Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4341, AWB-13_2929

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4341, AWB-13_2929

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
10 juni 2013
Datum publicatie
25 juli 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:4341
Zaaknummer
AWB-13_2929

Inhoudsindicatie

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om schorsing van de beschikking tot aansprakelijkstelling af. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is de beschikking niet apert onrechtmatig. Het verzoek is kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Sector bestuursrecht, voorzieningenrechter

Procedurenummer: AWB 13/2929

Uitspraakdatum: 10 juni 2013

Uitspraak als bedoeld in titel 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], belanghebbende,

en

de ontvanger van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Heerlen, de ontvanger.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbende is bij beschikking van 27 maart 2012 door de ontvanger aansprakelijk gesteld voor niet betaalde omzet- en loonbelasting, heffingsrente, boeten, kosten en invorderingsrente als bestuurder van [de BV] (de BV). De BV is op [datum] 2009 failliet verklaard. De aansprakelijkstelling berust op artikel 36 Invorderingswet 1990 (Inv). Belanghebbende heeft op 20 april 2012 bezwaar gemaakt tegen de aansprakelijkstelling.

1.2.

De aansprakelijkstelling betreft enerzijds naheffingsaanslagen die zijn gedagtekend in 2009 en 2010, en anderzijds naheffingsaanslagen die zijn gedagtekend in 2011.

1.3.

Tegen de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd in 2009 en 2010 is door of namens de BV niet tijdig bezwaar gemaakt. Belanghebbende heeft in juni 2012 alsnog bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslagen. Het totaalbedrag van deze naheffingsaanslagen is in elk geval € 264.681.

1.4.

Tegen de naheffingsaanslagen die zijn opgelegd in 2011 heeft belanghebbende namens de BV tijdig bezwaar gemaakt. De inspecteur heeft ontvangst van de bezwaarschriften bevestigd en daarbij vermeld dat uitstel van betaling wordt verleend totdat op het bezwaar is beslist.

1.5.

Belanghebbende exploiteert een onderneming als eenmanszaak. Hij verwacht een teruggaaf van inkomstenbelasting. De ontvanger heeft per e-mail op 24 mei 2012 bevestigd “akkoord te gaan met het voorstel om geen teruggaven van de privé onderneming van belanghebbende te verrekenen met de aansprakelijkheidsstelling schuld” (verzoekschrift onderdeel 8).

1.6.

Belanghebbende verzoekt bij voorlopige voorziening de beschikking te schorsen (a) omdat de BV ten tijde van het vaststellen van de beschikking nog niet in gebreke was met de betaling van de naheffingsaanslagen en (b) om te voorkomen dat de ontvanger overgaat tot verrekening van de verwachte teruggaaf inkomstenbelasting met de aansprakelijkheidsschuld.

2 Uitspraak

De voorzieningenrechter wijst het verzoek af.

3 Gronden

3.1.

Ingevolge artikel 8:81 van de Awb dient te worden nagegaan of onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, het treffen van een voorlopige voorziening vereist. Bij de vereiste belangenafweging gaat het om een afweging van enerzijds het belang van belanghebbende dat een onverwijlde voorziening wordt getroffen en anderzijds het door de onmiddellijke uitvoering van het besluit te dienen belang. Belanghebbende heeft gesteld dat de zaak spoedeisend is omdat de ontvanger een te verwachten teruggaaf aan inkomstenbelasting zal verrekenen met de aansprakelijkheidsschuld waardoor de onderneming van belanghebbende ter ziele zou gaan. De voorzieningenrechter neemt aan dat de zaak voor belanghebbende spoedeisend is.

3.2.

De belastingrechter is in beginsel niet bevoegd om te oordelen over zuivere invorderingskwesties. Dat geldt dan ook voor de voorzieningenrechter. De voorzieningenrechter ziet echter reden om een uitzondering op die regel te maken indien aannemelijk is dat de beschikking tot aansprakelijkstelling duidelijk onrechtmatig is. De voorzieningenrechter acht zich bevoegd in een dergelijk geval de beschikking te schorsen. Door een schorsing zou aan het verzoek van belanghebbende tot opschorting van invorderingsmaatregelen worden tegemoetgekomen.

3.3.

Nu belanghebbendes verzoek strekt tot schorsing van de beschikking, dient hij aannemelijk te maken dat en in hoeverre de beschikking duidelijk onrechtmatig is.

3.4.1.

Hij heeft daartoe allereerst gesteld dat de BV ten tijde van de vaststelling van de beschikking nog niet in gebreke was met het betalen van de naheffingsaanslagen.

3.4.2.

Ingevolge het bepaalde in artikel 49 Inv vindt aansprakelijkstelling niet plaats vóór het tijdstip waarop de belastingschuldige in gebreke is met de betaling van zijn belastingschuld. Uit hetgeen in 1.3 en 1.4. is vermeld leidt de voorzieningenrechter af dat de BV op 27 maart 2012 in gebreke was met het betalen van de in 2009 en 2010 opgelegde naheffingsaanslagen. Dat waren immers naheffingsaanslagen omzetbelasting en loonheffing waarvoor betalingstermijnen gelden van 14 dagen na dagtekening (artikel 9, tweede lid, Inv). Niet is gesteld of aannemelijk geworden dat die betalingstermijnen waren opgeschort doordat bezwaar was ingediend tegen de naheffingsaanslagen. Uit het verzoekschrift blijkt dat die bezwaarschriften pas dateren uit juni 2012. De BV was dus in maart 2012 in gebreke zodat niet gezegd kan worden dat de beschikking apert onrechtmatig is. Wel kan getwijfeld worden aan de hoogte van de beschikking, maar dat maakt de beschikking als zodanig niet in dier voege apert onrechtmatig dat schorsing daarvan geboden is.

3.5.1.

Belanghebbende heeft tevens gesteld dat schorsing nodig is om te voorkomen dat de teruggave inkomstenbelasting wordt verrekend met het bedrag van de aansprakelijkstelling.

3.5.2.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter snijdt dat argument geen hout nu de ontvanger al heeft bevestigd dat die verrekening achterwege zal blijven. Het gegeven dat de ontvanger verschillende malen bedragen toch zou hebben verrekend en daar pas na uitvoerige correspondentie op zou zijn teruggekomen, rechtvaardigt niet om de beschikking uitsluitend op deze grond te schorsen.

3.6.

Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen reden om de beschikking als apert onrechtmatig te beoordelen. In het kader van deze voorlopige voorziening is een verdergaande beoordeling van de juistheid van de beschikking niet mogelijk. Ingevolge artikel 8:83, derde lid van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder mondelinge behandeling indien het verzoek kennelijk ongegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet dat zich hier voor. De voorzieningenrechter acht het verzoek kennelijk ongegrond.

3.7.

De voorzieningenrechter ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 10 juni 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.