Rechtbank Zutphen, 05-02-2003, AF4978, Rolnummer: 49579 HAZA 02-810
Rechtbank Zutphen, 05-02-2003, AF4978, Rolnummer: 49579 HAZA 02-810
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zutphen
- Datum uitspraak
- 5 februari 2003
- Datum publicatie
- 25 februari 2003
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZUT:2003:AF4978
- Zaaknummer
- Rolnummer: 49579 HAZA 02-810
Inhoudsindicatie
-
Uitspraak
RECHTBANK ZUTPHEN
Incassering door gemeente van €EUR 250.000,-- aan dwangsommen van campinghouder door rechtbank tijdelijk opgeschort.
Rolnummer: 49579 HAZA 02-810
Uitspraak : 5 februari 2003
Vonnis van de enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken in de zaak tussen:
[eiser],
wonende te [[p[plaats]]
eisende partij in hoofdzaak,
verwerende partij in het incident,
procureur : mr. C.B. Gaaf,
advocaten: mrs. F.J.M. Kobossen en H.H. van Steijn, beiden te
Deventer,
en
de openbare rechtspersoon
DE GEMEENTE RUURLO,
zetelende te [plaats],
gedaagde partij in de hoofdzaak,
eisende partij in het incident,
procureur: mr. J.S.W. Lucassen.
Partijen worden in dit vonnis mede aangeduid als [eiser] en de gemeente.
1. Het verloop van de procedure
Dit verloop blijkt uit:
de dagvaarding d.d. 23 juli 2002
de conclusie van antwoord tevens inhoudende incidenteel verzoek tot opheffing schorsing
de conclusie van antwoord in het incident
de op 28 januari 2003 in het incident gehouden pleidooien, waarbij partijen over en weer pleitnota's in het geding hebben gebracht.
2. De vaststaande feiten
2.1 Op 4 januari 2000 heeft de gemeente een schriftelijke dwangsomaanschrijving
overhandigd aan [eiser], waarbij de gemeente hem onder meer heeft gelast om met ingang van 1 maart 2000 geen kampeermiddelen op het p[adres]s] te [p[plaats]s]e hebben staan c.q. in gebruik te hebben of kampeermiddelen op dit perceel toe te staan (met uitzondering van de periode 15 maart tot en met 31 oktober in geval van ontheffing voor "kleinschalig kamperen" op grond van de Wet op de openluchtrecreatie is verleend), zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van f 1.000,-- per kampeermiddel per dag, tot een maximum van f 250.000,--.
2.2 [eiser] heeft tegen deze dwangsomaanschrijving bezwaar gemaakt, doch de
gemeente heeft dit bezwaar ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen deze beslissing van de gemeente beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank. De rechtbank heeft dat beroep bij uitspraak van 17 oktober 2000 ongegrond verklaard voor wat betreft de kampeeractiviteiten.
[eiser] heeft tegen die uitspraak beroep ingesteld bij de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, welke instantie bij uitspraak van 19 februari 2001 evengemelde uitspraak van de rechtbank geheel heeft bevestigd.
2.3 Aan [eiser] is op 19 juni 2001 een ontheffing verleend op grond van de Wet op de openluchtrecreatie, uit hoofde waarvan hij gerechtigd was 10 kampeermiddelen op zijn p[adres]s] te [p[plaats]s]oe te laten in de periode 15 maart tot 31 oktober en in het hoogseizoen nog 5 kampeermiddelen extra.
2.4 De gemeente heeft op 5 juli 2001 en 7 augustus 2001 aan [eiser] dwangbevelen laten betekenen, waarbij de gemeente respectievelijk f 127.000,-- en f 123.000,-- wegens verbeurde dwangsommen heeft ingevorderd.
[eiser] heeft tegen deze dwangbevelen verzet aangetekend bij deze rechtbank.
In het kader van de bij deze rechtbank onder rolnummers 42635 HAZA 01-982 en 43049 HAZA 01-1052 aanhangige verzetprocedures heeft de Gemeente telkens opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen verzocht, welke verzoeken bij vonnissen van 20 december 2001 zijn afgewezen.
Bij vonnissen van deze rechtbank d.d. 26 september 2002 zijn de vorderingen van [eiser] in de verzetzaken, behoudens ten aanzien van de bijkomende kosten bij de dwangbevelen, afgewezen.
2.5 Op 4 februari 2002 heeft de gemeente aan [eiser] andermaal een dwangsomaanschrijving verzonden, waarin onder meer de navolgende passages voorkomen:
"(…..) De situatie op de [adres] is tot op heden -met uitzondering van de verleende ontheffing- echter ongewijzigd. Ook is door u op geen enkele wijze aangegeven dat deze situatie thans anders zou zijn.
