Home

Rechtbank Utrecht, 18-08-2010, BN8094, 16/600453-10

Rechtbank Utrecht, 18-08-2010, BN8094, 16/600453-10

Gegevens

Instantie
Rechtbank Utrecht
Datum uitspraak
18 augustus 2010
Datum publicatie
23 september 2010
ECLI
ECLI:NL:RBUTR:2010:BN8094
Zaaknummer
16/600453-10

Inhoudsindicatie

De rechtbank veroordeelt verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van twee maanden. De reden van veroordeling: telkens diefstal.

Uitspraak

RECHTBANK UTRECHT

Sector strafrecht

parketnummer: 16/600453-10 en 16/601160-09 (vordering tenuitvoerlegging) [P]

vonnis van de meervoudige kamer d.d. 18 augustus 2010

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [1973] te [geboorteplaats],

wonende te [woonplaats],

laatstelijk gedetineerd in de P.I. Flevoland, HvB Almere Binnen te Almere, Caissonweg 2.

raadsman mr. A.C.J. Nettenbreijers, advocaat te Veenendaal.

1. Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de terechtzitting van 4 augustus 2010, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

Ter terechtzitting is ook de vordering tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermeld parketnummer.

2. De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte twee winkeldiefstallen heeft gepleegd.

3. De voorvragen

De dagvaarding is geldig.

De rechtbank is bevoegd.

De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.

Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4. De beoordeling van het bewijs

4.1. Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de ten laste gelegde feiten heeft begaan.

4.2. Het standpunt van de verdediging

De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van het onder 2 ten laste gelegde.

4.3. Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte onder 1. en onder 2. is ten laste gelegd en bezigt daartoe de volgende bewijsmiddelen:

Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde:

Op 3 mei 2010 deed [aangever 1] namens [bedrijf 1] te Amersfoort aangifte van diefstal . Hij verklaarde dat hij winkelmedewerker was bij [bedrijf 1] te Amersfoort. Op 3 mei 2010 kwam er een man de winkel binnenlopen. Hij zag dat de man een boodschappentas had. Hij zag dat de tas nagenoeg leeg was. Hij zag dat de man bij het vleesvak bleef staan en diverse verpakkingen beetpakte. Hij zag dat de eerder omschreven man bij de kassa stond. Hij zag dat de eerder omschreven boodschappentas bol stond. Hij zag dat de man een blikje cola afrekende bij de kassa. Nadat de man de kassa gepasseerd was heeft hij de man gevraagd of hij alle goederen had afgerekend. De man verklaarde dat hij alle goederen had afgerekend. [aangever 1] heeft de man gevraagd of hij zijn boodschappentas wilde openen. De man voldeed aan het verzoek. Hij zag dat de tas vol zat met 16 versverpakkingen biefstuk. De totale waarde bedroeg € 80,44.

Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 3 mei 2010 bij [bedrijf 1] te Amersfoort

16 versverpakkingen biefstuk had gestolen.

Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde:

Op 15 mei 2010 deed [aangever 2] namens [bedrijf 2] te Amersfoort aangifte van diefstal .

Zij verklaarde dat zij constateerde dat op 15 mei 2010 zij had gezien dat de winkel werd verlaten zonder dat er goederen waren afgerekend. Zij zag dat een persoon, zonder het goed ter betaling te hebben aangeboden, de zaak verliet. Deze persoon is op verzoek vrijwillig meegegaan naar een onderzoeksruimte. Met toestemming is zijn tas onderzocht. Daarbij is aangetroffen een schoonmaakmiddel. Verkoopwaarde € 2,98. Deze persoon gaf op te zijn: [verdachte], geboortedatum 9 juli 1973 te ‘s-Gravenhage.

Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.

Verdachte verklaarde ter terechtzitting dat hij op 15 mei 2010 naar de [bedrijf 2] in Amersfoort was gegaan. Hij had daar een vlekkenverwijderaar gepakt en in zijn tas gestopt. Nadat hij andere goederen had afgerekend werd hij aangesproken door een man die in de [bedrijf 2] werkt. Deze vroeg hem of hij in zijn tas mocht kijken. Hij vond dit geen probleem. In zijn tas zat de vlekkenverwijderaar.

Namens verdachte is ter terechtzitting door de raadsman aangevoerd dat verdachte niet het opzet had op diefstal van de vlekkenverwijderaar. Verdachte had deze in zijn tas gestopt en was vergeten om deze af te rekenen. Na aanhouding is door verdachte aangeboden om de vlekkenverwijderaar alsnog te betalen maar dit werd door de medewerker van [bedrijf 2] geweigerd. Verdachte dient te worden vrijgesproken.

De rechtbank verwerpt dit verweer. Door de vlekkenverwijderaar in zijn tas te stoppen heeft verdachte als heer en meester over dit goed beschikt en is er naar haar oordeel sprake van een voltooide diefstal.

