Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4776, AWB-11_897

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:4776, AWB-11_897

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 juni 2013
Datum publicatie
8 augustus 2013
Annotator
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:4776
Zaaknummer
AWB-11_897

Inhoudsindicatie

Belanghebbende is een limited company, opgericht naar het recht van het Eiland Man. De rechtbank heeft geoordeeld dat X de benificial owner is van belanghebbende, dat X in de jaren 1998 tot en met 2008 in Nederland woonde en de feitelijke leiding had van belanghebbende. Belanghebbende was dus feitelijk in Nederland gevestigd. Er zijn terecht aanslagen vpb opgelegd.De aanslagen zijn wel verminderd, omdat de rechtbank heeft geoordeeld dat de bedragen die belanghebbende heeft uitgeleend feitelijk van X afkomstig waren , zodat de leningen en de rentebaten bij X belast zijn.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummers AWB 11/897 tot en met 11/899, 11/901 en 11/902

uitspraak van 25 juni 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] ,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende de volgende aanslagen opgelegd:

1.1.1.

Een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting (hierna: Vpb) met dagtekening 3 september 2008 over het jaar 2004 (V.47), procedurenr. 11/897.

1.1.2.

Aanslagen Vpb:

-

met dagtekening 31 december 2008 voor het jaar 2005 (V.56), procedurenr. 11/898;

-

met dagtekening 15 augustus 2009 voor het jaar 2006 (V.66), procedurenr. 11/899;

-

met dagtekening 22 augustus 2009 voor het jaar 2007 (V.76), procedurenr. 11/901;

-

met dagtekening 14 augustus 2010 voor het jaar 2008 (V.86), procedurenr. 11/902.

1.2.

De inspecteur heeft bij beschikkingen een vergrijpboete opgelegd bij de navorderingsaanslag V.47 en verzuimboeten bij de aanslagen Vpb voor de jaren 2005 tot en met 2008. Daarnaast heeft de inspecteur voor alle belastingaanslagen bij beschikking bedragen aan heffingsrente vastgesteld.

1.3.

De inspecteur heeft bij uitspraken op bezwaar van 4 januari 2011 de belastingaanslagen, de beschikkingen heffingsrente en de verzuimboetes gehandhaafd en de vergrijpboete vernietigd.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 9 februari 2011, ontvangen bij de rechtbank op 10 februari 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

1.5.

De inspecteur heeft in alle zaken verweerschriften ingediend.

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 november 2012 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken van belanghebbende met de procedurenummers 11/897 tot en met 11/899, 11/901 en 11/902, de zaken op naam van [F] met de procedurenummers 11/1139 tot en met 11/1160 en de zaken op naam van [B Ltd] met de procedurenummers 11/903 tot en met 11/918. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

De zitting is geschorst in verband met een door belanghebbende ingediend verzoek tot wraking. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen ter zitting van de wrakingskamer is overgelegd. Bij uitspraak van 20 november 2012 heeft de wrakingskamer van de rechtbank het verzoek afgewezen. De zaak is vervolgens op dezelfde dag voortgezet in de staat waarin deze zich bevond. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting wederom geschorst. De inspecteur is daarbij in de gelegenheid gesteld om stukken over te leggen. Van het verhandelde ter zitting is een proces-verbaal opgemaakt dat aan partijen is toegezonden.

1.7.

De inspecteur heeft bij brieven van 21 december 2012 en 28 maart 2013 nadere stukken ingediend die in kopie aan de belanghebbende zijn verstrekt.

1.8.

