Home

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 11-07-2011, BR3423, 07.690066-11

Rechtbank Zwolle-Lelystad, 11-07-2011, BR3423, 07.690066-11

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zwolle-Lelystad
Datum uitspraak
11 juli 2011
Datum publicatie
28 juli 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZLY:2011:BR3423
Zaaknummer
07.690066-11

Inhoudsindicatie

De rechtbank verwerpt het verweer van de verdediging dat er niet overgegaan mocht worden tot strafvervolging door het openbaar ministerie. Zij verwijst daartoe naar het bepaalde in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank veroordeelt verdachte ter zake van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994. Door onvoldoende vaart te minderen bij het naderen van een kruising heeft verdachte gevaar op de weg veroorzaakt en het verkeer gehinderd.

Uitspraak

RECHTBANK ZWOLLE-LELYSTAD

Sector strafrecht

Parketnummer: 07.690066-11 (P)

Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 11 juli 2011

in de strafzaak tegen

[verdachte],

geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats],

wonende te [adres].

1 HET ONDERZOEK TER TERECHTZITTING

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.

Het onderzoek is aangevangen ter openbare terechtzitting van 17 mei 2011 te Lelystad, waarbij verdachte niet is verschenen. Ter terechtzitting is verschenen mr. [raadsman], die heeft verklaard door de verdachte uitdrukkelijk te zijn gemachtigd om deze ter terechtzitting te verdedigen. De inhoudelijke behandeling heeft op 27 juni 2011 plaatsgevonden waarbij verdachte, bijgestaan door mr. [raadsman], is verschenen.

De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie

mr. S.J. Buis en van de standpunten door de raadsman van verdachte naar voren gebracht.

2 DE TENLASTELEGGING

De verdachte is, na een wijziging tenlastelegging, ten laste gelegd dat:

hij op of omstreeks 14 februari 2011 in de gemeente Almere als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Kalenderweg zich zodanig heeft gedragen dat een aan zijn schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, bij nadering van die Kalenderweg met het fietspad, het Decemberpad, welk fietspad is aangeduid als voorrangsweg door middel van een voor dat fietspad geplaatst bord overeenkomstig model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, zonder (in voldoende mate) te kijken naar en/of rekening te houden met zich op dat fietspad bevindend verkeer en/of geen of onvoldoende snelheid te minderen en/of met die te hoge of onverminderde snelheid de kruising van die Kalenderweg met dat Decemberpad op te rijden op het moment dat een bestuurder van een fiets, rijdend op dat Decemberpad, die kruising reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan hij, verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst/aangereden/aangegleden tegen laatstgenoemde fiets, waardoor een ander (genaamd [slachtoffer ]) zwaar lichamelijk letsel, te weten een fractuur van het sleutelbeen en/of een fractuur van het onderbeen en/of een of meer schaafwonden en/of kneuzingen, of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;

althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:

hij op of omstreeks 14 februari 2011 in de gemeente Almere als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kalenderweg, bij nadering van die Kalenderweg met het fietspad, het Decemberpad, welk fietspad is aangeduid als voorrangsweg door middel van een voor dat fietspad geplaatst bord overeenkomstig model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, zonder (in voldoende mate) te kijken naar en/of rekening te houden met zich op dat fietspad bevindend verkeer en/of geen of onvoldoende snelheid heeft geminderd en/of met die te hoge of onverminderde snelheid de kruising van die Kalenderweg met dat Decemberpad op is gereden op het moment dat een bestuurder van een fiets, rijdend op dat Decemberpad, die kruising reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan hij, verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst/aangereden/aangegleden tegen laatstgenoemde fiets, door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd.

De in deze tenlastelegging gebruikte termen en uitdrukkingen worden, voor zover daaraan in de Wegenverkeerswet 1994 betekenis is gegeven, geacht in dezelfde betekenis te zijn gebezigd.

De rechtbank verbetert in de tenlastelegging een aantal kennelijke schrijffouten. De verdachte wordt blijkens het onderzoek ter terechtzitting daardoor niet in zijn verdediging geschaad.

3 DE VOORVRAGEN

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zijzelf bevoegd is tot kennisneming van de zaak.

De raadsman van verdachte heeft zich op het standpunt gesteld dat het openbaar ministerie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging. Er had nooit tot strafvervolging mogen worden overgegaan en in geen geval had dit feit voor de meervoudige strafkamer gebracht mogen worden. Als er al tot vervolging had mogen worden overgegaan, had de zaak bij de politierechter moeten worden aangebracht en niet bij de meervoudige strafkamer.

