Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5521, AWB-12_4991

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 17-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5521, AWB-12_4991

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
17 juli 2013
Datum publicatie
30 augustus 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:5521
Zaaknummer
AWB-12_4991
Relevante informatie
Wet op de loonbelasting 1964 [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

In geschil is de door belanghebbende aan haar directeur betaalde reiskostenvergoeding inzake de zakelijk gereden kilometers en de aan belanghebbende opgelegde vergrijpboete. Belanghebbende heeft aangegeven dat de zakelijk gereden kilometers zijn gemaakt doordat de directeur is meegereden met de als zelfstandige voor belanghebbende werkzaam zijnde fotografe. Volgens belanghebbende is als vergoeding daarvoor aan de fotografe de brandstofkosten en kleine reparaties betaald. De rechtbank oordeelt dat niet aannemelijk is geworden dat de directeur ter zake van deze reizen in privé kosten heeft gemaakt waarvoor een onbelaste vergoeding kan worden verstrekt. Voorts oordeelt de rechtbank dat belanghebbende terecht grove schuld wordt verweten. De rechtbank vermindert de boete wegens overschrijding van de redelijke termijn. Een deel van de overschrijding rekent de rechtbank toe aan belanghebbende in verband met het lang uitblijven van nadere toelichtingen van de zijde van belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/4991

uitspraak van 17 juli 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] BV, gevestigd te [plaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Maastricht,

de inspecteur.

12/4991

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 20 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 opgelegde naheffingsaanslag loonbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: LB/PVV) naar een bedrag van € 70.276 (aanslagnummer [nummer].A.01.350.0) en de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde vergrijpboete van € 17.222 en heffingsrente van € 15.708.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 juli 2013 te Roermond.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde].

Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 14 mei 2013 naar het adres [adres] te [plaats], onder vermelding van datum, plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving daarvan aan de rechtbank, niet verschenen. Nu genoemde brief niet ter griffie retour is ontvangen en uit informatie van PostNL is gebleken dat de brief op 15 mei 2013 op het adres van belanghebbende is afgeleverd, is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze en tijdig op het juiste adres is aangeboden.

1.

Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar;

-

vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 8.905;

-

vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;

-

vermindert de boetebeschikking tot een bedrag van € 2.052.

2.

Gronden

2.1.

Belanghebbende verzorgt voor een aantal opdrachtgevers de logistieke-, administratieve- en beheerswerkzaamheden van hun abonnementenbestand voor tijdschriften van consumenten. Tevens exploiteert belanghebbende een bedrijf in schoolfotografie. De dagelijkse leiding van belanghebbende is in handen van [A]. [B] en [C] zijn (rechtstreeks) aandeelhouder van belanghebbende.

2.2.

Op 3 januari 2006 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd, dat op 15 maart 2006 is aangevangen. Van het boekenonderzoek is op 4 juni 2009 een rapport opgemaakt. Tijdens het boekenonderzoek is de aanvaardbaarheid van aangiften LB/PVV onderzocht. Naar aanleiding van het boekenonderzoek zijn aan belanghebbende over de tijdvakken 1 januari 2002 tot en met 31 december 2002, 1 januari 2003 tot en met 31 januari 2003 en 1 januari 2004 tot en met 31 december 2005 naheffingsaanslagen LB/PVV opgelegd ter behoud van rechten.

2.3.

De naheffingsaanslag LB/PVV over het tijdvak 1 januari 2003 tot en met 31 december 2003 is met dagtekening 12 december 2008 opgelegd naar een bedrag van € 70.276. De naheffingsaanslag is als volgt samengesteld:

Spaarloon € 602

Mobiele telefoon €  1.379

Reiskosten [A] €  8.025

Reiskosten [D] € 7.095

Gebruikelijk loon € 52.520

Overig € 655 +

Totaal: € 70.276

Gelijktijdig is bij beschikkingen een vergrijpboete vastgesteld van € 17.222 en heffingsrente van € 15.708.

2.4.