De mondelinge behandeling is voortgezet op 9 april 2013 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken van belanghebbende met de procedurenummers 11/897 tot en met 11/899, 11/901 en 11/902, de zaken op naam van [F] met de procedurenummers 11/1139 tot en met 11/1160 en de zaken op naam van [B Ltd] met de procedurenummers 11/903 tot en met 11/918. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

De inspecteur heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan belanghebbende. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt dat tegelijkertijd met de uitspraak aan partijen wordt toegezonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is opgericht in 1998 en formeel gevestigd op het Eiland Man. Alle aandelen in belanghebbende worden gehouden door [Trust] (verder: [Trust]). [D Ltd] (verder: [D Ltd]) is de beheerder van [Trust]. [F] (verder: [F]) is settlor van [Trust]. De broer van [F], [broer] (verder: de broer) is de beneficiary. [D Ltd] factureert de kosten van belanghebbende voor het beheer aan een postbus in Nederland die op naam staat van [autobedrijf 3] te [plaats 2]. [F] heeft zich bij [D Ltd] geregistreerd als beneficial owner van [belanghebbende]. Hij tekent bescheiden voor belanghebbende en heeft [B] (verder: [B]) van [autobedrijf 1] gemachtigd op te treden namens belanghebbende. [F] heeft aan [D Ltd] als emailadres voor belanghebbende opgegeven [e-mailadres].

2.2.

In 2007 is door de FIOD een strafrechtelijk onderzoek ingesteld naar [F]. In het kader van het strafrechtelijk onderzoek heeft de FIOD op diverse plaatsen in Nederland doorzoekingen gedaan. Daarbij zijn stukken gevonden betreffende onder meer belanghebbende en [B Ltd] (verder: [B Ltd]). Onder meer de verdichte balansen van de jaren 2004 tot en met 2006, 2008 en 2009 van belanghebbende zijn tijdens doorzoekingen in Nederland aangetroffen.

2.3.

[F] heeft vanaf 1962 ingeschreven gestaan op de volgende adressen: van 13 april 1962 tot 21 januari 1993 op [adres 1] te [plaats 1], daarna tot 4 mei 2001 in [plaats 2], vanaf 4 mei 2001 tot 8 januari 2004 op [adres 2] te [plaats 1], daarna tot 14 februari 2006 in [plaats 2] en vanaf 14 februari 2006 op het adres [adres 3] te [plaats 3], Duitsland.

2.4.

[B] heeft in 2003 namens [F] bij [D Ltd] gevraagd naar de mogelijkheden om een structuur op te zetten op het Eiland Man en bevestigd dat is gekozen voor een trust die alle aandelen houdt in een limited company opgericht naar het recht van het Eiland Man. Volgens het “Client information form”, dat is ingevuld door [F], worden de ondernemingsactiviteiten van belanghebbende in Nederland uitgeoefend.

2.5.

Belanghebbende heeft in 2004 een lening verstrekt aan [autobedrijf 4] (verder: [autobedrijf 4]) van € 880.000 en op 1 februari 2007 een lening van € 385.000 aan [H Ltd] (verder: [H Ltd]). Tot de gedingstukken behoort correspondentie uit december 2003 en januari 2004 tussen [B] en [D Ltd] over een overmaking naar belanghebbende en een cheque voor [Trust], een opdracht van [F] en de broer om respectievelijk € 550.000 en € 130.000 (totaal € 680.000) per cheque af te schrijven van hun bankrekeningen in Luxemburg en over te maken naar [Trust] en een brief van januari 2004 waarin [D Ltd] bevestigt aan [B] dat op de bankrekening van [Trust] € 689.414,82 staat. [Trust] heeft vervolgens dit bedrag doorgeleend aan [belanghebbende].

2.6.

Op 14 april 2004, 15 maart 2005 en 1 maart 2006 heeft [F] aan de belastingautoriteiten van het Eiland Man verklaard dat belanghebbende geen inkomsten heeft genoten op het Eiland Man.

2.7.

Aan belanghebbende zijn over de jaren 2005 tot en met 2008 aangiftebiljetten Vpb uitgereikt. Deze aangiften zijn niet ingediend.

2.8.

