Rechtbank 's-Hertogenbosch, 08-12-2011, BU8370, AWB 10-4152
Rechtbank 's-Hertogenbosch, 08-12-2011, BU8370, AWB 10-4152
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank 's-Hertogenbosch
- Datum uitspraak
- 8 december 2011
- Datum publicatie
- 16 december 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBSHE:2011:BU8370
- Formele relaties
- Hoger beroep: ECLI:NL:RVS:2012:BX2554, Bekrachtiging/bevestiging
- Zaaknummer
- AWB 10-4152
Inhoudsindicatie
Geen rechtsgeldige ingebrekestelling: ingebrekestelling onvoldoende gespecificeerd, geen dwangsommen verbeurd. Eiseres had ongeveer 5500 aanvragen tot subsidieverlening ingediend. Op een aantal daarvan was tijdig beslist. In de ingebrekestelling is onvoldoende duidelijk gemaakt welke beschikkingen verweerder moest nemen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen.
Uitspraak
RECHTBANK ’s-HERTOGENBOSCH
Sector bestuursrecht
Zaaknummer: AWB 10/4152
Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 december 2011
inzake
Gastouderbureau Oma van Roodkapje BV,
te Bladel,
eiseres,
gemachtigde: mr. W. Krijger,
tegen
minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (voorheen de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap),
te Den Haag,
verweerder,
gemachtigde: mr. F.A. Gelauff.
<b>Procesverloop</b>
Bij brief van 27 juli 2010 heeft eiseres bij verweerder aanspraak gemaakt op dwangsommen.
Bij brief van 10 september 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld geen dwangsommen te hebben verbeurd.
Bij brief van 19 oktober 2010 heeft verweerder zijn standpunt over het niet verbeuren van dwangsommen gehandhaafd.
Bij brief van 1 december 2010 heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat de brief van 19 oktober 2010 moet worden aangemerkt als besluit op bezwaar inhoudende de niet-ontvankelijkverklaring van dit bezwaar.
Bij brief van 17 december 2010 heeft verweerder de brief van eiseres van 18 november 2010 met toestemming van eiseres met toepassing van artikel 6:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) doorgezonden aan de rechtbank om te worden behandeld als beroepschrift.
De zaak is gelijktijdig met de zaken AWB 11/155, AWB 11/553, AWB 11/557, AWB 11/560, AWB 11/561, AWB 11/ 693, AWB 11/694, AWB 11/695, AWB 11/697 en AWB 11/698 behandeld op de zitting van 15 september 2011, waar eiseres is vertegenwoordigd door haar directeur, [directeur eiseres], en bijgestaan door haar gemachtigde. Namens verweerder zijn verschenen mr. F.A. Gelauff voornoemd en [directeur BKK], directeur van de Stichting Bureau Kwaliteit Kinderopvang (BKK).
<b>Overwegingen</b>
<u>Omvang van het geding</u>
1. De rechtbank stelt allereerst vast dat verweerder in de brief van 19 oktober 2010 inhoudelijk op de bezwaren van eiseres tegen de brief van 10 september 2010 is ingegaan en het standpunt dat geen dwangsommen zijn verbeurd, heeft gehandhaafd. Naar het oordeel van de rechtbank moet de brief van 19 oktober 2010 daarmee worden aangemerkt als een besluit op bezwaar waarin het bezwaar van eiseres ongegrond is verklaard. Het beroep is gericht tegen dit besluit.
2. Bij brief van 1 december 2010 geeft verweerder aan dat de brief van 19 oktober 2010 moet worden aangemerkt als een besluit op bezwaar inhoudende de motivering van een niet ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres, nu dat is gericht tegen een feitelijke mededeling. Naar het oordeel van de rechtbank bevat de brief van 1 december 2010 geen nadere motivering van het besluit van 19 oktober 2010, maar heeft verweerder hiermee het besluit van 19 oktober 2010 ingetrokken en een nieuw besluit op bezwaar genomen.
Gelet hierop dient de rechtbank de vraag te beantwoorden of het beroep van eiseres ingevolge artikel 6:19, eerste lid, van de Awb geacht moet worden mede te zijn gericht tegen het besluit van 1 december 2010.
De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend, nu het besluit van 1 december 2010 naar grondslag en reikwijdte strekt tot wijziging of intrekking van het bestreden besluit van 19 oktober 2010 en het niet aan het beroep tegemoet komt.