Belanghebbende heeft daartegen bezwaar ingesteld. Op 17 november 2009 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden. Bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2012 heeft de inspecteur het bezwaar gegrond verklaard. De naheffingsaanslag is verminderd tot een bedrag van € 9.438. Dit bedrag is als volgt samengesteld:

Spaarloon € 0

Mobiele telefoon €  1.379

Reiskosten [A] €  7.518

Reiskosten [D] € 0

Gebruikelijk loon € 0

Overig € 541 +

Totaal: € 9.438

Op 19 september 2012 heeft de inspecteur een verminderingsbeschikking vastgesteld. Hierbij is de naheffingsaanslag, overeenkomstig de uitspraak op bezwaar, verminderd tot € 9.438, is de boetebeschikking verminderd tot € 2.312 en is de beschikking heffingsrente verminderd tot € 2.108.

2.5.

Belanghebbende heeft in het onderhavige tijdvak aan [A] een reiskostenvergoeding verstrekt van € 130 per maand voor het woon-werkverkeer betreffende de reizen naar Maastricht en van € 15.834 voor zakelijk gereden kilometers.

2.6.

In geschil is of terecht en tot het juiste bedrag is nageheven over de aan [A] betaalde reiskostenvergoeding. Tevens is in geschil of de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat het bovenmatig uitbetaalde bedrag ter zake van het woon-werkverkeer € 1.248 bedraagt.

Met betrekking tot de naheffingsaanslag

2.7.

Met betrekking tot de zakelijk gereden kilometers waarvoor belanghebbende een vergoeding heeft ontvangen, bestaat tussen partijen een geschil over de in totaal 30.002 gereden kilometers inzake de schoolfotografie. Belanghebbende heeft aangegeven dat deze zakelijk gereden kilometers zijn gemaakt doordat [A] is meegereden met de als zelfstandige fotografe voor belanghebbende werkzaam zijnde [E]. Belanghebbende stelt dat [A] als vergoeding daarvoor aan [E] de brandstofkosten en de kleine reparaties heeft betaald. Nu de inspecteur dit betwist en belanghebbende voor deze stelling geen bewijs heeft geleverd, is niet aannemelijk geworden dat [A] ter zake van deze reizen in privé kosten heeft gemaakt waarvoor een onbelaste vergoeding kan worden verstrekt. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat over de aan [A] betaalde vergoeding ten onrechte geen belasting is betaald. De vergoeding waarover nageheven kan worden bedraagt € 8.400,56 (30.002 maal € 0,28).

2.8.

Met betrekking tot de stelling van belanghebbende dat de inspecteur een onjuist tarief heeft gehanteerd, oordeelt de rechtbank dat de inspecteur terecht gebruik heeft gemaakt van het gebruteerde tabeltarief van 72,4%. Dit betreft niet een tarief voor anoniemen, zoals belanghebbende stelt.

2.9.

Gelet op het vorenstaande bedraagt het totaal van de na te heffen belasting over de aan [A] verstrekte reiskostenvergoedingen € 6.985, zijnde 72,4% maal € 9.648,56 (€ 1.248 plus € 8.400,56). Nu de overige correcties niet in geschil zijn, bedraagt het totale bedrag van de naheffing € 8.905, zijnde € 6.985 plus € 1.379 plus € 541. Het beroep tegen de naheffingsaanslag is dan ook gegrond.

Met betrekking tot de boetebeschikking

2.10.

Aangezien afwezigheid van alle schuld gesteld noch gebleken is, moet worden geoordeeld of de inspecteur terecht een boete heeft opgelegd.

2.11.

In het controlerapport is de boete aangekondigd. Met betrekking tot de correctie ‘overig’ is een boete van 10% aangekondigd, zijnde € 54,10. Deze boete is niet in geschil. Met betrekking tot de correctie ‘reiskostenvergoedingen’ bepleit de inspecteur op grond van artikel 67f van de AWR, in samenhang met de paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst 1998 (BBBB) een vergrijpboete van 25%. Het voorgaande resulteert in een lager boetebedrag (€ 1.933) dan de bestreden boete (€ 2.312). Nu andere verwijtbare gedragingen gesteld noch gebleken zijn, is het beroep tegen de boete reeds in zoverre gegrond.

