Rechtbank Utrecht, 30-06-2005, AT8663, SBR 04-2931
Rechtbank Utrecht, 30-06-2005, AT8663, SBR 04-2931
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 30 juni 2005
- Datum publicatie
- 5 juli 2005
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2005:AT8663
- Zaaknummer
- SBR 04-2931
Inhoudsindicatie
Correctienota premies sociale verzekeringswetten. Anoniementarief. Identiteit vastgesteld aan de hand van een vals paspoort. In het oog springende afwijkingen?
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Reg. nr.: SBR 04/2931
UITSPRAAK van de rechtbank Utrecht, enkelvoudige kamer voor de behandeling van bestuursrechtelijke zaken, in het geding tussen:
[eiseres] ,
gevestigd te [woonplaats],
e i s e r e s,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut
werknemersverzekeringen (Uwv),
v e r w e e r d e r.
1. INLEIDING
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van 28 september 2004 (bestreden besluit) waarbij verweerder het bezwaar van eiseres tegen zijn primaire besluit (correctienota) van 26 mei 2004 ongegrond heeft verklaard. Bij laatstgenoemd besluit heeft verweerder eiseres correcties op de door haar betaalde premies sociale verzekeringswetten over de premiejaren 2002 tot en met 2004 opgelegd.
Het geding is behandeld ter zitting van 23 juni 2005, waar voor eiseres is verschenen mr. J. van der Plas, werkzaam bij BDO Accountants & Adviseurs te Haarlem.
Verweerder is, na kennisgeving daartoe, niet verschenen.
2. OVERWEGINGEN
Eiseres is op 28 april 2004 door een medewerker van verweerder bezocht in het kader van een landelijk actie identiteitsfraude. Aan het naar aanleiding hiervan opgemaakte rapport werkgeversfraude ontleent de rechtbank dat de werknemer [werknemer] (hierna: de werknemer) in de periodes 2 december 2002 tot en met 28 februari 2003, 18 maart 2003 tot en met 30 juni 2003 en vanaf 20 augustus 2003 werkzaamheden voor eiseres heeft verricht. Door eiseres is een kopie van het door de werknemer overgelegde identiteitsbewijs overgelegd, welk identiteitsbewijs na onderzoek door het Nationaal Bureau Documenten van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol als vals/vervalst is beoordeeld. In verband met deze bevindingen heeft verweerder eiseres op 26 mei 2004 correcties ter hoogte van ? 4.881,56 opgelegd met betrekking tot de door eiseres betaalde premies sociale verzekeringswetten over de premiejaren 2002 tot en met 2004 onder toepassing van het zogenoemde anoniementarief van artikel 26b van de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: de Wet).
Eiseres heeft een bezwaarschrift tegen deze correctienota voor zover het betreft de correctie voor de jaren 2003 en 2004 ingediend. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Ingevolge artikel 28, lid 1, onderdeel f, van de Wet is de inhoudingsplichtige gehouden de identiteit van de loon uit tegenwoordige dienstbetrekking genietende werknemer vast te stellen aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht (hierna: WID), alsmede de aard, het nummer en een afschrift daarvan in de loonadministratie op te nemen.
Ingevolge artikel 66, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 (hierna: de Uitvoeringsregeling) stelt de inhoudingsplichtige zodra de werknemer zijn werkzaamheden aanvangt diens identiteit vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1 van de WID en houdt een afschrift van dat document voor controle beschikbaar bij de loonadministratie.
Ingevolge artikel 55, derde lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen (Wet Suwi) stelt de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering bij de uitvoering van zijn verplichting bedoeld in artikel 60, tweede lid, de identiteit van de verzekerde vast aan de hand van een document als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder 1° of 2°, van de WID en neemt daarvan de aard, het nummer en een afschrift op in de administratie. De verzekerde verstrekt dit document daartoe aan de werkgever, bedoeld in de eerste zin, ter inzage en stelt hem in de gelegenheid daarvan afschrift te maken.