De inspecteur stelt dat [F] in alle jaren woonachtig was in Nederland, dat [F] de uiteindelijk gerechtigde is van [Trust] en belanghebbende en dat [Trust] en belanghebbende steeds gevestigd zijn geweest in Nederland.

2.9.

Aan belanghebbende zijn over de jaren vanaf 2004 tot en met 2008 ter zake (navorderings)aanslagen Vpb opgelegd. De belastbare bedragen zijn als volgt vastgesteld:

Aanslag

Lening

Rente op lening

Vastgesteld belastbaar bedrag

V.47

13.173

13.173

V.56

51.957

51.957

V.66

52.042

52.042

V.76

385.000

79.569

464.569

V.86

464.569

2.10.

De rentebaten die in de jaren 2004 tot en met 2006 zijn belast, zijn als “interest receivable” vermeld in de balansen van belanghebbende. Op die balansen staat tevens tot en met 2006 een bedrag vermeld aan “other debtors” van € 889.415 en “other creditors”van € 889.415. In 2008 is het bedrag aan “other debtors”verminderd tot € 717.883 en het bedrag aan “creditors” verhoogd tot € 1.166.422. De jaarstukken vermelden geen betaalde rente.

2.11.

Alle belastingaanslagen zijn direct en ineens invorderbaar gesteld.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

  1. zijn de stukken van het geding rechtsgeldig verkregen?

  2. zijn de (navorderings-)aanslagen terecht en tot de juiste bedragen opgelegd?

  3. zijn de verzuimboetes terecht opgelegd?

  4. zijn de beschikkingen heffingsrente juist vastgesteld?

3.2.

Belanghebbende beantwoordt deze vragen ontkennend en de inspecteur bevestigend. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en vernietiging van de (navorderings-)aanslagen, de boetebeschikkingen en de beschikkingen heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4. Beoordeling van het geschil

Rechtsgeldigheid overgelegde stukken

4.1.1.

Vaststaat dat in Nederland op diverse plaatsen bij diverse betrokkenen in het kader van het strafrechtelijk onderzoek doorzoekingen hebben plaatsgevonden. Daarbij zijn stukken in beslaggenomen. Op 26 november 2007 heeft de Officier van Justitie toestemming verleend om gegevens uit het strafrechtonderzoek “Witte Reus” te gebruiken voor de heffing en inning van belastingen.

4.1.2.

Belanghebbende heeft gesteld dat de door de inspecteur ingebrachte gegevens deels moeten zijn verkregen via een internationaal rechtshulpverzoek van Nederland aan het Eiland Man. Ter zitting heeft belanghebbende daarbij geciteerd uit een brief van de autoriteiten van het Eiland Man over het gebruik van gegevens uit een internationaal rechtshulpverzoek voor andere dan strafrechtelijke doeleinden. De inspecteur heeft gesteld dat naar zijn weten alle door hem overgelegde stukken zijn verkregen uit de doorzoekingen in Nederland.

4.1.3.

De rechtbank is van oordeel dat geen aanwijzingen in het dossier te vinden zijn dat de inspecteur stukken heeft gebruikt en heeft overgelegd die zijn verkregen uit een rechtshulpverzoek aan de autoriteiten van het Eiland Man. Aannemelijk is dat de stukken zijn gevonden bij de diverse doorzoekingen in Nederland, onder meer bij [B], de voormalig gemachtigde [D], accountant [accountant], de broer of in de administraties van de ondernemingen aan wie leningen zijn verstrekt. Belanghebbende heeft ter zitting geciteerd uit een brief die zij niet heeft overgelegd. Zij heeft daarmee niet aannemelijk gemaakt dat die brief betrekking had op belanghebbende. De rechtbank merkt daarbij verder op dat het verzoek van de inspecteur aan en de toestemming van het functioneel parket om de gegevens uit het strafrechtonderzoek “Witte Reus” te mogen gebruiken voor de heffing van belasting zo ruim is geformuleerd dat het verzoek en de verleende toestemming niet alleen betrekking hebben op de in dat verzoek met name genoemde personen maar op alle verdachten in dat onderzoek.