4.4. De bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van hetgeen hiervoor is vastgesteld en overwogen wettig en overtuigend bewezen dat verdachte heeft gepleegd hetgeen hem is ten laste gelegd, met dien verstande dat

1.

hij op 3 mei 2010 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen zestien (vers)verpakkingen biefstuk, in totaal ter waarde van EUR 80,44, toebehorende aan [bedrijf 1];

2.

hij op 15 mei 2010 te Amersfoort met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een pot/fles schoonmaakmiddel (vlekkenverwijderaar), toebehorende aan [bedrijf 2].

De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5. De strafbaarheid

5.1. De strafbaarheid van de feiten

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

Het bewezenverklaarde levert de navolgende strafbare feiten op.

Ten aanzien van het onder 1. en 2. ten laste gelegde:

Telkens diefstal.

5.2. De strafbaarheid van verdachte

Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6. De strafoplegging

6.1. De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft, op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht, gevorderd verdachte te plaatsen in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar.

6.2. Het standpunt van de verdediging

De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat er onvoldoende onderbouwing is om thans – opnieuw - de maatregel van ISD op te leggen. Hij stelt voor een straf gelijk aan het voorarrest op te leggen. Hij heeft subsidiair bepleit dat – zo de rechtbank zou overwegen de maatregel van ISD op te leggen - de zaak aan te houden teneinde meer informatie in te winnen omtrent de persoon van verdachte.

6.3. Het oordeel van de rechtbank

Bij het bepalen van de op te leggen straf heeft de rechtbank rekening gehouden met de ernst van de feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte.

Ten aanzien van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan heeft de rechtbank met name acht geslagen op de hinderlijke aard van de bewezenverklaarde feiten en de schade en het ongemak die deze feiten voor winkeliers met zich mee brengen.

Ten aanzien van de persoon van de verdachte heeft de rechtbank acht geslagen op:

- een uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte d.d. 4 mei 2010, waaruit blijkt dat verdachte vele malen eerder wegens vermogensdelicten is veroordeeld;

- een reclasseringsadvies betreffende verdachte d.d. 13 juli 2010, opgemaakt door J. Vos, medewerker van Centrum Maliebaan te Utrecht.

De rechtbank is van oordeel dat na te noemen gevangenisstraf passend en geboden is.

De rechtbank zal geen ISD-maatregel opleggen, hoewel de bewezenverklaarde feiten en de strafrechtelijke voorgeschiedenis van verdachte oplegging van deze maatregel in principe rechtvaardigen. De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde maatregel onvoldoende is onderbouwd.

Aan verdachte is eerder de maatregel van ISD opgelegd. Omtrent het verloop van deze maatregel en hetgeen daarna is voorgevallen is nauwelijks gerapporteerd. Er is bij verdachte niet recent een Risc afgenomen. Ter zitting heeft de reclasseringswerker toegelicht dat de meest recente Risc dateert van 6 juli 2005, dat wil zeggen de Risc die is opgesteld vóór de opgelegde maatregel van ISD die verdachte in zijn geheel heeft doorlopen. De rechtbank heeft dan ook onvoldoende informatie over de persoon van verdachte en zijn functioneren op de verschillende leefgebieden om op een gefundeerde wijze de maatregel van ISD op te leggen. Dit neemt overigens niet weg dat verdachte thans wederom lijkt te verkeren in een vicieuze cirkel van delicten en drugsgebruik, zodat het opnieuw opleggen van deze maatregel in de toekomst bepaald niet uitgesloten lijkt.

Overigens acht de rechtbank geen termen aanwezig de behandeling van de zaak aan te houden, zoals door de raadsman van verdachte is verzocht.

De voorlopige hechtenis van verdachte is reeds bij afzonderlijke beschikking van 4 augustus 2010 opgeheven.

7. De vordering tot tenuitvoerlegging

De vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/601160-09

Bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter in deze rechtbank van 29 januari 2010 is de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en de voorwaarden dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit en zich voorts dient te gedragen naar de aanwijzingen van Reclassering Nederland.

De kennisgeving als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering is aan de veroordeelde verzonden.

De officier van justitie vordert thans dat de tenuitvoerlegging van genoemde voorwaardelijke gevangenisstraf wordt gelast.

Op grond van het onderzoek heeft de rechtbank termen aanwezig geacht de proeftijd, opgelegd bij voormeld vonnis, te verlengen. De rechtbank wil daarmee verdachte de kans bieden om te proberen – met hulp van de reclassering – zijn leven weer op de rails te krijgen.

8. De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 57 en 310 van het Wetboek van Strafrecht.

9. De beslissing

De rechtbank:

- verklaart het onder 1 en 2 tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

- verklaart dat het bewezen verklaarde de hiervoor onder 5.1 vermelde strafbare feiten oplevert:

- verklaart verdachte strafbaar.

Veroordeelt verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van TWEE MAANDEN.

Beveelt dat de tijd die de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht.

Met betrekking tot de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling met parketnummer 16/601160-09

Verlengt de proeftijd, opgelegd bij voormeld vonnis, met ÉÉN JAAR.

Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. Bruins, voorzitter, mr. N.E.M. Kranenbroek en

mr. H.A. Brouwer, rechters, in tegenwoordigheid van F.P.L. van der Lee, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 18 augustus 2010.