Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5249, AWB-12_6352
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 10-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5249, AWB-12_6352
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 10 juli 2013
- Datum publicatie
- 15 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5249
- Zaaknummer
- AWB-12_6352
Inhoudsindicatie
Herinvesteringsreserve
Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aankoop van de onroerende zaken in 2011 een voortzetting vormt van de eerder niet gelukte aankoop van het pand in 2008. Uit de gedingstukken is niet af te leiden dat, na de ontbinding van de koopovereenkomst op 2 december 2008, de aankoop van het pand nog voorzienbaar was en dat er door belanghebbende ultimo 2009 nog steeds onderhandelingen werden gevoerd die erop gericht waren om tot aankoop van het pand over te gaan. De aankoop van de onroerende zaken in 2011 staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook los van de eerdere mislukte aankoop in 2008. De inspecteur heeft de herinvesteringsreserve van € 1.057.842 terecht in de winst van 2009 opgenomen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/6352
uitspraak van 10 juli 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats 1],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Utrecht-Gooi, kantoor Amersfoort,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 11 september 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar opgelegde aanslag vennootschapsbelasting (Vpb) over het jaar 2009 naar een belastbaar bedrag van € 1.070.554 (aanslagnummer [nummer].V.96) en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde heffingsrente van € 19.972 (hierna: de aanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 juni 2013 te ‘s - Hertogenbosch.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde] verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Zeist, en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft op 1 februari 2005 een onroerende zaak aan de [adres 1] te [plaats 2] verkocht. Voor de behaalde verkoopwinst van € 1.057.842 is een herinvesteringsreserve gevormd als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001) in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Wet op de Vennootschapsbelasting 1969.
Belanghebbende heeft op 14 november 2008 een schriftelijke overeenkomst gesloten tot koop van de onroerende zaak gelegen aan de [adres 2] te [plaats 3] (hierna: het pand) van [de verkoper] (hierna: de verkoper). De overeengekomen koopprijs bedroeg € 1.150.000. In deze overeenkomst is geen boetebeding opgenomen bij een eventuele ontbinding van die overeenkomst.
De verkoper heeft op 1 december 2008 aan belanghebbende aangegeven voornoemde koopovereenkomst te willen ontbinden. Belanghebbende en de verkoper zijn op 2 december 2008 overeengekomen om de overeenkomst te ontbinden onder de voorwaarde dat de verkoper een bedrag van € 115.000 (hierna: de boete) aan belanghebbende dient te betalen.
Op grond van de hoofdregel van artikel 3.54, vijfde lid van de Wet IB 2001, liep de termijn voor het benutten van de gevormde herinvesteringsreserve af op 31 december 2008. De inspecteur heeft, op verzoek van belanghebbende, de termijn verlengd tot 31 december 2009. Een later verzoek om verlenging van de termijn tot ultimo 2011 is door de inspecteur afgewezen. Per 31 december 2009 is de herinvesteringsreserve door belanghebbende niet aangewend.
Belanghebbende is met de verkoper op 13 juli 2011 de koop van de volgende onroerende zaken schriftelijk overeengekomen:
-
[adres 2] te [plaats 3];
-
[adres 3] te [plaats 4]; en
-
een tweetal percelen grond te [plaats 5] (hierna samen: de onroerende zaken).
De totale koopprijs bedroeg € 1.200.000. Deze onroerende zaken zijn op 27 april 2012 aan belanghebbende geleverd.
Belanghebbende heeft haar aangifte Vpb over het jaar 2009 (hierna: de aangifte) ingediend naar een belastbaar bedrag van € 12.713. Bij het opleggen van de aanslag, met dagtekening 16 juni 2012, is de inspecteur van de aangifte afgeweken. Daarbij heeft de inspecteur de herinvesteringsreserve van € 1.057.842 in de winst van belanghebbende opgenomen.
In geschil is of de herinvesteringsreserve tot de winst van het jaar 2009 moet worden gerekend. Het geschil spitst zich toe op de vraag of de aankoop van het pand door bijzondere omstandigheden is vertraagd (artikel 3.54, vijfde lid aanhef en onderdeel b van de Wet IB 2001).
Op grond van artikel 3.54, vijfde lid aanhef en onderdeel b, van de Wet IB 2001 wordt een herinvesteringsreserve uiterlijk in het derde jaar na het jaar waarin de reserve is ontstaan, in de winst opgenomen, behalve voor zover, de aanschaffing of voortbrenging, mits daaraan een begin van uitvoering is gegeven, door bijzondere omstandigheden is vertraagd.
Onder het begrip ‘bijzondere omstandigheden’ wordt onder meer verstaan dat er omstandigheden zijn op grond waarvan de belastingplichtige redelijkerwijs niet aan de termijn kan worden gehouden (vergelijk Hoge Raad, 14 september 1988, nr. 24 939, onder meer gepubliceerd in BNB 1988/305).
