Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5432, AWB-12_3602
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5432, AWB-12_3602
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 juli 2013
- Datum publicatie
- 29 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5432
- Zaaknummer
- AWB-12_3602
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is in het kader van de bezwaarprocedure tegen de aan hem opgelegde aanslag inkomstenbelasting/ premie volksverzekeringen 2005 gehoord door twee ambtenaren, waarvan één bij de voorbereiding van de aanslag betrokken is geweest. Hoewel belanghebbende voorafgaand aan het hoorgesprek toestemming heeft gegeven voor de aanwezigheid van deze betreffende ambtenaar, is daarmee naar het oordeel van de rechtbank niet voldaan aan de vereisten van artikel 7:5, eerste lid, onderdeel b van de Awb. De rechtbank is met belanghebbende van oordeel dat hij in zijn belangen is geschaad en wijst de zaak terug naar de inspecteur, ten einde hem opnieuw te horen.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/3602
uitspraak van 18 juli 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Haaglanden, kantoor den Haag,
de inspecteur.
12/3602
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 14 juni 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het jaar 2005 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 144.625 (aanslagnummer [nummer].H.56).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 juli 2013 te Eindhoven.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigde].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- -
-
wijst de zaak terug naar de inspecteur teneinde belanghebbende met in achtneming van het bepaalde in artikel 7:5 van de Awb te horen;
- -
-
veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van
€ 23,28;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft de Nederlandse nationaliteit en woont in Nederland. Gedurende het gehele onderhavige jaar was hij werkzaam bij [werkgever] (hierna: [werkgever]) te Brunssum. Belanghebbende heeft in dat jaar van [werkgever] een van Nederlandse inkomstenbelasting vrijgesteld salaris ontvangen. Deze vrijstelling is gebaseerd op artikel 19 van het Verdrag van Ottawa van 20 september 1951, Trb. 1953,9. Belanghebbende is in dienst bij het Ministerie van Defensie. Aan hem is buitengewoon verlof verleend zonder behoud van bezoldiging. De echtgenote van belanghebbende geniet geen inkomen.
Aan belanghebbende is in 1979 door de minister van Buitenlandse Zaken een diplomatiek paspoort verstrekt, dat nadien elke drie jaren is verlengd. Dit paspoort geeft aan dat belanghebbende niet een Nederlandse diplomaat is, maar een hoge functionaris van een internationale organisatie.
Belanghebbende heeft voor het jaar 2005 als volgt aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) gedaan:
Belastbaar inkomen uit werk en woning: |
€ |
€ |
Negatief loon (pensioenpremie [werkgever]) |
-11.244 |
|
Netto-opbrengst werkelijke inkomsten uit vermogen |
43.647 |
|
Eigen woning |
0 |
|
32.403 |
||
Persoonsgebonden aftrek: |
||
Ziektekosten |
14.177 |
|
Giften |
375 |
|
14.552 |
||
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
17.851 |
Tevens heeft belanghebbende een bedrag van € 8.319 als ingehouden dividendbelasting in zijn aangifte vermeld.
Op 7 augustus 2008 is door [A] van de Belastingdienst Limburg/kantoor Heerlen aan belanghebbende verzocht om nadere informatie naar aanleiding van de ingediende aangifte. Daaropvolgend heeft correspondentie plaatsgevonden tussen [A] en belanghebbende. Bij brief van 16 oktober 2008 heeft [A] aangekondigd bij de aanslag te zullen afwijken van de aangifte, in dier voege dat het belastbaar inkomen uit werk en woning zal worden vastgesteld op nihil en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen in aanmerking zal worden genomen van € 144.625.
Met dagtekening 4 november 2008 is aan belanghebbende overeenkomstig de aankondiging een aanslag IB/PVV 2005 opgelegd. Belanghebbende heeft op 12 december 2008 bezwaar gemaakt tegen deze aanslag. In het bezwaarschrift heeft belanghebbende zich - kortgezegd - op de volgende standpunten gesteld:
-
. Belanghebbende heeft een diplomatieke status, waardoor hij recht heeft op een algehele belastingvrijstelling;
-
. De aanslag is niet tijdig vastgesteld;
-
. Er is onterecht heffingsrente in rekening gebracht;
-
. Belanghebbende heeft recht op aftrek van de door hem aan [werkgever] betaalde pensioenpremie;
-
. De aan het ABP betaalde pensioenpremies van € 4.949 moeten als negatief loon in mindering worden gebracht;
-
. Ingevolge artikel 19 van het Verdrag van Ottawa bestaat een vrijstelling van inkomstenbelasting voor het inkomen uit sparen en beleggen;
-
. Belanghebbende heeft recht op het premiedeel van de heffingskorting;
-
. Er bestaat recht op aftrek van ziektekosten. Belanghebbende heeft bij het bezwaarschrift een specificatie overgelegd van de ziektekosten waaruit een aftrekbaar bedrag van € 14.857 volgt.
