordering heeft op de andere partij kunnen worden opgeëist drie maanden na kennisgeving daartoe en onmiddellijk in de volgende gevallen:
-faillissement van de andere partij;
-beslaglegging op zaken van de andere partij;
-aanvraag surséance van betaling door de andere partij.
(…)”
5. Tot de gedingstukken behoort de grootboekkaart van de in 4 vermelde rekening-courant, die als volgt luidt:
Grootboekkaart van de rekening-courant
6. Tot de gedingstukken behoren de meeste bankafschriften van de mutaties op de grootboekkaart. Het bankafschrift van de storting op 13 november 2007 ad € 36.000 vermeldt als omschrijving: “[De BV] boeken als storting aandeelhouder [eiser] ivm def. regeling [de verkoper van de aandelen]”. De bankafschriften van de overige stortingen die een veelvoud van € 1.000 bedragen, hebben bijna alle als omschrijving “storting aandeelhouder”. Daarnaast zijn op de grootboekkaart twee bedragen vermeld van stortingen van respectievelijk € 377,17 op 23 november 2007 en € 4.628,24 op 15 december 2007. Als omschrijving is daarbij vermeld “betaald met privé rekening” en “overboeking declaraties”.
7. Op 27 mei 2008 is het faillissement van de BV uitgesproken. Eiser heeft op 30 mei 2008 een vordering bij de curator ingediend voor het bedrag van € 398.550.
8. Eiser heeft het saldo van de rekening-courantvordering van € 398.550 aangemerkt als negatief resultaat uit ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen en daarom in mindering gebracht op zijn inkomen uit werk en woning.
Verweerder heeft dit bedrag bij aanslagregeling niet in aftrek toegelaten. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt. Verweerder heeft dit bezwaar bij de bestreden uitspraak op bezwaar ongegrond verklaard.
Geschil
9. In geschil is of het door eiser aan de BV verstrekte bedrag van € 398.550 is aan te merken als een lening dan wel een informele kapitaalstorting.
10. Eiser stelt zich primair op het standpunt dat de rekening-courantovereenkomst met de BV onder zakelijke voorwaarden is gesloten. Subsidiair stelt eiser dat mocht de overeenkomst al onzakelijke elementen bevatten, deze op grond van het ‘at arms lengths’ beginsel gecorrigeerd kunnen en moeten worden. De afwaardering dient ingevolge artikel 3.94 Wet IB 2001 als negatief resultaat uit overige werkzaamheden in aanmerking te worden genomen.
11. Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van nihil. Eiser verzoekt daarnaast de rechtbank verweerder op te dragen een verliesbeschikking voor het belastingjaar 2008 af te geven van € 379.917.
12. Verweerder stelt zich primair op het standpunt dat sprake is van een zogenoemde bodemloze putlening dan wel een zogenoemde “hoofdsomonzakelijke lening” die door een onafhankelijke derde niet zou zijn verstrekt. Subsidiair stelt verweerder dat in ieder geval vanaf 1 juli 2007 sprake is van niet zakelijke leningen van in totaal € 155.628.
13. Verweerder concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbare inkomen uit werk en woning met € 242.922.
14. Voor het overige verwijst de rechtbank naar de gedingstukken.
Beoordeling van het geschil
15. Voor de beantwoording van de vraag of geldverstrekking van eiser aan de BV op grond van de rekening-courant overeenkomst aangemerkt moet worden als een geldlening dan wel een kapitaalverstrekking is conform vaststaande jurisprudentie (vergelijk Hoge Raad 25 november 2011, nr. 08/05323, LJN BN3442) in beginsel de civielrechtelijke vorm beslissend. Uitzondering hierop is onder andere indien alleen naar de schijn sprake is van een lening, terwijl partijen in werkelijkheid hebben beoogd een kapitaalverstrekking tot stand te brengen. Indien, gelet op de omstandigheden van het geval, geen rente kan worden bepaald waaronder een onafhankelijke derde bereid zou zijn geweest eenzelfde lening te verstrekken, moet worden verondersteld dat eiser bij de verstrekking een debiteurenrisico loopt dat een derde niet zou hebben genomen.
16. De onder 15 weergegeven maatstaf ter bepaling van de (on)zakelijkheid van de lening dient naar het oordeel van de rechtbank plaats te vinden op het moment van aangaan van de lening. Hierbij heeft te gelden dat een zakelijke lening gedurende haar looptijd ten gevolge van onzakelijk handelen van de crediteur vervolgens alsnog een onzakelijke lening kan worden.
17. Naar het oordeel van de rechtbank kan het op 1 februari 2007 aangaan van de onder 4 vermelde rekening-courant overeenkomst tussen eiser en de BV niet worden aangemerkt als het verstrekken van een lening, maar dient per storting te worden beoordeeld of sprake is van een lening dan wel een informele kapitaalstorting.
18. Ter beantwoording van de vraag of ten aanzien van de individuele stortingen een zakelijke rente bepaalbaar is, neemt de rechtbank de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking, te weten:
- eiser heeft de aandelen in de BV gekocht van een onafhankelijke derde voor € 50.000 en op het moment van aankoop van deze aandelen had de BV een negatief vermogen;
- eiser heeft geen formele kapitaalstorting verricht om dit negatieve vermogen aan te vullen;
- er zijn geen zekerheden verstrekt. Deze konden ook niet gegeven worden. Bovendien heeft daarbij te gelden dat goodwill, te weten het verschil tussen het vermogen van de BV en de prijs van de aandelen, zich niet leent tot zekerheid;
- de omschrijvingen op de bankafschriften en de grootboekkaart, zoals vermeld onder 5, vermelden bijna alle als omschrijving “storting aandeelhouder”.
Deze hiervoor opgesomde feiten en omstandigheden brengen naar het oordeel van de rechtbank mee dat geen zakelijke rente bepaalbaar is en dat sprake is van informele kapitaalstortingen. Dit geldt echter niet voor de twee kleine boekingen op de rekening courant rekening van € 377,17 en € 4.628,24. Deze bedragen zijn naar het oordeel van de rechtbank aan te merken als schuld wegens door eiser gedane betalingen van kosten ten behoeve van de BV, waarvoor een reguliere rekening-courantrente in rekening kan worden gebracht. Verweerder heeft met betrekking tot deze mutaties niet aannemelijk gemaakt dat er sprake is van een storting van informeel kapitaal. De rechtbank concludeert derhalve dat de aanslag verminderd dient te worden met een bedrag van € 377,17 en € 4.628,24 plus een korte periode aan rente over deze bedragen, dat afgerond neerkomt op een bedrag van in totaal € 5.050.
19. Gelet op het vorenoverwogene dient het beroep gegrond te worden verklaard.
Proceskosten
20. De rechtbank vindt aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.310 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 1).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag tot een berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.583, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 107.156 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 10.590 en bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.310, te betalen aan eiser;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 42 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.F. Slijpen, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. van Eeuwijk, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
20 november 2012.
De griffier is verhinderd deze
uitspraak mede te ondertekenen
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ’s-Gravenhage (belastingkamer), Postbus 20021, 2500 EA Den Haag.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2. - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.