De rechtbank stelt voorop dat de stelplicht en de bewijslast van de onder 2.8. genoemde uitzondering op belanghebbende rust.
Belanghebbende stelt primair dat aan de aankoop van de onroerende zaken een begin van uitvoering is gegeven in 2008. Volgens belanghebbende hadden partijen, ondanks de ontbinding, ultimo 2008 nog steeds de intentie om de onder 2.2. vermelde koop alsnog door te laten gaan. Daarbij zijn partijen volgens belanghebbende mondeling overeengekomen dat de boete van € 115.000 zou worden gehalveerd bij de levering van het pand op een later tijdstip. Volgens belanghebbende liggen de bijzondere omstandigheden die voor de vertraging hebben gezorgd bij de verkoper en dus buiten haar invloedssfeer. Ter onderbouwing van haar stellingen heeft belanghebbende een schriftelijke verklaring van de verkoper overgelegd.
Subsidiair stelt belanghebbende dat de inspecteur, door zo laat op het verzoek tot verlenging van de driejaarstermijn te reageren, bij haar het vertrouwen heeft gewekt dat de termijnverlenging akkoord was. Immers ultimo 2009 was de situatie ten opzichte van ultimo 2008 niet gewijzigd en dus had de inspecteur een verdere termijnverlenging moeten geven.
De rechtbank overweegt hierover als volgt. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat de aankoop van de onroerende zaken in 2011 een voortzetting vormt van de eerder niet gelukte aankoop van het pand in 2008. De rechtbank wijst hierbij allereerst op de omstandigheid dat de koopovereenkomst in 2011 niet alleen het pand betrof maar daarnaast ook nog een ander pand en twee percelen grond. Het voorwerp van de overeenkomst is aldus veranderd. Bovendien is sprake van een andere overeengekomen prijs. Dit alles duidt erop dat in 2011 nieuwe onderhandelingen hebben plaatsgevonden die tot een nieuwe overeenkomst hebben geleid.
Voorts is uit de gedingstukken niet af te leiden dat, na de ontbinding van de koopovereenkomst op 2 december 2008, de aankoop van het pand nog voorzienbaar was en dat er door belanghebbende ultimo 2009 nog steeds onderhandelingen werden gevoerd die erop gericht waren om tot aankoop van het pand over te gaan. De aankoop van de onroerende zaken in 2011 staat naar het oordeel van de rechtbank dan ook los van de eerdere mislukte aankoop in 2008. Dat blijkt naar het oordeel van de rechtbank ook uit de volgende passages uit de brief van [A] van [administratiekantoor] van 24 november 2011:
“Na balansdatum 31-12-2008 heeft cliënt nog altijd het voornemen tot herinvesteren. Echter is men hierin selectief en terughoudend geweest (…).
(…)
Het nieuwe feit doet zich nu voor, dat hetzelfde pand in [plaats 3] nogmaals in de verkoop is gekomen, en cliënt wederom het pand heeft aangekocht.”
Dat partijen omtrent de boete nadere afspraken zouden hebben gemaakt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Gelet op het voorgaande heeft belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk gemaakt dat zij vóór 31 december 2009 uitvoering heeft gegeven aan de aanschaffing van een vervangend bedrijfsmiddel.
Gewekt vertrouwen
Aan het enkele feit dat de inspecteur pas na afloop van het jaar 2009 op het verzoek om verdere termijnverlenging van belanghebbende heeft gereageerd kon belanghebbende redelijkerwijs niet het vertrouwen ontlenen dat de inspecteur die verdere termijnverlenging zou toestaan. Het had op de weg van belanghebbende gelegen om lopende het jaar 2009 actief bij de inspecteur na te gaan hoe deze tegenover een eventuele verdere termijnverlenging stond.
Voorts leidt de omstandigheid dat de inspecteur termijnverlenging tot ultimo 2009 had toegestaan er niet toe dat de inspecteur ook, bij ongewijzigde omstandigheden, verdere termijnverlenging toe zou moeten staan. De inspecteur kan bij elk verzoek om verdere termijnverlenging opnieuw alle feiten en omstandigheden wegen en op grond daarvan overgaan tot een beslissing tot toe- of afwijzing van het verzoek. Hij is daarbij niet gebonden aan een eerder gehonoreerd verzoek. Daarom faalt belanghebbendes beroep op het vertrouwensbeginsel.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur terecht de herinvesteringsreserve in de winst van 2009 opgenomen.
Heffingsrente
Het beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de heffingsrente (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, LJN BJ7907). Belanghebbende heeft tegen de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 10 juli 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.