Zoals wij u reeds te kennen hebben gegeven heeft ook de buurt ons (wederom) verzocht handhavend op te treden.
Lettende op het voorgaande gelasten wij u thans (….) met ingang van heden geen kampeermiddelen op het p[adres]s] te [plaats] te hebben staan c.q. in gebruik te hebben of kampeermiddelen op uw perceel toe te staan, met uitzondering van 10 kampeermiddelen, met 5 extra in het hoofdseizoen in de periode van 15 maart tot 31 oktober waarvoor ontheffing is verleend (…..)Indien er vanaf heden meer dan de op grond van de ontheffing toegestane kampeermiddelen op het perceel a[adres]s] te [p[plaats] staan, wordt per geconstateerd kampeermiddel per dag een dwangsom verbeurd van 1.000 Euro (fl 2200,-) tot een maximum van 250.000 Euro (fl 550.000,-). De hoogte van de dwangsom achten wij, gelet op de weigering de reeds verbeurde dwangsommen ad fl. 250.000,- te voldoen, niet onredelijk. Door de hoogte van de dwangsom wordt beoogd dat de kampeeractiviteiten waarvoor geen ontheffing is verleend worden beëindigd en beëindigd zullen blijven(….)."
2.6 [eiser] heeft tegen voormelde dwangsomaanschrijving bezwaar gemaakt, doch de
gemeente heeft dit bezwaar bij beslissing van 11 juni 2002 ongegrond verklaard. [eiser] heeft bij beroepschrift d.d. 17 juni 2002 tegen deze beslissing van de gemeente beroep ingesteld bij de sector bestuursrecht van deze rechtbank en bij
nader beroepschrift van 15 juli 2002 de gronden voor zijn bezwaar aangevuld.
Op het beroep van [eiser] is nog niet beslist.
2.7 Bij brief van 30 mei 2002 heeft de gemeente aan de advocaat van [eiser] een concept dwangbevel ten belope van € EUR 225.000,-- doen toekomen, met daarbij gevoegd de processen-verbaal van de controles en de advocaat in de gelegenheid gesteld op de inhoud daarvan te reageren tot en met 7 juni 2002. [eiser] noch diens advocaat hebben van die gelegenheid gebruik gemaakt.
2.8 Op 27 juni 2002 is het dwangbevel d.d. 18 juni 2002, houdende de invordering van in de periode van 26 april 2002 tot en met 7 juni 2002 verbeurde dwangsommen ad EUR€ 250.000,--, vermeerderd met een bedrag van €EUR 2.915,50 ter zake van invorderingskosten, aan [eiser] betekend.
2.9 [eiser] heeft tijdig verzet aangetekend tegen evengemeld dwangbevel als gevolg waarvan de tenuitvoerlegging van het dwangbevel is geschorst.
3. De vordering in de hoofdzaak
3.1 [eiser] vordert dat de rechtbank bij voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
a. zal bepalen dat [eiser] van het bepaalde in het dwangbevel van 18 juni 2002 zal
worden en zijn ontheven;
b. voor recht zal verklaren dat (de Raad van) de Gemeente onrechtmatig heeft
gehandeld en handelt door niet de toezeggingen aan Gedeputeerde Staten van
Gelderland en aan [eiser], dat zal worden gekomen tot herziening van het
bestemmingsplan ten behoeve van het recreatiebedrijf, na te komen, en dat
dientengevolge de Gemeente gehouden is de schade te vergoeden;
c. de Gemeente zal veroordelen in de kosten van de procedure.
4. Het verzoek in het incident
4.1 De gemeente verzoekt dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad de schorsing van de tenuitvoerlegging zal opheffen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van de procedure.
4.2 De gemeente baseert haar verzoek tegen de achtergrond van de vaststaande feiten op
de navolgende stellingen.
De omwonenden van het perceel van [eiser] ondervinden veel overlast van de illegale kampeeractiviteiten. Bij verschillende gelegenheden hebben de buurtbewoners met nadruk bij de Gemeente aangedrongen op handhavend optreden tegen [eiser]. Mede gelet op de hiervoor sub 2.2 vermelde uitspraak van de Raad van State heeft zij daartoe de bevoegdheid.
[eiser] heeft zich door het "vollopen" van twee eerdere lasten onder dwangsom niet laten weerhouden om zijn illegale activiteiten voort te zetten.
Tegen deze achtergrond heeft de gemeente een zwaarwegend belang bij tenuitvoerlegging van het dwangbevel. Zonder opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging is zij immers machteloos om de regels te handhaven. [eiser]s belang bij rechtsbescherming legt onder de gegeven omstandigheden minder gewicht in de schaal.
5. Het verweer in het incident
5.1 [eiser] concludeert tot afwijzing van het verzoek van de gemeente.
