Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4068, AWB-13_1072
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-05-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4068, AWB-13_1072
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 mei 2013
- Datum publicatie
- 23 juli 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:4068
- Zaaknummer
- AWB-13_1072
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Verzoeken om dwangsom wegens niet tijdig beslissen
Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) uitvoering geven door de inspecteur aan een aantal uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en het niet (tijdig) afgeven van een verliesbeschikking naar aanleiding van een door belanghebbende ingediende aanvulling op zijn aangifte. Tot slot verzoekt belanghebbende om vergoeding van kosten van beslaglegging.
De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk. Tegen bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch zijn beroepen in cassatie aanhangig, waardoor de werking van die uitspraken is opgeschort. Hierdoor was de inspecteur ten tijde van de ingebrekestelling nog niet in gebreke. De aanvulling op de aangifte is geen aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, lid 3 van de Awb, zodat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het recht op een dwangsom. De rechtbank verklaart zich onbevoegd te oordelen over het verzoek tot vergoeding van kosten van beslaglegging. Ten aanzien van dit verzoek is de civiele rechter bevoegd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 13/1072 tot en met 13/1075
uitspraak van 17 april 2013
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats] (Hongarije),
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s-Hertogenbosch,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding.
Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft op 15 juni 2012, in één geschrift, uitspraken gedaan betreffende onder meer de volgende aan belanghebbende opgelegde (voorlopige) aanslagen:
- -
-
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008, aanslagnummer [nummer].H.86;
- -
-
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2010, aanslagnummer [nummer].H.00;
- -
-
inkomensafhankelijke bijdrage Zorgverzekeringswet 2010, aanslagnummer [nummer].W.00.
Op 25 juni 2012 heeft belanghebbende een aanvulling ingediend op zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009. Na deze aanvulling bedraagt het door belanghebbende over 2009 aangegeven inkomen uit werk en woning € 5.070 negatief.
Bij fax van 19 juli 2012 heeft belanghebbende beroep in cassatie ingesteld tegen de eveneens op 15 juni 2012 door het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch (in hetzelfde geschrift als bedoeld in 1.1) gedane uitspraak betreffende de aan belanghebbende over 2006 opgelegde voorlopige aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen, aanslagnummer [nummer].H.62.
Bij brieven van 26 juli 2012 is namens de staatssecretaris van Financiën beroep in cassatie ingesteld tegen alle in 1.1 en 1.3 genoemde uitspraken.
De Hoge Raad heeft ten aanzien van alle in 1.3 en 1.4 bedoelde beroepen in cassatie één dossier aangelegd, met procedurenummer 12/03606.
Bij brief van 21 januari 2013, door de inspecteur ontvangen op 28 januari 2013, heeft belanghebbende de inspecteur in gebreke gesteld betreffende het niet (tijdig) geven van uitvoering aan de in 1.1 bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en het niet (tijdig) afgeven van een verliesbeschikking naar aanleiding van de in 1.2 bedoelde aanvulling op de aangifte.
Uit telefonisch contact van de griffier van de rechtbank met de griffier van de Hoge Raad op 15 april 2013, is gebleken dat op die datum nog tegen alle in 1.1 en 1.3 bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch beroep in cassatie aanhangig was.
Bij fax van 17 februari 2013 heeft belanghebbende beroep ingesteld bij de rechtbank tegen het niet (tijdig) voldoen aan de in 1.1 bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch en het niet (tijdig) afgeven van een verliesbeschikking 2009. De griffier van de rechtbank heeft in de zaken met procedurenummers 13/1072 tot en met 13/1075 eenmaal een griffierecht geheven van € 44.
2 Motivering
Ten aanzien van de in 1.1 bedoelde aanslagen
Op grond van artikel 28, lid 7 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (hierna: de AWR) wordt, voor zover te dezen van belang, de werking van de uitspraak van het gerechtshof opgeschort totdat op het beroep in cassatie is beslist.
Zoals weergegeven in 1.7, was op 15 april 2013 beroep in cassatie aanhangig tegen alle in 1.1 bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Gelet op het overwogene in 2.1, was de werking van die uitspraken op dat moment opgeschort.
De rechtbank overweegt dat de inspecteur op 28 januari 2013 in gebreke is gesteld betreffende het niet (tijdig) uitvoering geven aan de in 1.1 bedoelde uitspraken van het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch. Gelet op het overwogene in 2.2, was de werking van betreffende uitspraken toen opgeschort, zodat de inspecteur nog niet in gebreke was. In zoverre zijn de beroepen dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat de belastingrechter niet bevoegd is te beslissen in geschillen betreffende (de mate van) verrekening van door een belastingschuldige te betalen en ontvangen bedragen. Dergelijke geschillen behoren tot de competentie van de civiele rechter.
Ten aanzien van de aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2009
Zoals weergegeven in 1.2, heeft belanghebbende over 2009 aangifte gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van (uiteindelijk) € 5.070 negatief. Tussen partijen is in geschil of belanghebbendes aanvulling op zijn aangifte moet worden opgevat als een aanvraag als bedoeld in artikel 1:3, lid 3 van de Awb tot afgifte van een verliesbeschikking als bedoeld in artikel 3.151, lid 1 van de Wet IB 2001.
De rechtbank overweegt dat artikel 8, lid 3 van de AWR bepaalt dat het doen van aangifte geen aanvraag is in de zin van artikel 1:3, lid 3 van de Awb. Naar het oordeel van de rechtbank geldt dit evenzeer voor het doen van een aanvulling op de aangifte. Dat de (uiteindelijke) aangifte indien deze wordt gevolgd resulteert in een door belanghebbende te ontvangen bedrag, maakt dit niet anders (vergelijk: Hoge Raad 24 juni 2011, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder LJN BP8929).
Gelet op het overwogene in 2.6, is geen sprake van een aanvraag in de zin van artikel 4:17, lid 1 van de AWB. Aan de voorwaarden voor het recht op een dwangsom is niet voldaan. In zoverre is het beroep dan ook niet-ontvankelijk.
Ten aanzien van de kosten van beslaglegging
Belanghebbende wijst er tot slot op dat de Staat der Nederlanden executoriaal beslag heeft laten leggen bij de ontvanger van de belastingdienst in verband met door belanghebbende te betalen proceskosten, welke voortvloeien uit een vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank te ’s-Gravenhage van 3 augustus 2010, rolnummer 361316 / KG ZA 10-329 en een arrest van het gerechtshof te ’s-Gravenhage van 3 augustus 2010, zaaknummer 200.065.748/01. Belanghebbende stelt dat dit beslag voorbarig was en verzoekt de rechtbank de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van de kosten van beslaglegging van in totaal € 215,52.
De rechtbank overweegt dat de belastingrechter niet bevoegd is te oordelen over een verzoek tot vergoeding van kosten als bedoeld in 2.8. Een dergelijk geschil behoort tot de competentie van de civiele rechter.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
3 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart de beroepen niet-ontvankelijk voor zover deze gericht zijn tegen de aanslagen en de afgifte van een verliesbeschikking;
- -
-
verklaart zich onbevoegd ten aanzien van het verzoek tot vergoeding van de kosten van beslaglegging.
Deze uitspraak is gedaan op 17 april 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 19 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.