Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 29-05-2007, BA6544, Awb 06/1336

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 29-05-2007, BA6544, Awb 06/1336

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
29 mei 2007
Datum publicatie
6 juni 2007
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2007:BA6544
Formele relaties
Zaaknummer
Awb 06/1336

Inhoudsindicatie

Vaststelling dwangsom tot betaling OZB ook mogelijk als de hoogte van de aanslag betwist wordt.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector Bestuursrecht, Enkelvoudige Belastingkamer

Registratienummer: Awb 06/1336

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:77 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) juncto artikel 26 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[eiser],

wonende te [woonplaats], eiser,

en

de ambtenaar belast met de heffing en invordering van de gemeente Almere, verweerder,

gemachtigde: mr. [gemachtigde].

1. Ontstaan en loop van het geding

Ingevolge de Wet waardering onroerende zaken (hierna: de wet WOZ) heeft verweerder de waarde van de onroerende zaak [adres] te [woonplaats] vastgesteld bij beschikking, met nummer 2432501, gedateerd 28 februari 2005. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 437.000,00 per waardepeildatum 1 januari 2003 voor het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2006. Het aanslagbiljet vermeldde een te betalen bedrag van € 1.238,26. Eiser heeft bij brief van 1 maart 2005 tegen deze beschikking bezwaar gemaakt.

Bij brief van 7 april 2005 heeft verweerder de ontvangst van het bezwaar van eiser inzake de WOZ waarde van zijn woning bevestigd en uitstel van betaling gegeven tot aan de uitspraak op het bezwaarschrift voor een bedrag van € 87,00,-. Binnen de termijnen diende eiser een bedrag van € 1.151,26 te voldoen. Op de laatste vervaldatum voor de betalingen van 30 april 2005 had eiser niet betaald. Verweerder heeft op 31 juli 2005 een aanmaning gestuurd voor een bedrag van € 1.238,26, vermeerderd met aanmaningskosten van € 14,00 en een rente van € 15,00.

Bij besluit van 13 januari 2006 heeft verweerder het bezwaarschrift van eiser van 1 maart 2005 inzake de WOZ waarde van zijn woning, gegrond verklaard en de waarde opnieuw vastgesteld op een bedrag van € 382.000,00. Hiertegen heeft eiser beroep ingesteld, welk beroep bij de rechtbank is geregistreerd onder nummer 06/259. Hierdoor heeft verweerder het door eiser te betalen bedrag verlaagd naar € 1.129,30. Eiser had ten tijde van voormeld besluit € 500,00 betaald op de aanslag, waardoor nog een bedrag openstaat van € 629,30 exclusief invorderingskosten.

Op 13 april 2006 is een dwangbevel uitgebracht voor een bedrag van € 743,30 bestaande uit het openstaande bedrag van € 629,30 vermeerderd met aanmaningskosten ad € 14,00, rente ad € 27,00 en betekeningskosten ad € 73,00.

Tegen het dwangbevel heeft eiser op 14 april 2006 bezwaar gemaakt. Tevens heeft eiser op 14 april 2006 een brief gestuurd naar de rechtbank. Bij brief van 18 april 2006 heeft eiser de gronden van bezwaar aangevuld.

Bij besluit van 25 april 2006 heeft verweerder het bezwaar ongegrond verklaard. Hierna heeft eiser een bedrag van € 629,30 onder protest betaald.

Tegen de uitspraak op bezwaar is op 10 mei 2006 beroep ingesteld.

Verweerder heeft op 12 januari 2007 een verweerschrift ingediend. Bij brief van 26 april 2007 heeft verweerder een aanvulling gegeven op het verweerschrift en op verzoek van de rechtbank diverse stukken toegezonden.

Het beroep is op 8 mei 2007 ter zitting gevoegd behandeld met het beroep van eiser tegen de vastgestelde WOZ-waarde, geregistreerd onder nummer 06/259. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich doen vertegenwoordigen door mr. D.G. Beverloo, bijgestaan door de heer D. Ruiter (WOZ-taxateur). De rechtbank heeft vervolgens het onderzoek ter zitting gesloten. De rechtbank heeft de zaken na afloop van de zitting gesplitst.

2. Beoordeling van het geschil

Eiser heeft ter zitting aangegeven dat zijn beroep zich beperkt tot de door verweerder aan hem in rekening gebrachte aanmaningskosten, rente en betekeningskosten. De rechtbank zal zich in deze uitspraak dan ook beperken tot de vraag of verweerder voormelde kosten bij eiser in rekening heeft kunnen brengen.