De rechtbank overweegt hieromtrent als volgt. Het in artikel 167 van het Wetboek van Strafvordering neergelegde opportuniteitsbeginsel houdt in dat de vervolgingsbeslissing ter beoordeling staat van het openbaar ministerie. Krachtens het opportuniteitsbeginsel is het aan het openbaar ministerie om te beslissen of – en zo ja – voor welk feit vervolgd wordt.

Het openbaar ministerie is bevoegd om af te zien van vervolging op gronden aan het algemeen belang ontleend. De wijze waarop - in geval van vervolging - die belangenafweging heeft plaatsgevonden staat in beginsel niet ter beoordeling van de rechter.

Dit is slechts anders indien de vervolging in strijd zou zijn met wettelijke of verdragsrechtelijke voorschriften en/of algemene beginselen van behoorlijk strafprocesrecht. Gesteld noch gebleken is dat die situatie zich in het onderhavige geval voordoet.

De rechtbank verwerpt daarom het verweer van de raadsman en acht de officier van justitie ontvankelijk in de vervolging van verdachte

Voorts heeft de rechtbank vastgesteld dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4 DE BEWIJSMIDDELEN EN DE BEOORDELING DAARVAN

4.1 Inleiding

Ten aanzien van het primair en subsidiair ten laste gelegde feit stelt de rechtbank de navolgende feiten vast.

Op 14 februari 2011 kregen verbalisanten melding van een verkeersongeval op het Decemberpad met de kruisende Kalenderweg te Almere. Ter plaatse zien verbalisanten een personenauto van het merk BMW voorbij een voetgangers- en fietsersoversteekplaats staan. De voorruit van de personenauto was gebarsten. Achter de personenauto lagen twee vrouwen op de grond, te weten de latere aangeefster[slachtoffer ] en [bet[betrokkene]. Beide vrouwen hadden veel pijn en naast hen lagen twee fietsen.

Het letsel van beide aangeefsters blijkt uit de medische verklaringen opgemaakt op respectievelijk 14 februari 2011 ([betrokkene]) en 21 februari 2011[slachtoffer ]) .

De bestuurder van de personenauto was [verdachte]. Hij heeft ter plaatse als verdachte een verklaring afgelegd.

Er heeft een verkeersongevalanalyse plaatsgevonden. In het rapport d.d. 1 maart 2011 is geconcludeerd dat de bestuurder van de personenauto op de Kalenderweg reed en dat deze geen voorrang heeft verleend aan de fietsers op de kruisende weg, het Decemberpad. Het betreft hier een voorrangsfietspad, hetgeen als zodanig is aangegeven door middel van haaientanden op de rijbaan en het verkeersbord B6 (van Bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990). De bestuurder van de personenauto heeft de geldende maximumsnelheid niet overschreden. Mogelijk werd het zicht van de bestuurder op de kruising bemoeilijkt door de A-stijl van zijn voertuig of door een in tegengestelde richting passerend voertuig.

Beide slachtoffers hebben diezelfde dag nog een verklaring afgelegd.

4.2 Het standpunt van het openbaar ministerie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake het primair ten laste gelegde wordt vrijgesproken, omdat uit het dossier niet blijkt dat verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig heeft gehandeld. Verdachte had de twee fietsers die op het voorrangsfietspad reden moeten zien en dat heeft hij niet gedaan. De aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet naast dit gegeven ook uit andere omstandigheden blijken en hiervan is in het onderhavige geval geen sprake. De officier van justitie heeft gevorderd verdachte ter zake het subsidiair ten laste gelegde te veroordelen omdat hij als bestuurder van een personenauto rekening had moeten houden met de dode hoek, mogelijk door de A-stijl van de personenauto veroorzaakt. Dit heeft hij niet gedaan waardoor een aanrijding heeft plaatsgevonden, waarbij twee fietsers letsel hebben opgelopen, waarvan een van hen zwaar lichamelijk letsel.

4.3 Het standpunt van de verdediging

Mocht de rechtbank zijn redenering tot niet-ontvankelijkheid niet volgen, dan dient vrijspraak te volgen voor zowel het primair als het subsidiair ten laste gelegde feit. Verdachte heeft niet (te) hard gereden en heeft zelfs vaart verminderd bij de kruising. Verdachte heeft voorts niet roekeloos of zeer of aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend gereden. Hij heeft de twee fietsers niet kunnen zien door de A-stijl van zijn auto.

