Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5587, AWB-12_1371

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-07-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5587, AWB-12_1371

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 juli 2013
Datum publicatie
5 september 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:5587
Zaaknummer
AWB-12_1371

Inhoudsindicatie

"Loon. Negatief Loon. Belanghebbende heeft als CFO bij zijn werkgever X deelgenomen aan een participatieprogramma en voor € 300.000 certificaten van aandelen gekocht. Bij ontslag een jaar later heeft hij die certificaten moeten terugleveren voor € 0,02. X is in een civiele procedure veroordeeld om het bedrag van € 300.000 terug te betalen aan belanghebbende. De rechtbank is van oordeel dat die betaling niet als loon kan worden gezien. Aannemelijk is dat de certificaten van aandelen ten tijde van het ontslag een werkelijke waarde hadden van € 300.000. Door de verplichte verkoop van de certificaten voor € 0,02 heeft belanghebbende een verlies geleden dat aftrekbaar was als negatief loon uit arbeid en door de vergoeding is gecompenseerd.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer: AWB 12/1371

Uitspraakdatum: 26 juli 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

Belanghebbendes voormalige werkgever [werkgever X] (hierna: [werkgever X]) heeft op 8 oktober 2010 een bedrag ad € 300.000, onder inhouding van een bedrag ad € 156.000 aan loonheffing, aan belanghebbende betaald. [werkgever X] heeft de ingehouden loonheffing afgedragen over loontijdvak november 2010.

1.2.

Bij brief van 14 oktober 2010, bij de inspecteur ingekomen op 18 oktober 2010, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de inhouding van loonheffing. Bij brief van 9 november 2010, bij de inspecteur ingekomen op 10 november 2010, heeft belanghebbende zijn bezwaarschrift nader gemotiveerd.

1.3.

Bij uitspraak op bezwaar van 13 februari 2012 heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard.

1.4.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 23 maart 2012, ingekomen bij de rechtbank op 26 maart 2012, beroep ingesteld. Bij brief van 20 april 2012, ingekomen bij de rechtbank op 23 april 2012, heeft belanghebbende zijn beroepschrift nader gemotiveerd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 42.

1.5.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.6.

Bij brief van 18 april 2013, ingekomen bij de rechtbank op 23 april 2013, heeft de inspecteur verzocht om uitstel van de geplande zitting van 14 mei 2013. Bij brief van 25 april 2013 heeft de rechtbank dit verzoek van de inspecteur afgewezen. Deze brieven zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.7.

Bij brief van 1 mei 2013, ingekomen bij de rechtbank op 2 mei 2013, heeft belanghebbende het “Formulier proceskosten” aan de rechtbank doen toekomen. Een afschrift van deze brief is verstrekt aan de inspecteur.

1.8.

De inspecteur heeft vóór de zitting, bij brief van 2 mei 2013, nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.9.

Bij brief van 3 mei 2013, ingekomen bij de rechtbank op 6 mei 2013, heeft belanghebbende gereageerd op de brief van de inspecteur van 2 mei 2013. Een afschrift van deze brief is verstrekt aan de inspecteur.

1.10.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 mei 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Maartensdijk, en namens de inspecteur [gemachtigden]. Partijen hebben ter zitting ieder een pleitnota voorgedragen en exemplaren daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan elkaar. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift aan deze uitspraak is gehecht. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende was binnen [werkgever X] werkzaam in de functie van Chief Financial Officer (“CFO”), in welke hoedanigheid hij tevens lid was van de ‘Board’ van [werkgever X].

2.2.

Op 12 mei 2006 is [werkgever X] overgenomen door een groep investeerders, te weten [A BV], [B] en [C]. In het kader van deze transactie is het [participatieprogramma] (hierna: het participatieprogramma) geïntroduceerd. Onder dit participatieprogramma konden de managers, waaronder belanghebbende, certificaten van aandelen [werkgever X] verkrijgen. Belanghebbende is in juli 2006 deelnemer geworden in het participatieprogramma door de aankoop van 600 certificaten van aandelen van € 500 per stuk, in totaal derhalve voor een bedrag ad € 300.000. Belanghebbende heeft dit bedrag uit zijn eigen vermogen betaald. Belanghebbende heeft de voorwaarden behorende bij het participatieprogramma geaccepteerd door ondertekening van de relevante documenten, waaronder de

‘Shareholders Agreement’. De relevante artikelen uit de ‘Shareholders Agreement’ waarin de investeerders worden aangeduid als ‘Investors” luiden, voor zover van belang, als volgt:

13. Termination of Employment

13.1

In the event of the Termination of Employment of a Manager;

(i) the Investor shall have the right to purchase from such Manager all,

but not less than all, of his Unvested Management Equity

Depository Receipts (at the price set out in Clause 13.3 below) and

his Vested Management Equity Depository Receipts (at the price set

out in Clause 13.4 below), with each Investor having the right to

purchase 50% of such Management Equity Depository Receipts (…)

13.2.

In case of a Termination of Employment Exception of a Manager, in

addition to the provisions set forth in Clause 13.1, the relevant Manager

shall also have the right to compel the Investors to purchase all, but not

less than all, of his Vested Management Equity Depository Receipts

from such Manager at the price set out in Clause 13.4. In such event,

each Investor shall be bound to purchase 50% of such Vested

Management Equity Depository Receipts, unless agreed otherwise

between the Investors.

13.3.

The price to be paid for any Unvested Management Equity Depository Receipts that are acquired by the Investors in accordance with this

Clause 13, shall be the lesser of (i) the original purchase price paid for

such Unvested Management Equity Depository Receipts and (ii) the Fair

Market Value of such Unvested Management Equity Depository Receipts at the time of the Termination of Employment.

13.4.

The price to be paid for any Vested Management Equity Depository Receipts that are transferred in accordance with this Clause 13, shall be the Fair

Market Value of such Vested Management Equity Depository Receipts at the time of the Termination of Employment.

(…)

13.6.

For purposes of this Clause 13 and Clause 27.2 below and subject to Clause 14.3:

“Vested Management Equity Depository Receipts” shall mean Management Equity Depository Receipts that have vested in accordance with the following schedule:

(i) the Management Equity Depository Receipts held by each Manager born after 1944 shall vest for 20% per annum, calculated from 1 January 2006 (…)

(…)

15 Lock-up

15.1

Except as expressly permitted or required under this Agreement,

including without limitation pursuant to Clause 13, Clause 16, Clause 17 or Clause 18, each of the Managers agrees that he shall not, prior to December 31, 2012 (the “Manager Lock-up Period”), enter into a Disposal of any Depository Receipts or any legal interest thereover. Notwithstanding the Manager Lock-up Period, each Manager shall be permitted to transfer Depository Receipts upon the consent of an A Director and a B Director of Target Parent. (…)

(…)

22 Fair Market Value

3 Geschil

4.Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing