Home

Rechtbank Zutphen, 16-11-2011, BU5707, 10-203

Rechtbank Zutphen, 16-11-2011, BU5707, 10-203

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zutphen
Datum uitspraak
16 november 2011
Datum publicatie
24 november 2011
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZUT:2011:BU5707
Formele relaties
Zaaknummer
10-203

Inhoudsindicatie

De rechtbank stelt vast dat zowel de aankoop van het landgoed in Groot-Brittannië door eiseres, als de voorgenomen schenking van het landgoed aan haar zoon in Groot-Brittannië, kapitaalverkeer als bedoeld in art. 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU) is en geen interne kwestie van een lidstaat betreft en verder dat het onthouden van de mogelijkheid van vrijstelling van invordering van schenkbelasting onderscheidenlijk erfbelasting aan in Nederland wonende rechthebbenden van landgoederen buiten Nederland een beperking van dat kapitaalverkeer betreft. Vergelijk de rechtsoverwegingen 58 tot en met 63 van het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 11 december 2003, C-364/01 (Barbier).

Uitspraak

RECHTBANK ZUTPHEN

Sector Bestuursrecht

Meervoudige kamer

Reg.nr.: 10/203

Uitspraak in het geding tussen:

[eiseres]

te [adres],

eiseres,

en

de staatssecretaris van Economische zaken, Landbouw en Innovatie en de staatssecretaris van Financiën

verweerders.

1. Procesverloop

Bij besluit van 6 oktober 2009 hebben verweerders het verzoek van eiseres tot rangschikking van de haar in eigendom toebehorende, in Groot-Brittannië gelegen onroerende zaak “The Bean House” als opengesteld landgoed als bedoeld in de Natuurschoonwet 1928 (hierna: NSW) afgewezen.

Bij besluit van 7 januari 2010 hebben verweerders het daartegen gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.

Eiseres heeft beroep ingesteld.

Bij nader besluit van 9 februari 2011 (hierna: het bestreden besluit) hebben verweerders het bezwaar van eiseres alsnog ontvankelijk geacht, maar ongegrond verklaard. Het beroep van eiseres is daartegen van rechtswege mede gericht.

Verweerders hebben de op de zaak betrekking hebbende stukken en een verweerschrift ingezonden.

Het beroep is met gesloten deuren behandeld ter zitting van 4 oktober 2011, waar eiseres is verschenen, bijgestaan door mr. M.J. Hamer, advocaat te Utrecht, ir. A.J.J. Bakker en mr. D.S. Smit. Verweerders hebben zich laten vertegenwoordigen door mr. C.E.B. Haazen en B. Jongbloed-van Overdijk.

2. Overwegingen

2.1 De rechtbank is van oordeel dat eiseres geen procesbelang meer heeft bij beoordeling van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar, omdat nadien alsnog inhoudelijk op haar bezwaar is beslist. De gestelde kosten van rechtsbijstand lenen zich uitsluitend voor vergoeding op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Bpb). De rechtbank ziet geen aanleiding om in dit geval op grond van artikel 2, derde lid, van het Bpb wegens bijzondere omstandigheden af te wijken van de in het Bpb opgenomen forfaitbedragen, omdat het indienen van een beroepschrift tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar geen uitzonderlijke inspanning vergt en niet gebleken is dat het voor verweerders ten tijde van de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar al duidelijk was dat die in rechte geen stand zou kunnen houden. De door eiseres genoemde kosten van rechtsbijstand tot een bedrag van € 7.325,20 inclusief BTW hebben, gelet op hetgeen is aangevoerd, vooral betrekking op de afwijzing van het verzoek tot rangschikking van het landgoed en slechts in beperkte mate op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar.

De rechtbank zal het beroep, voor zover dat betrekking heeft op de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres, niet-ontvankelijk verklaren wegens het vervallen van procesbelang.

2.2 Eiseres heeft het in geding zijnde landgoed in 2007 gekocht en in eigendom verkregen en wil het thans schenken aan haar zoon in Groot-Brittannië. Omdat zij in Nederland woont, zal er dan op grond van de Nederlandse fiscale wetgeving schenkbelasting van haar worden geheven, ook al ligt het landgoed in Groot-Brittannië. Zou het landgoed in Nederland hebben gelegen, dan zou eiseres, mits voldaan wordt aan bepaalde voorwaarden, na rangschikking onder de NSW, volledig kunnen worden vrijgesteld van invordering van schenkbelasting voor het landgoed. De NSW heeft volgens de tekst van die wet echter alleen betrekking op landgoederen in Nederland.