5.2 Op het verweer van [eiser] zal, voor zover van belang, hierna nader worden ingegaan.
6. De beoordeling van het geschil
in het incident
6.1 Anders dan [eiser] kennelijk heeft aangevoerd staat het feit dat de gemeente geen hoger beroep heeft ingesteld tegen de vonnissen van deze rechtbank d.d. 20 december 2001, waarbij het verzoek van de gemeente om opheffing van de schorsing van de tenuitvoerlegging van de dwangbevelen van 5 juli 2001 en 7 augustus 2001 telkens is afgewezen, er niet aan in de weg dat de gemeente in het kader van de onderhavige verzetprocedure schorsing van de tenuitvoerlegging van het dwangbevel van 18 juni 2002 verzoekt. Ofschoon materieel overeenstemming bestaat met de eerder gedane schorsingsverzoeken, dient het onderhavige schorsingsverzoek als een zelfstandig en nieuw verzoek te worden beschouwd. De rechtbank is bij haar beoordeling dan ook niet gebonden aan de inhoud van de hiervoor vermelde vonnissen.
6.2 Bij de beoordeling van het verzoek dient de kans van slagen van het verzet van [eiser] tegen het dwangbevel van 18 juni 2002 buiten beschouwing te worden gelaten, zij het dat het door de gemeente aangedragen bewijsmateriaal zonder zeer gemotiveerde tegenspraak, waarvan tot dusver in deze procedure niet is gebleken, de verwachting wettigt dat het verzet ook deze maal ongegrond zal worden bevonden. Al hetgeen [eiser] daarover heeft opgemerkt zal in het kader van het schorsingsverzoek dan ook verder onbesproken blijven.
6.3 Wat betreft de uitvoerbaarheid van het dwangbevel hangende de verzetprocedure staan tegenover elkaar de belangen van rechtsbescherming en rechtshandhaving. De wetgever heeft in lid 4 van artikel 5:26 Algemene wet bestuursrecht het eerstgenoemde belang voorrang gegeven, maar heeft tegelijkertijd aan de rechter de bevoegdheid toegekend om de schorsing van de tenuitvoerlegging op verzoek van het bestuur op te heffen.
6.4 Vast staat dat de gemeente -op verzoek van omwonenden- in 2000 reeds rechtshandhavend is opgetreden tegen [eiser] alsmede dat de dwangsomaanschrijving van 4 januari 2000 als gevolg van de hiervoor sub 2.2 vermelde uitspraak van de Raad van State d.d. 19 februari 2001 onaantastbaar is geworden.
De dreiging van een dwangsom van f 1.000,-- per dag per overtreding heeft voor [eiser] nadien in 2001geen prikkel gevormd om zijn handelwijze aan te passen, met als gevolg dat de door hem verbeurde dwangsommen zijn opgelopen tot het maximumbedrag van f 250.000,--.
Het verzet tegen de in dat kader door de gemeente uitgevaardigde dwangbevelen is, voor zover inhoudende de invordering van dwangsommen ad in totaal f 250.000,--, bij vonnissen van deze rechtbank van 26 september 2002 afgewezen. [eiser] is van bedoelde vonnissen weliswaar in hoger beroep gegaan, doch zolang die vonnissen niet zijn vernietigd, dient van de juistheid daarvan te worden uitgegaan.
6.5 Daar waar [eiser] niet, althans niet voldoende gemotiveerd, heeft weersproken dat, nadat evengemeld maximum van f 250.000,-- was bereikt, meer kampeermiddelen op het terrein in kwestie zijn aangetroffen dan op grond van de ontheffing was toegestaan, heeft de gemeente zich met recht genoodzaakt geacht om in februari 2002 een nieuwe dwangsomaanschrijving aan [eiser] te verzenden, dit met een substantieel hogere dwangsom, nu van de eerste dwangsom kennelijk onvoldoende prikkel uitging.
6.6 De gemeente heeft -met producties gestaafd- genoegzaam aannemelijk gemaakt dat een groot aantal (circa 33) buurtbewoners bij haar meermalen -laatst nog bij brief van 23 juli 2002- hebben aangedrongen om [eiser] in verband met de door hen van de kampeeractiviteiten ondervonden overlast "tot de orde te roepen". Aan de overtuigende kracht van de inhoud van bedoelde producties (33 tot en met 37) doet niet af dat de betreffende producties geen afzonderlijke verklaringen van buurtbewoners bevatten, doch dat één van hen, de heer [naam], kennelijk als hun woordvoerder naar de gemeente toe optreedt. Het gaat het kader van de onderhavige procedure te buiten om te onderzoeken of alle in de producties met name genoemde personen als belanghebbenden in de zin van de Algemene wet bestuursrecht kunnen worden aangemerkt.