Tevens heeft belanghebbende verzocht te worden gehoord.
Op 22 oktober 2009 heeft telefonisch contact plaatsgevonden tussen [B] van de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag en belanghebbende voor het maken van een afspraak voor een hoorgesprek. Op 6 november 2009 is belanghebbende schriftelijk uitgenodigd voor een hoorgesprek op 16 december 2009. In deze brief is vermeld dat een hoorgesprek op kortere termijn niet mogelijk was, nu belanghebbende in de maand november verbleef in het buitenland. Tevens is in deze brief vermeld dat ook [A] aanwezig zal zijn bij het hoorgesprek.
Op 6 juli 2010 is aan belanghebbende medegedeeld dat [B] niet meer werkzaam is bij de Belastingdienst Haaglanden/kantoor Den Haag en dat haar werkzaamheden door [C] zijn overgenomen. In deze brief constateert [C] dat het hoorverslag wellicht niet aan belanghebbende is toegezonden. Het hoorverslag is daarom als bijlage bij de brief van 6 juli 2010 opgenomen.
In het verslag van het horen op 16 december 2009 is het volgende opgenomen:
“Aanwezig waren [belanghebbende] en [echtgenote] als belanghebbende en voor de Belastingdienst [B] (Centraal Bureau Internationale Fiscale Behandeling/Belastingdienst Haaglanden) en [A] (Belastingdienst/Limburg/kantoor Heerlen).
Het hoorgesprek is gevoerd door [B]. Mede gezien het omvangrijke dossier en de feitenkennis van [A] heeft zij belanghebbende gevraagd of er bezwaar tegen bestaat dat [A] bij het hoorgesprek aanwezig is en tevens notuleert. Belanghebbende heeft verklaard hiermee in te stemmen.”
De inspecteur heeft op 14 juni 2012 het bezwaar ongegrond verklaard. Bij de uitspraak op bezwaar is een kopie van het hoorverslag toegezonden.
Primair is in geschil het antwoord op de vragen of belanghebbende op de juiste wijze is gehoord en of de aanslag tijdig aan belanghebbende is opgelegd. Indien deze vragen bevestigend moeten worden beantwoord, zijn de overige onder 2.5 opgenomen punten in geschil. Tevens heeft belanghebbende de duur van de behandeling van het bezwaarschrift aan de orde gesteld. Niet in geschil is dat belanghebbende in het onderhavige jaar in Nederland niet premieplichtig is voor de volksverzekeringen.
Horen
Artikel 7:5 van de Awb bepaalt het volgende:
“1. Tenzij het horen geschiedt door of mede door het bestuursorgaan zelf dan wel de voorzitter of een lid ervan, geschiedt het horen door:
-
. een persoon die niet bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest, of
-
. meer dan een persoon van wie de meerderheid, onder wie degene die het horen leidt, niet bij de voorbereiding van het besluit betrokken is geweest.
-
2. Voor zover niet bij wettelijk voorschrift anders is bepaald, besluit het bestuursorgaan of het horen in het openbaar plaatsvindt.”
Vaststaat dat het hoorgesprek heeft plaatsgevonden door twee personen, waarvan één persoon, namelijk [A], bij de voorbereiding van het bestreden besluit betrokken is geweest. Hoewel belanghebbende toestemming heeft gegeven voor de aanwezigheid van [A] bij de hoorzitting, is naar het oordeel van de rechtbank daarmee niet voldaan aan het bepaalde in artikel 7:5, eerste lid, onderdeel b van de Awb. Bovendien heeft belanghebbende gemotiveerd en door de inspecteur onvoldoende bestreden, gesteld dat hij door de gang van zaken bij het hoorgesprek en de naar zijn mening gebrekkige vastlegging daarvan geschaad is in zijn belangen.
Nu belanghebbende niet zorgvuldig is gehoord, is de rechtbank met belanghebbende van oordeel dat hij in zijn belangen is geschaad. De rechtbank zal derhalve de uitspraak op bezwaar vernietigen en de zaak terugwijzen naar de inspecteur, met de opdracht belanghebbende alsnog volgens de regels te horen. De rechtbank komt daardoor niet toe aan de behandeling van de overige geschilpunten.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Voor de door belanghebbende genoemde reiskosten wordt de inspecteur, met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht, veroordeeld deze te vergoeden tot een bedrag van € 23,28.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juli 2013 door mr. W. Brouwer, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.