4.4 Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank heeft kennisgenomen van de inhoud van de stukken van het onderliggende strafdossier en van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gebracht.

Ten aanzien van het primair tenlastegelegde

Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs is om te kunnen spreken van roekeloos of zeer, althans aanmerkelijk, onoplettend en/of onvoorzichtig rijgedrag van verdachte. De verdachte dient dan ook van het primair tenlastegelegde te worden vrijgesproken.

Ten aanzien van het subsidiair tenlastegelegde

De rechtbank overweegt dat – onder verwijzing naar de inleiding – vast staat dat verdachte twee fietsers heeft aangereden terwijl zij op een voorrangsfietspad reden. Hiermee heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een voorrangsovertreding. Verdachte heeft tegenover de politie verklaard dat hij de voetgangers- en fietsersoversteekplaats overstak en daarbij twee fietsers over het hoofd heeft gezien, waarbij hij één van hen kennelijk heeft geschept. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij bij de kruising eerst naar rechts en toen naar links heeft gekeken. Van links kwam geen verkeer en dus hij heeft gas gegeven. Ineens hoorde hij een klap. Verdachte verklaart dat hij denkt dat de fietsers achter de A-stijl van zijn auto zaten en dat hij ze daardoor niet heeft gezien. Er waren geen andere omstandigheden die ertoe hebben geleid dat hij de fietsers niet heeft gezien.

Aangeefster [slachtoffer] verklaart dat zij met haar vriendin de Kalenderweg wilde oversteken. Op de Kalenderweg kwam een auto de bocht om, de auto minderde vaart maar gaf toen weer gas. Zij heeft geen remgeluiden gehoord.

Aangeefster [betrokkene] verklaart dat zij zag dat de BMW vrij langzaam reed en ineens gas gaf toen ze het kruispunt op reden. Zij heeft geen remgeluiden gehoord.

Blijkens de analyse van de verkeersongevallendienst kan het zicht van verdachte mogelijk zijn bemoeilijkt door de A-stijl van zijn auto of door een in tegengestelde richting passerend voertuig. De rechtbank acht dit laatste niet aannemelijk. De verdachte verklaart hier niets over en ook uit het onderzoek is niet gebleken dat ten tijde van de aanrijding een ander voertuig passeerde.

De verklaring van verdachte dat hij door de A-stijl in zijn auto de meisjes niet heeft kunnen zien wordt ondersteund door het proces-verbaal van de verkeersongevallendienst.

De rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn personenauto onvoldoende vaart heeft geminderd bij het naderen van de kruising waarop voornoemde [slachtoffer] en [betrokkene] zich bevonden. Nu verdachte als gevolg van de A-stijl geen volledig zicht had op de verkeersdeelnemers van de kruisende weg, lag het op de weg van verdachte ervoor zorg te dragen dat hij wel een volledig zicht op de kruising en eventuele verkeersdeelnemers kreeg. In het onderhavige geval betrof het een oversteekplaats voor voetgangers en fietsers. Verdachte was ter plaatse bekend en had extra voorzichtigheid in acht moeten nemen, aangezien voetgangers en fietsers kwetsbare verkeersdeelnemers zijn.

Verdachte had de meisjes die over wilden steken moeten zien omdat hij op de weg reed waarop het verkeer voorrang dient te verlenen aan de kruisende weg. Als regelmatig gebruiker van de personenauto moet verdachte op de hoogte zijn geweest van de A-stijl die mogelijk zijn zicht kon belemmeren. Verdachte had dan ook voldoende snelheid moeten minderen dan wel moeten remmen, hetgeen hij niet heeft gedaan.

Gelet op het proces-verbaal van bevindingen en voornoemde verklaringen van beide aangeefsters en van verdachte acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte gevaar op de weg heeft veroorzaakt en het verkeer heeft gehinderd. De rechtbank acht dan ook het subsidiair tenlastegelegde bewezen.

5 BEWEZENVERKLARING

De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:

hij op 14 februari 2011 in de gemeente Almere als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Kalenderweg, bij nadering van die Kalenderweg met het fietspad, het Decemberpad, welk fietspad is aangeduid als voorrangsweg door middel van een voor dat fietspad geplaatst bord overeenkomstig model B6 van bijlage I van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens, zonder (in voldoende mate) te kijken naar en rekening te houden met zich op dat fietspad bevindend verkeer en onvoldoende snelheid heeft geminderd en met die te hoge snelheid de kruising van die Kalenderweg met dat Decemberpad op is gereden op het moment dat een bestuurder van een fiets, rijdend op dat Decemberpad, die kruising reeds dicht was genaderd, tengevolge waarvan hij, verdachte met het door hem bestuurde motorrijtuig is gebotst/aangereden tegen laatstgenoemde fiets, door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt en het verkeer op die weg werd gehinderd.