(Navorderings)-aanslagen

4.2.1.

De rechtbank heeft bij uitspraken van heden in de zaken van [F] (procedurenummers 11/1139 tot en met 11/1160) geoordeeld dat [F] de beneficial owner is van belanghebbende, dat [F] in de periode 1998 tot en met 2008 in Nederland woonachtig was, dat de € 550.000 die van de Luxemburgse bankrekening van [F] is overgemaakt naar [Trust] en door [Trust] is doorgeleend aan [belanghebbende] een lening is van [F] aan [belanghebbende] en dat de rente op die lening bij [F] belastbaar is. Ter zitting is voor dat geval vast komen te staan dat de rentebaten die bij [F] belast zijn, aftrekbaar zijn bij belanghebbende. Cijfermatig werkt dit als volgt uit:

Aanslag

Vastgesteld belastbaar bedrag

Af

Gecorrigeerd belastbaar bedrag

V.47

13.173

-24.337

0

V.56

51.957

-32.450

19.507

V.66

52.042

-32.450

19.592

V.76

464.569

-32.450

432.119

Gelet hierop dient de navorderingsaanslag V.47 te worden vernietigd.

4.2.2.

Met betrekking tot de andere aanslagen overweegt de rechtbank als volgt.

4.2.3.

In geschil is of belanghebbende in de onderhavige jaren belastingplichtig is in Nederland. Belanghebbende heeft gesteld dat de activiteiten uitsluitend bestaan uit vermogensbeheer, waaronder het aangaan van geldleningen en dat de activiteiten van de dagelijkse, feitelijke leiding van belanghebbende daarom beperkt waren en geheel door de bestuurders, die zetelen op het Eiland Man, werden verricht. De inspecteur is van mening dat belanghebbende feitelijk in Nederland is en was gevestigd en dat zij in alle jaren binnenlands belastingplichtige was in de zin van artikel 2 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (Wet Vpb).

4.2.4.

Ingevolge artikel 2, eerste lid, Wet Vpb zijn in Nederland gevestigde vennootschappen welker kapitaal geheel of ten dele in aandelen is verdeeld als binnenlands belastingplichtigen aan de heffing van vennootschapsbelasting onderworpen. Op grond van artikel 4, eerste lid, van de AWR dient de vestigingsplaats van een lichaam te worden beoordeeld naar de omstandigheden. Bij de beoordeling van de vestigingsplaats van een lichaam moet in het algemeen ervan worden uitgegaan dat de werkelijke leiding van het lichaam berust bij zijn bestuur en dat de vestigingsplaats overeenkomt met de plaats waar dit bestuur zijn leidinggevende taak uitoefent. Wanneer echter aannemelijk is dat de werkelijke leiding van het lichaam door een ander wordt uitgeoefend dan dat bestuur, kan er aanleiding zijn als vestigingsplaats van het lichaam aan te merken de plaats van waaruit die ander de leiding uitoefent (Hoge Raad 23 september 1992, nr. 27 293, gepubliceerd in BNB 1993/193).

4.2.5.

De rechtbank leidt uit de stukken – in het bijzonder de correspondentie van [B] met [D Ltd] - af dat alle feitelijke beslissingen betreffende belanghebbende door [F] werden genomen en dat voor alle handelingen inzake belanghebbende eerst toestemming aan [F] werd gevraagd. De werkelijke leiding van belanghebbende werd derhalve niet door het bestuur op het Eiland Man uitgeoefend maar door [F]. Nu [F], zoals de rechtbank heeft geoordeeld in de in 4.2.1. vermelde zaken, in alle jaren in Nederland op het adres [adres 2] te [plaats 1] woonde, was belanghebbende eveneens feitelijk in Nederland gevestigd, zodat zij binnenlands belastingplichtige was voor de Vpb. De rechtbank is verder van oordeel dat, gelet op de omstandigheid dat de aangiftebiljetten over de jaren 2005 tot en met 2008 naar het adres [adres 2] te [plaats 1] zijn gezonden, de aangiftebiljetten op rechtsgeldige wijze zijn uitgereikt.