2.12.

Op de inspecteur rust dan de bewijslast aannemelijk te maken dat het aan grove schuld van belanghebbende te wijten is dat te weinig belasting is betaald. Naar het oordeel van de rechtbank kan belanghebbende worden verweten dat zij zich niet dan wel onvoldoende heeft geïnformeerd omtrent de geldende wettelijke regels ter zake. De wettelijke regels met betrekking tot de onbelaste reiskostenvergoeding acht de rechtbank dusdanig algemeen bekend van aard dat belanghebbende niet de zorg heeft betracht die redelijkerwijs van haar kan worden gevergd. Belanghebbende heeft hiermee dermate lichtvaardig gehandeld, dat gesproken kan worden van grove onachtzaamheid. In zoverre heeft de inspecteur dan ook terecht de boete opgelegd.

2.13.

Met voorbijgaan aan de overschrijding van de redelijke termijn acht de rechtbank een boete van € 2.280, zijnde € 54,10 (10% van € 541) plus € 2226,25 (25% van € 8.905) passend en geboden. De boete is aan belanghebbende voor het eerst aangekondigd op 4 juni 2009, de datum waarop het rapport van het boekenonderzoek is opgemaakt. De uitspraak op beroep wordt gedaan op 17 juli 2013. Daarmee is een termijn verstreken van ruim vier jaren. Gelet op het arrest van de Hoge Raad van 22 april 2005, nr. 37984, LJN AO9006, BNB 2005/337, is de redelijke termijn waarbinnen de berechting in eerste aanleg dient plaats te vinden twee jaar, tenzij sprake is van bijzondere omstandigheden als in onderdeel 4.5 van genoemd arrest is vermeld. Tussen partijen is niet in geschil dat tijdens het hoorgesprek op 17 november 2009 is afgesproken dat het bezwaar nader zou worden toegelicht. Aan deze afspraak heeft belanghebbende gehoor gegeven; mondeling op 6 juli 2010 en schriftelijk op 24 december 2010. Naar het oordeel van de rechtbank is de vertraging in de periode van 17 november 2009 tot en met 24 december 2010 aan belanghebbende zelf te wijten. Van andere omstandigheden als bedoeld in onderdeel 4.5 van voornoemd arrest is niet gebleken, zodat de redelijke termijn waarbinnen de berechting had moeten plaatsvinden, met circa een jaar is overschreden. De rechtbank ziet om die reden aanleiding de boete verder te matigen met 10% tot € 2.052.

Met betrekking tot de beschikking heffingsrente

2.14.

Op grond van artikel 30h van de AWR wordt bij het vaststellen van een naheffingsaanslag loonbelasting heffingsrente berekend. Belanghebbende heeft tegen de hoogte van de heffingsrente geen zelfstandige grieven aangedragen. Nu de berekening van de heffingsrente uit de wet voorvloeit en niet aannemelijk is geworden dat de heffingsrente onjuist is vastgesteld, bestaat naar het oordeel van de rechtbank enkel in de omstandigheid dat de naheffingsaanslag wordt verminderd aanleiding tevens de in rekening gebrachte heffingsrente dienovereenkomstig te verminderen.

2.15.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.16.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 472 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Voor zover belanghebbende bedoeld heeft aanspraak te maken op vergoeding van kosten van de bezwaarfase acht de rechtbank hiervoor geen termen aanwezig, nu is gesteld noch gebleken dat belanghebbende om vergoeding van deze kosten heeft verzocht voordat, zoals is vereist op grond van artikel 7:15, derde lid, van de Awb, uitspraak op bezwaar is gedaan.

2.17.

De rechtbank beschouwt de zaken met de procedurenummers AWB 12/4490, 12/4491 en 12/4492 als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit en zal de proceskostenvergoeding in de zaak met procedurenummer AWB 12/4490 toekennen.

Deze uitspraak is gedaan op 17 juli 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 22 juli 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel