Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3207, AWB-12_3646

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 03-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:3207, AWB-12_3646

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
3 mei 2013
Datum publicatie
31 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:3207
Zaaknummer
AWB-12_3646
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Navorderingsaanslag. Ambtelijk verzuim. Overgangsrecht kenbare fout.

Door inspecteur vastgestelde beschikking inhaalverliezen staat aan navordering van te lage ambtshalve opgelegde aanslag in de weg. Overgangsrecht verhindert toepassing van artikel 16, tweede lid, letter c, van de AWR.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/3646

Uitspraak van 3 mei 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

de inspecteur.

12/3646

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 18 juni 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer].H.67) en de bij afzonderlijke beschikking in rekening gebrachte heffingsrente van € 19.791.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 april 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbendes gemachtigde, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag en de beschikking heffingsrente;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.416;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Bij beschikking met dagtekening 18 februari 2009 heeft de inspecteur ten name van belanghebbende inhaalverliezen ingevolge artikel 27, eerste lid van het Besluit ter voorkoming van dubbele belasting 2001 per ultimo 2005 vastgesteld op € 710.610 (hierna: de inhaalverliezen).

2.2.

Op 9 december 2009 heeft de inspecteur voor het jaar 2006 aan belanghebbende een ambtshalve aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) opgelegd. Het belastbaar inkomen uit werk en woning is daarbij vastgesteld op € 305.115 en er is geen rekening gehouden met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

2.3.1.

Op 31 december 2009 heeft belanghebbende alsnog aangifte IB/PH voor het jaar 2006 gedaan. In de aangifte is een belastbaar inkomen uit werk en woning vermeld van € 312.966. Hiervan betreft € 205.101 winst uit een in Duitsland gedreven onderneming. Het bedrag van € 205.101 is vermeld bij vraag 56a van de aangifte. Vraag 56 (en daarmee 56a) betreft: “als u over 2006 in aanmerking komt voor aftrek ter voorkoming van dubbele belasting”.

2.3.2.

De inspecteur heeft de aangifte aangemerkt als (tijdig) bezwaarschrift tegen de aanslag. Conform de aangifte is bij uitspraak op bezwaar een beschikking vermindering definitieve aanslag vastgesteld met dagtekening 4 februari 2010. Daarbij is rekening gehouden met een aftrek ter voorkoming van dubbele belasting van € 95.938. Deze aftrek ziet op de winst uit de in Duitsland gedreven onderneming.

2.4.

Bij brief van 1 augustus 2011 heeft de inspecteur belanghebbende medegedeeld dat bij de verminderingsbeschikking (en dus de uitspraak op bezwaar) ten onrechte geen rekening is gehouden met de inhaalverliezen. Dit betekent dat belanghebbende geen recht zou hebben op de verleende aftrek ter voorkoming van dubbele belasting.

2.5.

Met dagtekening 26 november 2011 is de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. Deze strekt ertoe de ten onrechte verleende aftrek van € 95.938 terug te nemen.

2.6.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vragen of navordering mogelijk is op grond van:

  1. artikel 16, eerste lid, van de AWR;

  2. artikel 16, tweede lid, letter c, van de AWR.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend, de inspecteur bevestigend.

Artikel 16, eerste lid, van de AWR

2.7.1.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 8 augustus 2003 (nummer: 37 570, gepubliceerd in onder meer BNB 2003/345) onder onderdeel 3.5 als volgt overwogen:

“Artikel 16, lid 1, eerste volzin, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen behelst de hoofdregel dat indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting kan navorderen. De tweede volzin van dit artikellid bevat een uitzondering op die hoofdregel: een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Indien echter een aanslag te laag is vastgesteld niet als gevolg van een verwijtbaar onjuist inzicht van de inspecteur in de feiten die bepalend zijn voor de (omvang van de) belastingplicht of van een onjuist inzicht van de inspecteur in het recht, maar als gevolg van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat in het aanslagbiljet is vastgelegd, zoals bijvoorbeeld een schrijf-, reken-, overname-, of intoetsfout, en het voor de belastingplichtige redelijkerwijs kenbaar was dat bij de totstandkoming van de aanslag een fout was gemaakt - waarbij niet van belang is of tevens kenbaar was waarin de fout bestond -, is overeenkomstig de hoofdregel navordering toegestaan. Op aan het aanslagbiljet te ontlenen vertrouwen kan een belastingplichtige zich in een dergelijk geval niet met vrucht beroepen.’’

2.7.2.

Naar het oordeel van de rechtbank is navordering op grond van artikel 16, eerste lid, van de AWR niet mogelijk. De inspecteur heeft namelijk zelf de beschikking inhaalverliezen ten name van belanghebbende vastgesteld. Ten tijde van het behandelen van het bezwaarschrift was hij met het bestaan daarvan dan ook bekend, althans had hij daarmee redelijkerwijs bekend kunnen zijn. Dat in de alsnog ingediende aangifte van belanghebbende geen melding zou zijn gemaakt van het bestaan van deze inhaalverliezen, maakt dit niet anders. Daarbij neemt de rechtbank mede in aanmerking dat in dit geval niet van belang is of de inspecteur mag afgaan op de juistheid van de aangifte. Dit omdat deze aangifte een bezwaarschrift betreft en de inspecteur op de grondslag daarvan tot een heroverweging van de aanslag dient te komen (artikel 7:11 van de Awb). Dat de inspecteur bij het doen van uitspraak op bezwaar tegen de aanslag en de daaruit voortvloeiende vermindering van de aanslag geen rekening heeft gehouden met het bestaan van de inhaalverliezen valt hem dan ook als ambtelijk verzuim aan te rekenen. Van kwade trouw van de zijde van belanghebbende is geen sprake. Evenmin is sprake van een vergissing die heeft geleid tot een discrepantie tussen wat de inspecteur wilde en wat hij bij de uitspraak op bezwaar tegen de aanslag heeft beslist.

Artikel 16, tweede lid, letter c, van de AWR

2.8.1.

Artikel 16, tweede lid, letter c, van de AWR geldt met ingang van 1 januari 2010. Ingevolge het overgangsrecht vindt deze wijziging voor het eerst toepassing ten aanzien van belastingaanslagen of voor bezwaar vatbare beschikkingen die zijn vastgesteld of genomen na 31 december 2009 (artikel XXI, lid 2, van de wet van 23 december 2009 tot wijziging van enkele belastingwetten en enige andere wetten (Overige fiscale maatregelen 2010), Stb. 2009/610).

2.8.2.

Uit het vermelde onder 2.2 volgt dat in het geval van belanghebbende sprake is van

een aanslag die vóór 1 januari 2010 is vastgesteld. De onder 2.4 genoemde beschikking zijnde de uitspraak op bezwaar brengt daarin geen verandering. Op grond van voormeld overgangsrecht kan navordering dan ook niet op grond van het bepaalde in artikel 16, tweede lid, letter c, van de AWR plaatsvinden.

2.9.

Uit het voorgaande volgt dat de navorderingsaanslag moet worden vernietigd, evenals de beschikking heffingsrente. Gelet hierop is het beroep gegrond verklaard.

3 Proceskosten

3.1.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.416 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 0,5 punt voor het indienen van de conclusie van repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1).

3.2.

Voor vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank geen termen aanwezig, nu niet om vergoeding van deze kosten is verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

Deze uitspraak is gedaan op 3 mei 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.