2.3 Eiseres stelt zich op het standpunt dat het onderscheid tussen landgoederen in Nederland en buiten Nederland in strijd is met de in artikel 63 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (hierna: het VWEU) neergelegde vrijheid van kapitaalverkeer. Eiseres verwijst daartoe naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen van 17 januari 2008, C-256/06 (Jäger) (www.curia.europa.eu) (hierna: het Jäger-arrest).

2.4 Verweerders stellen zich primair op het standpunt dat bij landgoederen in en buiten Nederland geen sprake is van objectief vergelijkbare situaties en subsidiair dat het maken van onderscheid tussen landgoederen in en buiten Nederland om dwingende redenen van algemeen belang gerechtvaardigd is. Volgens verweerders gaat het bij de NSW specifiek om stimulering van Nederlands cultureel erfgoed.

2.5 Ingevolge artikel 63, eerste lid, van het VWEU, voor zover hier van belang, zijn in het kader van de bepalingen van dit hoofdstuk (kapitaal en betalingsverkeer) alle beperkingen van het kapitaalverkeer tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen verboden.

Ingevolge artikel 65, eerste lid, van het VWEU, voor zover hier van belang, doet het bepaalde in artikel 63 niets af aan het recht van de lidstaten:

a. de terzake dienende bepalingen van hun belastingwetgeving toe te passen die onderscheid maken tussen belastingplichtigen die niet in dezelfde situatie verkeren met betrekking tot hun vestigingsplaats of de plaats waar hun kapitaal is belegd;

b. (…).

Ingevolge het derde lid, van artikel 65, voor zover hier van belang, mogen de in lid 1 bedoelde maatregelen en procedures geen middel tot willekeurige discriminatie vormen, noch een verkapte beperking van het vrije kapitaalverkeer als omschreven in artikel 63.

2.5.1 Ingevolge artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de NSW verstaat deze wet onder landgoed: een in Nederland gelegen, geheel of gedeeltelijk met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden bezette onroerende zaak – daaronder begrepen die waarop een buitenplaats of andere, bij het karakter van het landgoed passende, opstallen voorkomen – voor zover het blijven voortbestaan van die onroerende zaak in zijn karakteristieke verschijningsvorm voor het behoud van het natuurschoon wenselijk is.

Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de NSW, voor zover hier van belang, vindt, indien tot een verkrijging in de zin van de Successiewet 1956 een onroerende zaak behoort, die is aangemerkt als een landgoed – mits aan de in het tweede lid gestelde voorwaarden is voldaan – geen invordering plaats van het verschil tussen de volgens de aanslag verschuldigde schenkbelasting onderscheidenlijk erfbelasting en de belasting welke verschuldigd zou zijn, indien de waarde van de onroerende zaak wordt gesteld op de helft van de waarde in het economische verkeer, welke op het tijdstip van de verkrijging van de zaak zou moeten worden toegekend, in geval daarop de last rustte om het gedurende een tijdvak van 25 jaren als zodanig in stand te houden en geen opgaand hout te vellen, dan volgens de regels van normaal bosbeheer noodzakelijk of gebruikelijk is. Voor zover het landgoed overeenkomstig door Onze Ministers goedgekeurde regelen voor het publiek is opengesteld, wordt, in afwijking in zoverre van de vorige volzin, de waarde van dat landgoed vastgesteld op nihil.

2.5.2 Ingevolge artikel 2, eerste lid, van het Rangschikkingsbesluit NSW dient een onroerende zaak, om als een landgoed te kunnen worden aangemerkt, te voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de oppervlakte van de onroerende zaak bedraagt ten minste 5 hectare;

b. terreinen en wateren behorende tot de onroerende zaak vormen een aaneengesloten gebied;

c. de oppervlakte van de onroerende zaak is voor ten minste 30 percent bezet met houtopstanden of natuurterreinen en

d. het soort gebruik dat van de onroerende zaak wordt gemaakt, maakt geen inbreuk op het natuurschoon.

2.6 De rechtbank stelt vast dat zowel de aankoop van het landgoed in Groot-Brittannië door eiseres, als de voorgenomen schenking van het landgoed aan haar zoon in Groot-Brittannië, kapitaalverkeer als bedoeld in art. 63 VWEU is en geen interne kwestie van een lidstaat betreft en verder dat het onthouden van de mogelijkheid van vrijstelling van invordering van schenkbelasting onderscheidenlijk erfbelasting aan in Nederland wonende rechthebbenden van landgoederen buiten Nederland een beperking van dat kapitaalverkeer betreft. Vergelijk de rechtsoverwegingen 58 tot en met 63 van het arrest van het Hof van Justitie van 11 december 2003, C-364/01 (Barbier).

