Rechtbank Utrecht, 31-01-2011, BQ2824, 16-446178-09
Rechtbank Utrecht, 31-01-2011, BQ2824, 16-446178-09
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Utrecht
- Datum uitspraak
- 31 januari 2011
- Datum publicatie
- 28 april 2011
- ECLI
- ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ2824
- Zaaknummer
- 16-446178-09
Inhoudsindicatie
Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector strafrecht
parketnummer: 16/446178-09
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 31 januari 2011
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [1989] te [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats], [adres].
Raadsvrouwe mr. E. Kolokatsi, advocaat te Amersfoort.
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is aanhangig gemaakt op de terechtzittingen van 27 september 2010 en 31 januari 2011, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1: deel heeft uitgemaakt van een groep die op de Verdiweg te Amersfoort geweld heeft gepleegd tegen vier personen;
feit 2: samen met (een) ander(en) een nabootsing van een vuurwapen voorhanden heeft gehad.
3 De voorvragen
De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
3.1 De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1.1 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouwe heeft ter terechtzitting van 31 januari 2011 een preliminair verweer gevoerd en bepleit dat de officier van justitie niet ontvankelijk verklaard dient te worden in de vervolging van verdachte. Volgens de raadsvrouwe is er namelijk sprake van een zodanig ernstige schending van de beginselen van behoorlijke procesorde dat het openbaar ministerie haar recht tot vervolging in deze zaak heeft verspeeld.
Het gaat meer in het bijzonder om de processuele beginselen van een zorgvuldige voorbereiding van beslissingen door het openbaar ministerie en de eis van een consciëntieuze besluitvorming,
3.1.2 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 31 januari 2011 verklaard dat de handelwijze van het openbaar ministerie in deze weliswaar niet netjes is geweest, maar dat deze handelwijze niet dient te leiden tot het niet ontvankelijk verklaren van de officier van justitie.
3.1.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt bij de beoordeling van het gevoerde verweer allereerst vast dat de raadsvrouwe middels brieven van 24 augustus en 3 september 2010 aan het openbaar ministerie heeft verzocht om de zaak van verdachte te seponeren. De officier van justitie heeft hier middels een brief van 16 september 2010 afwijzend op gereageerd. In het proces-verbaal van de terechtzitting van 27 september 2010 staat beschreven dat diezelfde officier van justitie op de zitting van 27 september 2010 te kennen heeft gegegeven dat zij het dossier pas de dag voorafgaand aan de zitting goed gelezen heeft en dat haar eerst toen is gebleken dat er onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is dat wijst op betrokkenheid van verdachte. Ze heeft hierbij nog opgemerkt dat wanneer zij eerder tot deze conclusie zou zijn gekomen, zij de zaak had geseponeerd. De officier van justitie heeft bij dezelfde gelegenheid reeds op voorhand aangegeven te zullen vorderen dat verdachte zal worden vrijgesproken van beide haar ten laste gelegde feiten.
Uit het voorgaande blijkt dat de officier van justitie zich reeds voorafgaand aan de zitting van 27 september 2010 op het standpunt stelde dat er onvoldoende bewijs in de richting van verdachte voorhanden was. Het had toen, zeker gezien de twee schriftelijke verzoeken tot sepotbeslissing die de raadsvrouwe reeds had gedaan, op de weg van de officier van justitie gelegen om de zaak voorafgaand aan deze laatstgenoemde zitting in te trekken. Nu dit niet is gebeurd, heeft het openbaar ministerie naar het oordeel van de rechtbank met een grove veronachtzaming van de rechten en belangen van verdachte gehandeld. Het belang van verdachte om niet voor de rechter te hoeven verschijnen in deze zaak was groot, nu zij voorafgaand aan deze zaak een blanco strafblad had. Onder deze omstandigheden ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid dat het openbaar ministerie niet ontvankelijk te verklaren in de vervolging van verdachte.
4 De beslissing
De rechtbank:
- verklaart de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging van verdachte.
Dit vonnis is gewezen door mr. I. Bruna, voorzitter, mr. M.J. Grapperhaus en mr. J. Schwillens, rechters, in tegenwoordigheid van J.J. Veldhuizen, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting op 31 januari 2011.
Mr. Schwillens is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.