4.2.6.

Vast staat dat belanghebbende over alle jaren de aan haar uitgereikte aangiftebiljet niet heeft ingediend, terwijl zij dat wel had moeten doen. Deze constatering leidt dan tot omkering van de bewijslast als bedoeld in artikel 27e van de AWR (tekst tot 2012). Belanghebbende heeft met hetgeen zij in het geding heeft gebracht de onjuistheid van de uitspraken op bezwaar niet doen blijken.

4.2.7.

De omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat de inspecteur niet van de verplichting om aannemelijk te maken dat de door hem vastgestelde belastbare bedragen op een redelijke schatting berusten.

4.2.8.

Nu belanghebbende binnenlands belastingplichtige was, heeft de inspecteur terecht de in de jaarstukken van belanghebbende vermelde rentebaten belast. De rechtbank ziet geen reden de aanslagen verder te verminderen dan in 4.2.1 is vermeld.

4.2.9.

De inspecteur heeft in 2007 het bedrag van de door belanghebbende verstrekte lening aan [H Ltd] bij belanghebbende belast. De inspecteur heeft aanvankelijk hetzelfde bedrag bij [F] in 2007 belast. Deze aanslag is abusievelijk verminderd tot nihil, zodat uiteindelijk in 2007 bij [F] niets is belast. De rechtbank heeft in de 4.2.1 vermelde zaken van [F] geoordeeld dat [F] de door belanghebbende uitgeleende bedragen aan onder meer [autobedrijf 4] aan belanghebbende als leningen heeft verstrekt en dat deze bedragen en de daarbij behorende rentebedragen daarom bij [F] belast zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hetzelfde te gelden voor het bedag van € 385.000 dat belanghebbende heeft geleend aan [H Ltd], temeer nu uit de balansen van belanghebbende in 2006 en 2008 blijkt dat in 2007 het bedrag aan crediteuren is gestegen. Het belastbare bedrag van 2007 moet dan worden verminderd met € 385.000 en tevens met de daarover berekende rente van € 27.527 (zie 5.1.1 van het controlerapport) . Rekeninghoudend met de in 4.2.1 genoemde correctie dient het belastbare bedrag vastgesteld te worden op € 432.119 minus € 385.000 minus € 27.527 of € 19.592.

4.2.10.

In de aanslag V.86 is door de inspecteur het belastbare bedrag over 2008 vastgesteld op € 432.119. Dit is conform het vastgestelde bedrag van de aanslag over 2007. De rechtbank acht dit, gelet op hetgeen hiervoor in 4.2.1 en 4.2.9 is overwogen, geen redelijke schatting en ziet om die reden aanleiding de aanslag te verminderen tot een belastbaar bedrag van € 19.592.

Conclusie

4.3.

Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, moet de navorderingsaanslag V.47 worden vernietigd en moeten de aanslagen V.56, V.66, V.76 en V.86 worden verminderd.

Verzuimboetes

4.4.

De rechtbank zal de verzuimboetes vernietigen nu belanghebbende heeft bestreden, en de inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt, dat aanmaningen voor het doen van aangifte zijn verstuurd.

Heffingsrente

4.5.

Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Niet is gebleken dat de in rekening gebrachte heffingsrente onjuist is berekend. Wel dient de beschikking V.47 te worden vernietigd, omdat de aanslag wordt vernietigd en dienen de bedragen aan heffingsrente V.56, V.66, V.76 en V.86 overeenkomstig de vermindering van de aanslagen te worden verminderd.

4.6.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond.

5 Proceskosten en immateriële schadevergoeding

6 Beslissing