2.7 Uit het Jäger-arrest en de daarin genoemde rechtspraak is af te leiden dat het in de NSW gemaakte onderscheid tussen landgoederen in en buiten Nederland bij toepassing van artikel 7 van de NSW slechts verenigbaar met de verdragsbepalingen betreffende het vrije kapitaalverkeer kan worden geacht, indien het verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die niet objectief vergelijkbaar zijn of wordt gerechtvaardigd door dwingende redenen van algemeen belang.

2.7.1 De rechtbank heeft in wat verweerders ter onderbouwing van het bestreden besluit hebben aangedragen, geen aanknopingspunten gevonden voor het oordeel dat het verschil in behandeling betrekking heeft op situaties die objectief niet vergelijkbaar zijn. De in het Rangschikkingsbesluit NSW opgenomen voorwaarden voor rangschikking van een landgoed onder de NSW hebben betrekking op de minimale oppervlakte van het landgoed, het minimale percentage natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden, de aard van die natuurterreinen, bossen en houtopstanden, de omvang en hoedanigheid van het niet met natuurterreinen, bossen of andere houtopstanden bezette gedeelte van het landgoed, de wijze en aard van (eventuele) bebouwing op het landgoed en het soort gebruik dat van terreinen en opstallen wordt gemaakt. Niet valt in te zien dat landgoederen buiten Nederland niet kunnen voldoen aan de betreffende voorwaarden voor rangschikking. Dat de in artikel 1, eerste lid, aanhef en onder d, van het Rangschikkingsbesluit NSW opgenomen definitie van ‘natuurterreinen’, zoals verweerders stellen, aansluit bij het Handboek Natuurdoeltypen in Nederland (Min LNV, 2001), maakt dat niet anders. Niet gebleken is dat de betreffende natuurdoeltypen zodanig specifiek voor Nederland zijn dat ze niet ook buiten Nederland kunnen worden behouden of ontwikkeld. Daarbij komt dat de definitie van ‘natuurterreinen’ per 1 juni 2007 in die zin is verruimd dat de ontwikkeling van nieuwe natuur op landbouwgrond daaronder kan worden begrepen. Ook wat betreft de openstelling van het landgoed voor het publiek, ziet de rechtbank niet in waarom voor landgoederen buiten Nederland niet kan worden voldaan aan de daartoe te stellen regels. Dat, naar verweerders stellen, voor landgoederen in Groot-Brittannië al een verplichting tot openstelling van landgoederen voor het publiek geldt, het zogenoemde ‘right to roam’, maakt dat niet anders.

2.7.2 Indien er objectief gezien geen verschillende situatie bestaat die een verschillende fiscale behandeling kan rechtvaardigen op het punt van het bieden van de invorderingsfaciliteit met betrekking tot schenkbelasting of erfbelasting, verschuldigd voor een in Nederland, onderscheidenlijk een buiten Nederland gelegen onroerende zaak, moet worden onderzocht of de beperking van het kapitaalverkeer die het gevolg is van het gemaakte onderscheid tussen landgoederen in en buiten Nederland, objectief kan worden gerechtvaardigd door een dwingende reden van algemeen belang. Uit het Jäger-arrest is af te leiden dat het voortbestaan van land- en bosbouwbedrijven en daarmee het behoud van de sociale functie daarvan, geen dwingende reden voor beperking van de betreffende belastingregeling tot de eigen lidstaat oplevert. Buiten de betreffende lidstaat gevestigde ondernemingen bevinden zich immers in een vergelijkbare situatie. Verweerders beroepen zich in het onderhavige geding op de met de NSW beoogde bescherming van specifiek Nederlands cultureel erfgoed, dat ook in internationale verdragen is beschermd. Ter zitting hebben verweerders daaraan toegevoegd dat natuurschoon in Nederland aanmerkelijk schaarser is dan buiten Nederland. Wat daarvan ook zij, verweerders hebben naar het oordeel van de rechtbank niet kunnen aantonen dat het voor de bescherming van Nederlands cultureel erfgoed of natuurschoon in Nederland noodzakelijk is om het voordeel van de invorderingsfaciliteit met betrekking tot schenkbelasting en erfbelasting te ontzeggen aan in Nederland wonende rechthebbenden van landgoederen buiten Nederland. Anders dan verweerders kennelijk menen, is de toe te passen beoordelingsmaatstaf niet of het noodzakelijk of wenselijk is om de regeling ook voor onroerende zaken buiten de betreffende lidstaat te laten gelden, maar of het noodzakelijk is de gelding van de regeling tot onroerende zaken binnen de lidstaat te beperken. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 51 van het Jäger-arrest. Daarbij komt dat niet gebleken is dat er slechts in Nederland gebieden zijn waar natuurschoon schaars is.