Van het meer of anders ten laste gelegde zal verdachte worden vrijgesproken, aangezien de rechtbank dat niet wettig en overtuigend bewezen acht.

6 KWALIFICATIE

Het subsidiair bewezene levert op:

Overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994, strafbaar gesteld bij artikel 177 van de Wegenverkeerswet 1994.

7 STRAFBAARHEID

Het feit en verdachte zijn strafbaar, nu geen feiten of omstandigheden zijn gebleken die die strafbaarheid zouden opheffen of uitsluiten.

8 STRAFOPLEGGING

8.1 De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte ter zake van het door hem bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door zes dagen hechtenis.

8.2 Het standpunt van de verdediging

De raadsman heeft ten aanzien van een op te leggen straf opgemerkt dat het aandeel van verdachte in strafrechtelijk opzicht zeer klein is geweest. Verdachte heeft zich het lot van de aangeefsters moreel en ondubbelzinnig aangetrokken wat in de strafmaat tot uitdrukking dient te komen. De raadsman verzoekt om bij een veroordeling over te gaan tot een schuldigverklaring zonder oplegging van straf.

8.3 Het oordeel van de rechtbank

Gelet op de aard en de ernst van het bewezen en strafbaar verklaarde, op de omstandigheden waaronder verdachte zich daaraan heeft schuldig gemaakt en op de persoon van de verdachte, zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, is de rechtbank van oordeel dat aan verdachte de straf behoort te worden opgelegd, zoals deze hierna zal worden bepaald.

De rechtbank heeft in aanmerking genomen dat een feit als het onderhavige enkel slachtoffers kent, dit geldt in het bijzonder voo[slachtoffer ] en [betrokkene], maar ook voor de verdachte. De rechtbank merkt op dat de na te volgen op te leggen straf geen recht doet aan de gevolgen die het ongeval voor zowel [slachtoffer] als [betrokkene] heeft gehad, maar een reactie is op het verwijt dat verdachte naar het oordeel van de rechtbank strafrechtelijk kan worden gemaakt. Nu de rechtbank de verdachte heeft vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit, vindt er een veroordeling plaats voor een overtreding in plaats van een misdrijf. Dit komt naar voren in de hoogte van de straf die voor dergelijk feit opgelegd kan worden.

Bij haar beslissing houdt de rechtbank er in het voordeel van verdachte rekening mee dat verdachte niet eerder met justitie in aanraking is gekomen. Voorts neemt de rechtbank in aanmerking dat verdachte betrokkenheid naar de slachtoffers heeft getoond door na het ongeval bij hen op bezoek te gaan en de schade te vergoeden.

Gelet op het voorgaande acht de rechtbank de gevorderde straf van de officier van justitie passend en geboden daar deze straf recht doet aan al hetgeen hiervoor is overwogen.

De raadsman heeft betoogd dat bij een veroordeling verdachte schuldig moet worden verklaard zonder oplegging van straf of maatregel. De rechtbank ziet echter geen aanleiding om met toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf of maatregel. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van zulke bijzondere omstandigheden of zodanig gering feit dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.

9 TOEPASSELIJKHEID WETTELIJKE VOORSCHRIFTEN

De beslissing berust op de artikelen 23, 24, 24c, 91 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5, 177 en 178 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

10 BESLISSING

Ten aanzien van de tenlastelegging

De rechtbank:

Vrijspraak

- Verklaart niet bewezen hetgeen primair aan verdachte is ten laste gelegd en spreekt hem daarvan vrij.

Bewezenverklaring

- verklaart het subsidiair ten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5. is omschreven;

- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;

Strafbaarheid

- verklaart het bewezen verklaarde feit strafbaar;

- verklaart verdachte strafbaar;

Strafoplegging

- veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 300,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van zes dagen.

Dit vonnis is gewezen door mr. L.G. Wijma, voorzitter, mrs. A.C. Schroten en L.P. de Haas, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.E. Maduro, griffier, en is uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 juli 2011.

Mr. A.C. Schroten is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.