Artikel 231, eerste lid, van de Gemeentewet bepaalt dat de heffing en de invordering van gemeentelijke belastingen geschieden met toepassing van (onder meer) de Invorderingswet 1990 en de Kostenwet invordering rijksbelastingen (hierna de Kostenwet).

Artikel 2 van de Kostenwet bepaalt dat voor het verzenden van een aanmaning tot betaling is verschuldigd € 13,00 bij een gevorderde som van € 454,00 of meer. Artikel 3 van de Kostenwet geeft regels omtrent de betekeningskosten van een dwangbevel.

Eiser heeft gesteld dat verweerder ten onrechte een dwangbevel heeft uitgebracht, omdat verweerder de aanslag heeft gebaseerd op een onjuiste waardevaststelling van zijn woning. Tegen de vastgestelde waarde van de woning heeft eiser beroep ingesteld en hij acht het onredelijk dat hij dan de kosten zou moeten betalen van een onjuiste aanslag.

Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat het dwangbevel terecht is uitgevaardigd.

Niet in geschil is dat eiser op de vervaldatum van 30 april 2005 het verschuldigde bedrag niet had betaald. Ter zitting heeft eiser aangegeven een aanmaning te hebben ontvangen. Voorts is niet betwist dat hij ten tijde van het dwangbevel op 13 april 2006 het verschuldigde bedrag niet had voldaan.

De rechtbank overweegt als volgt.

Ingevolge artikel 8, tweede lid, van de Invorderingswet 1990 is een belastingaanslag door de belastingschuldige in zijn geheel verschuldigd.

Het staat eiser dan ook niet vrij om te bepalen dat hij niet wenst te betalen omdat hij van mening is dat verweerder aan hem een onjuist bedrag in rekening heeft gebracht. Eiser had het bedrag van het aanslagbiljet dienen te betalen conform de regels van de Invorderingswet 1990, waarna hij – indien hij in bezwaar of beroep in het gelijk zou zijn gesteld – van verweerder het teveel betaalde terug zou hebben ontvangen. Effectief rechtsherstel is hierdoor mogelijk. Doordat eiser niet op tijd het bedrag van de aanslag heeft betaald heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank een dwangbevel tot betaling kunnen uitvaardigen. Eiser heeft naar het oordeel van de rechtbank de kosten van het dwangbevel zelf veroorzaakt door niet te voldoen aan zijn betalingsverplichtingen. Onjuist is dan ook de stelling van eiser dat het berekenen van kosten op basis van een nog niet onherroepelijk vaststaande aanslag onrechtmatig zou zijn.

Ter beoordeling staat verder de vraag of de kosten zoals vermeldt in het dwangbevel, juist zijn vastgesteld.

De kosten van betekening en de rente zijn terecht aan eiser in rekening gebracht.

Verweerder heeft aan eiser een bedrag van € 14,00 aan aanmaningskosten in rekening gebracht. Echter, in de Bijstellingsregeling 2006, gepubliceerd in de Staatscourant van 27 december 2005, nummer 251, pagina 29 is bepaald dat in artikel 2 van de Kostenwet € 14,00 wordt vervangen door € 13,00. Deze regeling is met ingang van 1 januari 2006 in werking getreden. Dit is door verweerder niet onderkend. Dit betekent dat het beroep gegrond moet worden verklaard en het besluit van 25 april 2006 moet worden vernietigd. Verweerder zal een nieuw besluit dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.

3. Proceskosten

De rechtbank acht geen termen aanwezig voor het uitspreken van een proceskosten-veroordeling als bedoeld in artikel 8:75 Awb. Wel bestaat aanleiding de gemeente Almere te veroordelen tot vergoeding van het door eiser betaalde griffierecht.

4. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt het besluit van 25 april 2006;

- draagt verweerder op een nieuw besluit op het bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;

- gelast dat de gemeente Almere aan eiser het door hem gestorte griffierecht

ad € 38,00 vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A. Wijnands-Veninga en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van K.M.C. van Middelkoop als griffier, op 29 mei 2007

Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum:

- hoger beroep instellen bij het gerechtshof te Arnhem (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EMArnhem;

dan wel

- beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag, mits de wederpartij daarmee schriftelijk instemt. N.B. Bij het bestuursorgaan berust de bevoegdheid tot het instellen van beroep in cassatie niet bij de ambtenaar die de procedure voor de rechtbank heeft gevoerd.

Bij het instellen van hoger beroep dan wel beroep in cassatie dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep dan wel het beroep in cassatie.

Bij het instellen van beroep in cassatie dient daarnaast in acht te worden genomen dat bij het beroepschrift een schriftelijke verklaring van de wederpartij wordt gevoegd, inhoudende dat wordt ingestemd met het instellen van beroep in cassatie tegen de uitspraak van de rechtbank.