3. Vervolgens moet de vraag worden beantwoord op welke ingebrekestellingen het beroep ziet. Ter zitting is hierover onduidelijkheid ontstaan. Eiseres heeft beroep ingesteld en heeft steeds kenbaar gemaakt dat het in deze procedure gaat over de ingebrekestelling van 27 juli 2010. Naar het oordeel van de rechtbank bestaan geen aanknopingspunten voor het oordeel dat deze zaak gaat over de ingebrekestelling van 26 augustus 2010, zoals verweerder stelt. De rechtbank gaat er dan ook van uit dat het beroep ziet op de ingebrekestelling van 27 juli 2010. Uit de tekst van de ingebrekestelling van 27 juli 2010 – zoals deze hierna is opgenomen – volgt dat deze betrekking heeft op aanvragen tot subsidieverlening.
<u>Bevoegdheid </u>
4. Vervolgens is aan de orde of de brief van 10 september 2010 waarin verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd een besluit is. Artikel 4:18, eerste lid, van de Awb bepaalt in dit verband dat het bestuursorgaan de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom bij beschikking vaststelt binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was. De brief waarin verweerder heeft medegedeeld dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd, is derhalve een beschikking als bedoeld in dit artikel en daarmee een besluit in de zin van de Awb. In het besluit van 1 december 2010 heeft verweerder dan ook ten onrechte het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank overweegt ambtshalve dat nu de brief van 10 september 2010 moet worden aangemerkt als een besluit, sprake is van strijd met het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb. In dit artikel is bepaald dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt krachtens mandaat heeft genomen. Nu zowel het besluit van 10 september 2010 als de bestreden besluiten van 19 oktober 2010 en 1 december 2010 zijn ondertekend door C.M. Bienemann, directeur van BKK, namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap onderscheidenlijk de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, zijn de bestreden besluiten genomen in strijd met deze bepaling.
6. Het beroep is reeds gezien het vorenstaande gegrond en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd.
7. Bij brief van 7 september 2011 heeft verweerder in verband met voormeld mandaatgebrek laten weten de bestreden besluiten voor zijn rekening te nemen. In het bestreden besluit van 1 december 2010 is, zoals hiervoor is overwogen, ten onrechte het bezwaar van eiseres niet ontvankelijk verklaard. Dit besluit is dan ook onrechtmatig en dient ook om die reden te worden vernietigd. Hierdoor herleeft het bestreden besluit van 19 oktober 2010. In het bestreden besluit van 19 oktober 2010 heeft verweerder verder een inhoudelijk standpunt ingenomen over het bezwaar van eiseres tegen het besluit waarin hij de dwangsommen afwijst. Ook in het beroepschrift, het verweerschrift en ter zitting hebben partijen hun standpunten over de vraag of verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij geen dwangsommen heeft verbeurd, uitvoerig naar voren gebracht. De rechtbank ziet hierin aanleiding te onderzoeken of met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb de rechtsgevolgen van het bestreden besluit van 19 oktober 2010 in stand kunnen blijven.
<u>Inhoudelijke beoordeling</u>
8. Aan de orde is of verweerder dwangsommen heeft verbeurd doordat hij in gebreke was te beslissen op de aanvragen tot subsidieverlening.
9. De rechtbank gaat bij de beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres heeft ongeveer 5500 aanvragen ingediend bij verweerder tot verlening van subsidies op grond van de Subsidieregeling goed gastouderschap kinderopvang 2010 (Subsidieregeling). Eiseres heeft deze aanvragen vóór 1 april 2010 digitaal ingediend en heeft op 29 april 2010 de onderliggende stukken bij deze aanvragen per post ingediend. Gelet op de grote hoeveelheid aanvragen, konden deze niet allemaal in één inlogaccount worden verwerkt. Daarom heeft verweerder verschillende inlogaccounts aangemaakt voor de afhandeling van de aanvragen van eiseres. In deze inlogaccounts werden de aanvragen van eiseres alfabetisch gerangschikt. Zo waren er verschillende inlogaccounts voor de aanvragen ten behoeve van gastouders van wie de achternaam begon met de letters A tot en met E, F tot en met J, K tot en met O, P tot en met T en U tot en met Z. Bij e-mail van 1 maart 2010 heeft verweerder eiseres bericht dat vijf inlogaccounts waren aangemaakt voor het gastouderloket. Afhandeling van de aanvragen kon worden gevolgd op de accounts van eiseres in het gastouderloket.
