Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-01-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:630, AWB-12_2426
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 31-01-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:630, AWB-12_2426
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 31 januari 2013
- Datum publicatie
- 7 juli 2015
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:630
- Zaaknummer
- AWB-12_2426
- Relevante informatie
- Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingplaats: ‘s-Hertogenbosch
Procedurenummer: AWB 12/2426
Uitspraakdatum: 31 januari 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting en heffingsrente (hierna: de naheffingsaanslag).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 januari 2013.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart:
- -
-
het beroep ongegrond;
- -
-
gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 156 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting en heeft over het jaar 2009 de volgende aangiften omzetbelasting ingediend:
Tijdvak |
Omzet |
Omzetbelasting |
Voorbelasting |
Afdracht/ Teruggaaf |
||||
1e kwartaal |
€ |
0 |
€ |
0 |
€ |
718 |
€ |
718 |
2e kwartaal |
€ |
0 |
€ |
0 |
€ |
1.001 |
€ |
1.001 |
3e kwartaal |
€ |
0 |
€ |
0 |
€ |
2.051 |
€ |
2.051 |
4e kwartaal |
€ |
21.300 |
€ |
2.556 |
€ |
1.245 |
€ |
0 |
Totaal |
€ |
21.300 |
€ |
2.556 |
€ |
5.015 |
€ |
3.770 |
Belanghebbende heeft bij het indienen van de aangifte over het vierde kwartaal voor een bedrag van (€ 2.556 min € 1.245=) € 1.311 de kleine ondernemersregeling toegepast, waardoor hij over dat kwartaal geen omzetbelasting heeft afgedragen. De berekende omzetbelasting uit het vierde kwartaal van € 2.556 heeft betrekking op het privé gebruik auto. Aan belanghebbende is een naheffingsaanslag omzetbelasting opgelegd van € 1.311. Daarbij is € 31 aan heffingsrente in rekening gebracht.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
Heeft belanghebbende zijn beroepschrift tijdig ingediend?
-
Zo ja, is de naheffingsaanslag terecht opgelegd?
De inspecteur stelt zich primair op het standpunt dat het beroep niet-ontvankelijk is. Daartoe voert zij aan dat de beroepstermijn is aangevangen de dag na die van dagtekening van de vanuit Apeldoorn toegezonden beschikking gedagtekend 17 februari 2012. Nu het beroepschrift, gedagtekend 30 mei 2012, bij de rechtbank is ingekomen op 31 mei 2012, is het buiten de beroepstermijn ingediend en is het beroep daarom volgens de inspecteur niet-ontvankelijk. Tussen partijen is niet in geschil dat de uitspraak op bezwaar gedagtekend 8 februari 2012 wegens een aan de Belastingdienst te wijten onjuiste adressering niet aan belanghebbende is uitgereikt. Voorts staat vast dat met dagtekening 19 april 2012 inhoudelijk dezelfde uitspraak op bezwaar als die met dagtekening 8 februari 2012 – beide voorzien van een rechtsmiddelverwijzing – naar het juiste adres is gestuurd en ook door belanghebbende is ontvangen.
Op grond van artikel 6:8 van de Awb in verbinding met artikel 26c van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, voor zover hier van belang, vangt de beroepstermijn in elk geval niet eerder aan dan met ingang van de dag na die waarop de uitspraak op bezwaar op de voorgeschreven wijze is bekend gemaakt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur met hetgeen zij heeft gesteld niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende vóór 19 april 2012 op de voorgeschreven wijze met de uitspraak op bezwaar is bekend gemaakt. De beschikking met dagtekening 17 februari 2012 kan immers naar het oordeel van de rechtbank niet als een zodanige uitspraak op bezwaar worden opgevat. Weliswaar heeft deze beschikking het opschrift ‘Uitspraak op bezwaarschrift’ en is op de achterzijde in algemene zin vermeld wat de verweermogelijkheden zijn voor onder meer uitspraken op bezwaar, maar dit acht de rechtbank ontoereikend. Daarbij neemt de rechtbank in ogenschouw dat in die beschikking staat vermeld dat de uitspraak op bezwaar in een afzonderlijke brief wordt toegezonden en dat, als de geadresseerde het niet eens is met de uitspraak op het bezwaarschrift, hij ertegen in beroep kan gaan. De rechtbank beschouwt de beschikking als de cijfermatige specificatie ter toelichting van de op dat moment nog bekend te maken uitspraak op bezwaar. Uit het voorgaande volgt dat de beroepstermijn is aangevangen op 20 april 2012. Gelet hierop eindigde de beroepstermijn op donderdag 31 mei 2012 zodat het beroep van belanghebbende ontvankelijk is.
In artikel 25, eerste lid, Wet op de omzetbelasting 1968 is onder meer bepaald dat indien een ondernemer een natuurlijk persoon is die in Nederland woont de door hem in een kalenderjaar verschuldigde belasting na toepassing van de in artikel 15 bedoelde aftrek niet hoger is dan € 1883, het bedrag van de belasting wordt verminderd met een bedrag, gelijk aan 2,5 maal het verschil tussen € 1883 en het bedrag van die belasting. De vermindering bedraagt ten hoogste het bedrag van de belasting (de zogenaamde kleine ondernemersregeling of tewel KOR).
Vaststaat dat belanghebbende de KOR alleen op de aangifte over het vierde kwartaal heeft toegepast. Belanghebbende heeft gesteld dat het maximum van € 1.883 aan de omzet is gerelateerd, maar dat hij in 2009 geen omzet heeft gegenereerd en dus geen omzetbelasting was verschuldigd. De verschuldigde omzetbelasting over het privé gebruik van de auto valt volgens belanghebbende niet onder de verschuldigde belasting in de zin van de KOR. Zelfs voor het geval, zoals belanghebbende bepleit, voor de toepassing van de KOR zou moeten worden voorbijgegaan aan de teruggaaf die in 2009 anders dan op aangifte, is verleend, acht de rechtbank de naheffingsaanslag terecht aan hem opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank bedraagt het totaal van de aangegeven omzetbelasting minus de voorbelasting voor dat geval (zie ook 2.1) in totaal € 2.459 negatief. Per saldo was belanghebbende over het jaar 2009 geen omzetbelasting verschuldigd, waardoor de KOR zijn toepassing mist. Dat belanghebbende in het jaar 2009 geen omzet heeft gegeneerd doet aan het voorgaande niet af nu het standpunt dat de correctie privégebruik auto niet onder de verschuldigde belasting in de zin van de KOR valt, noch in de tekst van de wet noch in de wetsgeschiedenis steun vindt. Nu voorts de KOR op jaarbasis moet worden beoordeeld en dus niet beperkt kan worden tot de bedragen die betrekking hebben op enkel het vierde kwartaal, is de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De omstandigheid dat de inspecteur in de uitspraak op bezwaar ten onrechte heeft vermeld dat belanghebbende naar aanleiding van zijn aangifte omzetbelasting over het vierde kwartaal een teruggave heeft ontvangen en aannemelijk is dat deze vermelding mede een rede is geweest om beroep in te stellen, ziet de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht, zijnde € 156.
Deze uitspraak is gedaan op 31 januari 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.