6.7 [eiser] heeft in het kader van zijn betwisting van het rechthandhavingsbelang van de gemeente nog gesteld dat hij veelvuldig in overleg is met de gemeente om in het kader van een minnelijke oplossing alsnog de gelegenheid te scheppen om op het terrein in kwestie het kampeerbedrijf met plaats voor 50 kampeermiddelen uit te oefenen, doch de gemeente heeft gemotiveerd bestreden dat van een dergelijk minnelijk overleg sprake is geweest. De gemeente heeft ten pleidooie uitdrukkelijk verklaard dat van de door [eiser] gewenste bedrijfsomvang -ook na herziening van het bestemmingsplan- nimmer sprake zal kunnen zijn.
6.8 Bij deze stand van zaken dient het belang van rechtshandhaving van de gemeente te prevaleren boven het belang van [eiser]. Voor toewijzing van het verzoek is
-anders dan [eiser] heeft gesteld- niet vereist dat het belang van de gemeente daarenboven spoedeisend is.
Aan het zwaarder wegende belang van de gemeente doet niet af dat de dwangsomaanschrijving van 4 februari 2002 is uitgewerkt doordat [eiser] naar de mening van de gemeente het maximumbedrag van de dwangsommen heeft verbeurd. Dit laat immers het verbod om meer dan kleinschalige kampeeractiviteiten te ontplooien onverlet. Daar komt nog bij dat van het invorderen van de verbeurde dwangsommen een meer corrigerende werking jegens [eiser] mag worden verwacht dan de dreiging van het verbeuren van dwangsommen. Evenmin doet aan de handhavende werking van de opheffing van de schorsing af dat de gemeente toekomstige overtredingen van [eiser] ongedaan zou kunnen maken door het toepassen van bestuursdwang.
De belangenafweging valt niet anders uit indien er vanuit gegaan zou moeten worden dat [eiser] de ingevorderde dwangsommen ad in totaal €EUR 250.000,-- niet zal kunnen betalen en daarvoor ook anderszins geen verhaal biedt alsmede dat hij dientengevolge in staat van faillissement zal geraken. Immers, [eiser] was een gewaarschuwd man en tijdens een bespreking met de gemeente op 16 december 2002 heeft hij onweersproken aangegeven zijn activiteiten niet te zullen verminderen. Aan het betoog van de raadsman van [eiser] dat [eiser] (die ten pleidooie niet in persoon is verschenen) dit in een emotionele bui zou hebben gezegd wordt voorbij gegaan, temeer nu de ten pleidooie verschenen raadsman van [eiser] niet bij dat gesprek met de gemeente aanwezig is geweest.
6.9 Op grond van het vorenoverwogene komt het verzoek van de gemeente in beginsel voor inwilliging in aanmerking.
Nu het kampeerseizoen nog niet is gestart kan thans nog niet worden beoordeeld of [eiser] evengemelde uitlating gestand zal doen of dat hij -mede gelet op de ingrijpende gevolgen welke daadwerkelijke incassering van de dwangsommen voor [eiser] zal hebben- zijn gedragslijn zal aanpassen aan de thans bestaande realiteit.
In deze omstandigheden wordt aanleiding gevonden om -alvorens te beslissen- in het incident een comparitie van partijen te gelasten op een tijdstip in het kampeerseizoen.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de hoofdzaak
6.10 De zaak zal opnieuw op de rol worden afgeroepen, zodat partijen voort kunnen
procederen, waarbij partijen in overweging wordt gegeven aansluiting te zoeken bij het verdere verloop van de procedure in het incident.
De beslissing
De rechtbank, rechtdoende,
in het incident
gelast een comparitie van partijen;
bepaalt dat partijen, [eiser] in persoon en de gemeente deugdelijk vertegenwoordigd en vergezeld van de raadslieden dienen te verschijnen in het gebouw van deze rechtbank aan de Martinetsingel 2 te Zutphen op een nader te bepalen datum;
verwijst de zaak naar de enquêterol van 19 februari 2003 om partijen in de gelegenheid te stellen de verhinderdata over de periode van 1 juni 2003 tot 1 juli 2003 over te leggen, voor welk overleggen geen uitstel zal worden verleend, derhalve ambtshalve peremptoir;
verzoekt partijen stukken die op de zaak betrekking hebben tenminste twee weken voor de zittingsdatum (in kopie) te doen toekomen aan de wederpartij en de griffie;
houdt iedere verdere beslissing aan.
in de hoofdzaak
bepaalt dat de zaak weer zal worden uitgeroepen ter rolle van 19 februari 2003 opdat partijen voort procederen.
Dit vonnis is gewezen door mr. D. Vergunst en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 5 februari 2003.