Ingevolge artikel 60, eerste lid, van de Wet Suwi voert de werkgever in de zin van de Werkloosheidswet, de Ziektewet of de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering een zodanige administratie dat hij aan het Uwv de inlichtingen kan verstrekken die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de in artikel 30 bedoelde taak (onder meer het uitvoering geven aan de wettelijke arbeidsongeschiktheidsverzekeringen, ziekengeldverzekering en werkloosheidsverzekering).
Ingevolge het tweede lid van dit artikel verlangt de werkgever, bedoeld in het eerste lid, van de verzekerde alle gegevens en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor het uitvoeren van de in artikel 30 bedoelde taak door het Uwv ten aanzien van de verzekerde zelf en verstrekt deze gegevens en inlichtingen aan het Uwv. De verzekerde verstrekt op verzoek aan de werkgever, bedoeld in de eerste zin, de door deze op grond van dit lid verlangde gegevens en inlichtingen.
Het anoniementarief van artikel 26b van de Wet is onder meer van toepassing ingeval de werknemer loon uit tegenwoordige dienstbetrekking geniet en zijn identiteit niet is vastgesteld en opgenomen overeenkomstig het bepaalde in artikel 28, lid 1, onderdeel f, van de Wet.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het door de werknemer overgelegde identiteitsbewijs in het oog springende taalfouten bevat, een gebrek dat door een werkgever vrij eenvoudig kan worden geconstateerd. Mitsdien had eiseres kunnen onderkennen dat het document vals/vervalst was. Nu de werknemer geen geldig document ter inzage heeft verstrekt, heeft eiseres zijn identiteit niet vastgesteld en is verweerder overgegaan tot navordering van premies met toepassing van het anoniementarief.
Eiseres stelt zich op het standpunt dat het gegeven dat achteraf is geconstateerd dat het door de werknemer overgelegde document vals was, geen reden is om een premienota naar het anoniementarief op te leggen aangezien de geconstateerde afwijkingen niet direct in het oog springen, niet door de Belastingdienst zijn geconstateerd bij afgifte van het sofinummer en geen algemene bekendheid genieten, mede doordat overheidsinstanties in die periode hier geen of nauwelijks ruchtbaarheid aan hebben gegeven.
Ter zitting heeft eiseres hier nog aan toegevoegd dat de Belastingdienst te dien aanzien, alhoewel men hier weet van heeft, jegens haar nog geen enkele actie heeft ondernomen.
De rechtbank stelt vast dat de geconstateerde afwijkingen taalfouten betreffen in de op het paspoort van de werknemer staande zin 'Dit paspoort bevat (32) de nummerde biadzijden'.
In navolging van eerder gevormde jurisprudentie van de Hoven (de rechtbank verwijst onder andere naar de uitspraak van 7 april 2005 van het Gerechtshof 's-Gravenhage, LJN AT4758 en de uitspraak van het Gerechtshof Amsterdam van 16 december 2002, LJN AF6956) op grond van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, ter zake van het karakter van verhogingen in het fiscale recht die naar hun aard vergelijkbaar zijn met de verhogingen hier in geschil, gaat het naar het oordeel van de rechtbank in het onderhavige geval niet om in het oog springende afwijkingen. De rechtbank overweegt daartoe dat de voornoemde zin met betrekkelijk kleine letters tussen negen andere talen op het paspoort is opgenomen en acht deze afwijking van dien aard dat redelijkerwijs niet kan worden gezegd dat deze afwijking in het oog springt of dat het voor een ieder duidelijk is dat er sprake is van een vals of vervalst document. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat niet actief van overheidswege (bijvoorbeeld door middel van folders of anderszins) werkgevers/inhoudingsplichtigen zijn gewezen op de punten waaraan zij aandacht moeten besteden bij de beoordeling van een aan hen overhandigd identiteitsbewijs. Voorts acht de rechtbank hierbij van belang dat de Handleiding Loonbelasting 2000 op geen enkele wijze aangeeft welke punten van belang zijn bij de beoordeling of een identiteitsbewijs origineel en geldig is.
De rechtbank is mitsdien van oordeel dat eiseres redelijkerwijs niet had behoeven te onderkennen dat (mogelijkerwijs) sprake was van een vals of vervalste document, zodat er op de in het bestreden besluit genoemde grond geen plaats is voor de toepassing van het zogenoemde anoniementarief.
Bij zijn verweerschrift heeft verweerder de motivering van het bestreden besluit aangevuld en betoogt dat naast de in het oog springende fouten, de geldigheidsduur van het paspoort op 1 maart 2003 is verstreken. De rechtbank is - als hiervoor overwogen - van oordeel dat de in het bestreden besluit vermelde motivering dit besluit niet kan dragen, reden waarom de rechtbank het beroep gegrond zal verklaren en het bestreden besluit zal vernietigen wegens het ontbreken van een deugdelijke, bij de bekendmaking ervan vermelde, motivering. Dat verweerder in het verweerschrift alsnog een wellicht dragende motivering voor (een deel van) zijn besluit heeft gegeven, doet hieraan niet af.
De rechtbank overweegt, gelet op het vorenstaande echter geheel ten overvloede, dat de betrokken werknemer in de periodes 2 december 2002 tot en met 28 februari 2003,
18 maart 2003 tot en met 30 juni 2003 en vanaf 20 augustus 2003 tot en met 30 april 2004 werkzaamheden voor eiseres heeft verricht.
Ten aanzien van deze drie te onderscheiden periodes vloeit uit de samenhang van de eerder genoemde wettelijke bepalingen voort dat de werkgever voor aanvang van ieder dienstverband de identiteit van de werknemer vaststelt. Immers op grond van artikel 28, eerste lid, onder f van de Wet, dient de identiteit van een werknemer met loon uit een tegenwoordige dienstbetrekking te worden vastgesteld.
Uit artikel 1 van de WID, voor zover nodig in samenhang met de Vreemdelingenwet 2000, vloeit verder voort dat indien de identificatie geschiedt aan de hand van een paspoort, de geldigheidsduur daarvan niet verstreken mag zijn.
Dat de identiteit van de werknemer de werkgever uit eerdere dienstverbanden reeds bekend zou zijn, doet aan het vorenstaande niet af omdat de werkgever op grond van de wet uitdrukkelijk is gehouden tot identificatie door aangewezen (geldige) documenten.
Ter zitting heeft eiseres betoogd dat indien eenmaal de identiteit is vastgesteld, het nadien op enig moment verlopen van de geldigheidsduur van het document niet van belang is. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat indien dit standpunt zou moeten worden gevolgd, dit een onvoldoende waarborg zou scheppen en een uitholling van de identificatieplicht tot gevolg zou hebben. Indien een werkgever een dienstverband aangaat met een werknemer ten tijde dat de geldigheidsduur van het paspoort dat ter identificatie is voorgelegd is verstreken, voldoet de werkgever immers niet aan de hiervoor omschreven wettelijke vereisten.
Het beroep wordt gegrond verklaard en het bestreden besluit wordt wegens een gebrek in de motivering daarvan vernietigd.
De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van haar beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op ? 644,- als kosten voor verleende rechtsbijstand.
De rechtbank beslist als volgt.
3. BESLISSING
De rechtbank Utrecht,
recht doende,
verklaart het beroep gegrond,
vernietigt het bestreden besluit,
bepaalt dat het Uwv het door eiseres betaalde griffierecht ad ? 273,- aan haar vergoedt,
veroordeelt verweerder in de kosten van eiseres in dit geding ten bedrage van ? 644,- te betalen door het Uwv.
Aldus vastgesteld door mr. I.M.J Hilhorst-Hagen, lid van de enkelvoudige kamer, en in het openbaar uitgesproken op 30 juni 2005.
De griffier: Het lid van de enkelvoudige kamer:
mr. J.J.A.G. van der Bruggen mr. I.M.J Hilhorst-Hagen
Afschrift verzonden op:
Tegen deze uitspraak staat, binnen zes weken na de dag van bekendmaking hiervan, voor belanghebbenden beroep open bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.