Dat van rechthebbenden van landgoederen in ruil voor de invorderingsfaciliteit een voortdurende inspanning wordt gevergd, kan niet tot een ander oordeel leiden. Niet valt immers in te zien waarom rechthebbenden van buiten Nederland gelegen landgoederen niet in de gelegenheid kunnen worden gesteld om door een vergelijkbare voortdurende inspanning de invorderingsfaciliteit te verkrijgen.

Dat verweerders praktische moeilijkheden kunnen ondervinden bij de toepassing van de NSW op landgoederen buiten Nederland, kan naar het oordeel van de rechtbank evenmin een rechtvaardiging vormen voor een absolute weigering om de invorderingsfaciliteit voor landgoederen buiten Nederland te verlenen, aangezien de betrokken rechthebbenden van landgoederen steeds kan worden verzocht om zelf aan verweerders de gegevens over te leggen die zij noodzakelijk achten voor een aangepaste toepassing van de NSW op landgoederen buiten Nederland. De rechtbank verwijst in dit verband naar rechtsoverweging 53 van het Jäger-arrest. Voor zover verweerders daarnaast regelmatige of incidentele fysieke controles op de betrokken landgoederen buiten Nederland noodzakelijk achten, zullen zij daarvoor – zonodig onder toepassing van de bijstandsrichtlijn 2010/24/EG – specifiek bevoegde instanties in de betrokken landen kunnen inschakelen. De praktische moeilijkheden die verweerders daarbij kunnen ondervinden, maken dat echter gelet op wat hiervoor is overwogen niet anders.

2.7.3 De rechtbank komt tot de conclusie dat artikel 63, eerste lid, van het VWEU, gelezen in samenhang met artikel 65 van het VWEU, er aan in de weg staat de in artikel 7 van de NSW neergelegde invorderingsfaciliteit voor schenkbelasting en erfbelasting te beperken tot landgoederen in Nederland.

2.8 Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd wegens strijd met artikel 63, eerste lid, van het VWEU. Uit het voorgaande volgt dat verweerders de afwijzing van het verzoek om rangschikking van eiseres niet mogen baseren op de enkele omstandigheid dat het landgoed niet in Nederland ligt, en dat artikel 1, eerste lid, aanhef en onder a, van de NSW buiten toepassing moet blijven, voor zover daarbij de werking van artikel 7 van de NSW is beperkt tot in Nederland gelegen landgoederen. De nog door verweerders te verrichten beoordeling of het landgoed aan de voorwaarden voor rangschikking onder de NSW voldoet is te veel omvattend om thans over te kunnen gaan tot finale geschilbeslechting, al dan niet na toepassing van een bestuurlijke lus als bedoeld in artikel 8:51a van de Algemene wet bestuursrecht. In het kader van het te nemen nieuwe besluit op bezwaar zullen verweerders alsnog moeten nagaan of het landgoed voldoet aan de voorwaarden voor rangschikking onder de NSW, waarbij de enkele omstandigheid dat het landgoed niet in Nederland ligt, buiten beschouwing zal moeten blijven.

2.9 Er is aanleiding voor een veroordeling van verweerders in de proceskosten van eiseres. Met toepassing van het Bpb worden ter zake van verleende rechtsbijstand 2 punten toegekend, waarbij in verband met meer dan gemiddelde complexiteit van de zaak een wegingsfactor 1,5 wordt gehanteerd.

3. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover gericht tegen de niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar van eiseres;

- verklaart het beroep gegrond, voor zover gericht tegen het bestreden besluit;

- vernietigt het bestreden besluit;

- bepaalt dat verweerders een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak, in het bijzonder rechtsoverweging 2.8 daarvan;

- veroordeelt verweerders in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.311,-, te betalen aan eiseres;

- bepaalt dat verweerders het betaalde griffierecht van € 150,- aan eiseres vergoeden.

Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Groverman, voorzitter, en mr. A.I. van Amsterdam en mr. drs. J.H. van Breda, leden. De beslissing is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 16 november 2011.