Verweerder heeft eiseres bij e-mail van 21 juli 2010 laten weten dat tot nader order geen subsidieaanvragen van eiseres in behandeling werden genomen in verband met het vermoeden dat in enkele gevallen onjuiste gegevens zouden zijn verstrekt waardoor sprake zou kunnen zijn van valsheid in geschrifte. Naar ter zitting is verklaard, zou het daarbij gaan om ongeveer 600 aanvragen. Verweerder heeft niet nader gespecificeerd aan eiseres medegedeeld om welke aanvragen het daarbij ging.
Naar aanleiding van deze e-mail heeft eiseres op 27 juli 2010 verweerder in gebreke gesteld. In deze brief is het volgende vermeld:
<small><i>“(…) Uw beslissing om de verdachte aanvragen terzijde te leggen, respecteer ik. (…)
In totaal zijn bij u ongeveer 5500 aanvragen ingediend. Uit de mededelingen van uw directrice leiden wij af dat enkele honderden aanvragen “verdacht” zouden zijn. Uitgaande van 300 aanvragen worden dan ongeveer 5200 aanvragen geblokkeerd. (…)
Ik merk op dat in art. 10 van de Subsidieregeling goed gastouderschap kinderopvang 2010, Stcrt 2009, nr 18809, is bepaald dat binnen 8 weken na ontvangst van de aanvraag beslist moet worden op de aanvraag. De aanvragen zijn door u ontvangen uiterlijk 31 maart 2010, zodat eind mei 2010 beslist had moeten worden op iedere aanvraag. (…)
Aangezien een redelijke termijn om een beslissing te nemen reeds lang verstreken is, en er geen reden is om de beslissing op te schorten voor de bonafide gevallen, stel ik u hierbij in gebreke en verzoek ik u dringend om nu binnen twee weken een goedkeurende beslissing te nemen voor de bonafide gevallen. Verder wijs ik u op het feit dat u een dwangsom verschuldigd wordt per aanvraag indien er binnen twee weken geen (gemotiveerde) beschikking is afgegeven.”</i></small>
Ten tijde van deze ingebrekestelling had verweerder op een aantal aanvragen al beslist. Eiseres had van de gastouders A tot en met E al een aantal beschikkingen per e-mail ontvangen en verweerder heeft ter zitting onweersproken verklaard dat ook voor de gastouders F tot en met Z al een aantal beschikkingen was genomen en elektronisch was verzonden. Eiseres heeft de beschikkingen voor de gastouders F tot en met Z op dat moment niet ontvangen omdat zij – naar zij onweersproken heeft gesteld – geen e mailadressen heeft aangemaakt ten behoeve van de inlogaccounts voor de gastouders F tot en met Z.
Op 31 augustus 2010 heeft verweerder alle genomen beschikkingen op de aanvragen voor de gastouders F tot en met J, K tot en met O, P tot en met T en U tot en met Z naar het e mailadres info@omavanroodkapje.nl verzonden. Bij e-mail van 3 september 2010 heeft eiseres laten weten deze beschikkingen te hebben ontvangen en gewezen op de ingebrekestelling van 27 juli 2010. Zij heeft aanspraak gemaakt op dwangsommen voor alle beschikkingen in de bijlagen.
10. Verweerder heeft aan het bestreden besluit van 19 oktober 2010 ten grondslag gelegd dat in overeenstemming met vaste jurisprudentie in dit geval de beschikkingen op de aanvragen via de elektronische weg konden worden bekendgemaakt en dat dit tijdig is gebeurd. Gelet op deze tijdige en geldige bekendmaking van de besluiten zijn er geen dwangsommen verbeurd.
11. Eiseres betoogt dat niet tijdig is beslist op de door haar ingediende aanvragen.
Zij voert in dit verband aan dat verweerder de besluiten heeft verzonden naar e mailadressen die door eiseres nooit zijn aangemaakt. De besluiten zijn niet binnen twee weken na de ingebrekestelling genomen en bekendgemaakt, zodat verweerder dwangsommen heeft verbeurd.
12. Ingevolge artikel 4:17, eerste lid, van de Awb verbeurt het bestuursorgaan, indien een beschikking op aanvraag niet tijdig wordt gegeven, aan de aanvrager een dwangsom voor elke dag dat het in gebreke is.
Uit de geschiedenis van de totstandkoming van deze bepaling blijkt dat van een ingebrekestelling in de zin van de wet slechts sprake kan zijn indien voldoende duidelijk is op welk te nemen besluit zij betrekking heeft (Kamerstukken II, vergaderjaar 2004-2005, 29 934, nr. 3, pagina 7). Uit deze bepaling volgt dat een bestuursorgaan voor ieder niet tijdig genomen besluit afzonderlijk een dwangsom verbeurt. Voor een bestuursorgaan moet duidelijk zijn hoeveel dwangsommen het verbeurt als het niet tijdig beslist. Ook daarom dient duidelijk te zijn op welk te nemen besluit een ingebrekestelling ziet.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiseres met voormelde ingebrekestelling onvoldoende duidelijk gemaakt welke beschikkingen verweerder had moeten nemen om het verbeuren van dwangsommen te voorkomen. Vaststaat dat verweerder ten tijde van de ingebrekestelling op een deel van de aanvragen had beslist. Het gaat in deze zaak om een dermate groot aantal aanvragen dat van eiseres mocht worden verwacht dat zij in de ingebrekestelling zou specificeren op welke aanvragen zij nog geen beschikking had ontvangen en verweerder dus in haar visie nog een beschikking moest nemen. Eiseres heeft dit echter niet gespecificeerd. Als zij dat wel zou hebben gedaan, zou ook voor verweerder duidelijk zijn geworden dat eiseres alleen beschikkingen had ontvangen voor de gastouders A tot en met E. Daardoor zou wellicht ook eerder duidelijk zijn geworden dat eiseres de voor de aanvragen voor de gastouders F tot en met Z bedoelde e-mailadressen niet had aangemaakt.
Eiseres stelt op zichzelf terecht dat verweerder heeft nagelaten gespecificeerd aan te geven welke aanvragen tot subsidieverlening verdacht waren. Dit neemt niet weg dat het in de eerste plaats aan eiseres was om duidelijkheid over de omvang van de ingebrekestelling te verschaffen. Zij had daarbij, zoals hiervoor is overwogen, in elk geval dienen aan te geven op welke aanvragen zij nog geen beschikking had ontvangen.
De rechtbank voegt aan het voorgaande toe dat de onduidelijkheid over de omvang van de ingebrekestelling zelfs nu nog voortduurt. Eiseres heeft in de beroepsfase evenmin gespecificeerd op welke te nemen beschikkingen de ingebrekestelling ziet en hoeveel dwangsommen dientengevolge in haar visie zijn verbeurd.
14. Gelet op het voorgaande is geen sprake van een rechtsgeldige ingebrekestelling. Hieruit vloeit voort dat verweerder niet in gebreke was te beslissen op de aanvragen tot subsidieverlening. Gelet op het bepaalde in artikel 4:17, eerste lid, van de Awb heeft verweerder geen dwangsommen verbeurd. Dit betekent dat het inhoudelijke standpunt dat verweerder in zijn besluit van 19 oktober 2010 heeft neergelegd juist is.
<u>Gevolgen voor de beslissing van de rechtbank</u>
15. Het beroep is gegrond. De bestreden besluiten van 19 oktober 2010 en 1 december 2010 dienen te worden vernietigd. De rechtbank ziet in het vorenstaande aanleiding de rechtsgevolgen van het besluit van 19 oktober 2010 in stand te laten.
16. De rechtbank acht termen aanwezig verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten zijn met inachtneming van het Besluit proceskosten bestuursrecht en de daarbij behorende bijlage begroot op in totaal € 874,00 voor kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand:
• 1 punt voor het indienen van een (aanvullend) beroepschrift;
• 1 punt voor het verschijnen ter zitting;
• waarde per punt € 437,00
• wegingsfactor 1.
17. Tevens zal de rechtbank bepalen dat verweerder het door eiseres gestorte griffierecht ten bedrage van € 298,00 aan haar dient te vergoeden.
<b>Beslissing</b>
De rechtbank,
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten van 19 oktober 2010 en 1 december 2010;
- bepaalt dat de rechtsgevolgen van het besluit van 19 oktober 2010 in stand blijven;
- bepaalt dat verweerder aan eiseres het door haar gestorte griffierecht dient te vergoeden ten bedrage van € 298,00;
- veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten vastgesteld op € 874,00.
Aldus gedaan door mr. D.J. Hutten als rechter in tegenwoordigheid van Z. Selkan als griffier en in het openbaar uitgesproken op 8 december 2011.
De griffier is buiten staat de uitspraak te ondertekenen.
<HR>
<i>Partijen kunnen tegen deze uitspraak binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA Den Haag.</i>
Afschriften verzonden: