Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5879, 12/4803
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-06-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:5879, 12/4803
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 18 juni 2013
- Datum publicatie
- 9 augustus 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:5879
- Zaaknummer
- 12/4803
Inhoudsindicatie
Omkering van de bewijslast. Informatiebeschikking. Optreden rechtsgevolg niet voldoen aan artikel 47 AWR.
Met ingang van 1 juli 2011 is omkering en verzwaring van de bewijslast (hierna: de sanctie) van toepassing indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een informatiebeschikking (artikel 52a, eerste lid van de AWR).
Belanghebbende heeft niet voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 AWR, zodat de sanctie optreedt. Dit wordt niet verhinderd door het ontbreken van een informatiebeschikking.
Het rechtsgevolg (de sanctie) is namelijk reeds ingeroepen bij het opleggen van de aanslag vóór 1 juli 2011, omdat toen al sprake was van schending van artikel 47 AWR. Nu de schending dateert van vóór 1 juli 2011 en de aanslag ook, is een informatiebeschikking niet nodig, maar volgt de sanctie uit de wettekst van vóór 1 juli 2011.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 12/4803
Uitspraak van 18 juni 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Roosendaal,
de inspecteur.
12/4803
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2007 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H76).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juni 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden].
Belanghebbende is door de griffier bij aangetekende brief, verzonden op 24 april 2013 aan [adres 1] te [woonplaats], onder vermelding van plaats en tijdstip, uitgenodigd om op de zitting te verschijnen. Belanghebbende is, zonder kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen. De enveloppe waarin de brief is verzonden, is ongeopend ter griffie terugontvangen. Uit de – kennelijk door medewerkers van PostNL – geplaatste aantekeningen op die enveloppe, die door de griffier in het dossier is gevoegd, leidt de rechtbank af dat de besteller van PostNL op 25 april 2013 geen gehoor heeft gekregen op genoemd adres, dat hij toen daar een kennisgeving van aanbieding heeft achtergelaten met de mededeling dat de brief op het – kennelijk in die mededeling genoemde – postkantoor kon worden afgehaald, en dat PostNL de enveloppe omstreeks 23 mei 2013 heeft geretourneerd aan de afzender, te weten de griffier. Blijkens de van de gemeente ontvangen schriftelijke inlichtingen, staat belanghebbende in de gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens ingeschreven op genoemd adres. Vervolgens heeft de griffier de brief bij gewone post op 24 mei 2013 verzonden aan belanghebbende op dat adres. Op grond van het vorenoverwogene is de rechtbank van oordeel dat de uitnodiging om op de zitting te verschijnen op juiste wijze tijdig op het juiste adres is aangeboden.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende bemiddelde in het jaar 2007 bij de verkoop van vennootschappen (hierna: B.V.’s). Hij ontving € 1.000 in contanten per verkochte B.V. Verder bemiddelde belanghebbende bij de verkoop van onroerende zaken en gaf hij financieel advies. Ter zake van deze activiteiten heeft belanghebbende geen administratie bijgehouden. Belanghebbende kan niet achterhalen hoeveel B.V.’s hij in het onderhavige jaar heeft verkocht.
Belanghebbende is in 2007 betrokken geweest bij ten minste 25 rechtspersonen (vennootschappen en stichtingen). Hij was bestuurder van [A BV], [B BV] en [C BV] (hierna: [C BV]). Van laatstgenoemde vennootschap hield of houdt belanghebbende tevens alle aandelen. [C BV] had in 2007 een omzet van € 173.365. Over de jaren 2007 tot en met 2009 heeft [C BV] geen aangifte voor de vennootschapsbelasting gedaan.
Belanghebbende is ook betrokken (geweest) bij [D BV] (hierna:
[D BV]). [D BV] houdt of hield zich bezig met de verkoop van onroerende zaken in Frankrijk. De aandeelhouder van deze vennootschap is [de SA] te Luxemburg (hierna: de SA). Belanghebbende heeft de SA opgericht en was bestuurder.
Belanghebbende huurde in 2007 het pand [adres 2] te [woonplaats]. Op dit adres zijn diverse vennootschappen gevestigd.
Belanghebbende heeft op 7 februari 2009 voor het jaar 2007 aangifte
inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PH) gedaan naar een netto resultaat uit overige werkzaamheden van € 24.000. Naar aanleiding van de aangifte heeft de inspecteur op 23 april 2010 vragen aan belanghebbende gesteld. Deze vragen betroffen de reden van het niet vermelden van gebruikelijk loon in de aangifte, (de herkomst van) het vermelde resultaat uit overige werkzaamheden van € 24.000 en ter zake van welke vennootschappen hij in 2007 een aanmerkelijk belang hield. Op 27 mei 2010 heeft de inspecteur zijn vragen herhaald. Op 7 juli 2010 en 12 juli 2010 is belanghebbende eraan herinnerd dat hij de gevraagde informatie nog niet heeft verstrekt. In de brief van 12 juli 2010 is belanghebbende gewezen op de verplichtingen uit hoofde van artikel 47 AWR en de gevolgen van het niet nakomen daarvan.
Met dagtekening 24 december 2010 is een aanslag IB/PH opgelegd naar een inkomen uit werk en woning van € 78.000. Hierbij heeft de inspecteur rekening gehouden met een gebruikelijk loon van € 39.000 en heeft hij het resultaat uit overige werkzaamheden gesteld op, eveneens, € 39.000. Tegen de aanslag is bij brief van 28 januari 2011 namens belanghebbende bezwaar gemaakt. Het bezwaar is bij de bestreden uitspraak ongegrond verklaard. Belanghebbende is daartegen in beroep gekomen.
In geschil is of de aanslag tot het juiste bedrag is vastgesteld.
De inspecteur stelt dat belanghebbende de gevraagde informatie niet heeft verstrekt en dat dit tot omkering en verzwaring van de bewijslast te leiden.
Ingevolge artikel 25, derde lid, en 27e, eerste lid, van de AWR, tekst met ingang van 1 juli 2011, is de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing indien het bezwaar of beroep is gericht tegen een aanslag of uitspraak met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid van de AWR. Een informatiebeschikking kan de inspecteur vaststellen indien met betrekking tot een op te leggen aanslag niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 47 (artikel 52a, eerste lid, van de AWR). Tot 1 juli 2011 bepaalden artikel 25, derde lid, en 27e van de AWR dat de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast van toepassing was indien – onder meer – niet volledig was voldaan aan de verplichtingen van artikel 47 van de AWR. De sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast houdt in dat de inspecteur bij de uitspraak op het bezwaarschrift de aanslag handhaaft en dat de rechtbank het beroep tegen de uitspraak ongegrond verklaart, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die aanslag c.q. uitspraak onjuist is.
Ingevolge artikel 47 van de AWR is ieder gehouden desgevraagd aan de inspecteur de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn. De rechtbank is van oordeel dat uit de feiten onder 2.2 volgt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan deze verplichtingen. Gelijk de inspecteur stelt, dient dit tot omkering en verzwaring van de bewijslast te leiden. Dat de inspecteur geen informatiebeschikking heeft afgegeven, staat hieraan, naar het oordeel van de rechtbank, niet in de weg. De rechtbank overweegt hierbij als volgt. De met ingang van 1 juli 2011 geldende tekst van artikel 25, derde lid, en 27e, eerste lid, van de AWR is ingevoerd bij Wet van 27 mei 2011, Stb. 2011, 265, en Koninklijk Besluit van 14 juni 2011, Stb. 2011, 301. Daarbij zijn geen overgangsrechtelijke bepalingen opgenomen. Dit betekent dat in beginsel sprake is van een onmiddellijke, exclusieve werking voor de feiten van op of na 1 juli 2011. Het rechtsgevolg (omkering en verzwaring van de bewijslast) is in dit geval echter reeds ingeroepen bij het opleggen van de aanslag vóór 1 juli 2011 omdat toen al sprake was van schending van artikel 47 AWR doordat belanghebbende de vragen van de inspecteur niet had beantwoord. Nu de schending dateert van vóór 1 juli 2011 en de aanslag ook, is naar het oordeel van de rechtbank een informatiebeschikking niet nodig maar volgt de sanctie uit de wettekst van vóór 1 juli 2011.
Gevolg van het voorgaande is dat belanghebbende moet doen blijken dat de aanslag ten onrechte of tot een te hoog bedrag is vastgesteld. Met hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd, slaagt hij hierin naar het oordeel van de rechtbank niet. De rechtbank dient nog wel te beoordelen of de inspecteur de aanslag in redelijkheid heeft vastgesteld. In het licht van de voormelde feiten en het ontbreken van nadere informatie over belanghebbendes activiteiten en de daarmee behaalde inkomsten, is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een redelijke schatting door de inspecteur. De stelling van de inspecteur dat de vereiste aangifte niet is gedaan, behoeft geen behandeling meer.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 18 juni 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 27-06-2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.