Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6637, AWB-13_4963vovo

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 18-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:6637, AWB-13_4963vovo

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
18 september 2013
Datum publicatie
3 oktober 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:6638
Zaaknummer
AWB-13_4963vovo

Inhoudsindicatie

Voorlopige voorziening.

Verzoek om voorlopige voorziening wegens verzoek van belanghebbende om een tweede inzage in zijn dossier is kennelijk ongegrond. In het systeem van de Awb heeft belanghebbende eenmaal recht op inzage.

De stelling dat de inspecteur in de beroepsprocedures niet alle stukken van het geding heeft overgelegd, dient door de rechter in de hoofdzaak te worden beoordeeld.

Uitspraak

Belastingrecht, voorzieningenrechter

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4963 tot en met 13/4970

Uitspraak van 18 september 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

de inspecteur.

betreffende het verzoek van belanghebbende om een voorlopige voorziening te treffen.

1 Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek ongegrond.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende heeft beroepschriften ingediend tegen de uitspraken van de inspecteur op de door hem ingediende bezwaarschriften tegen de aanslagen inkomstenbelasting/premieheffing en zorgverzekeringswet over het jaar 2008 en 2009, de naheffingsaanslagen omzetbelasting over het tijdvak 1 januari 2008 tot en met 31 december 2012 en de naheffingsaanslagen loonheffing over de tijdvakken 2009 en 2010. De rechtbank heeft de beroepschriften doorgezonden naar de inspecteur die verweerschriften heeft ingediend. De beroepen zullen mondeling worden behandeld ter zitting van 31 oktober 2013. De voorzieningenrechter constateert dat, gelet op de genoemde bezwaren en beroepen, is voldaan aan het vereiste van connexiteit (artikel 8:81 van de Awb).

2.2.

Bij verzoek van 24 juni 2013 heeft belanghebbende gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen teneinde de inspecteur te verplichten alle gedingstukken ruim vóór genoemde zitting naar de rechtbank, en via de rechtbank naar belanghebbende te zenden.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek afgewezen bij uitspraak van 25 juni 2013 en daarbij onder meer aangetekend dat de inspecteur belanghebbende bij brief van 20 april 2012 had aangeboden inzage te geven in de dossiers en dat belanghebbende alsnog op dat aanbod in kon gaan.

2.3.

Blijkens het thans ingediende verzoek om een voorlopige voorziening is inzage verleend op 9 juli 2013. Belanghebbende heeft de inspecteur bij brief van 27 augustus 2013 verzocht om nogmaals inzage te verlenen. De inspecteur heeft bij brief van 3 september 2013 verklaard voornemens te zijn dit verzoek af te wijzen omdat belanghebbende al inzage had gehad en het verzoek om nogmaals inzage te verlenen niet nader gemotiveerd en gespecificeerd was. Belanghebbende herhaalt in het verzoek om een voorlopige voorziening de reeds eerder geuite stelling dat de inspecteur niet alle stukken heeft overgelegd aan de rechtbank in het kader van de beroepsprocedures.

2.4.

Op grond van het bepaalde in artikel 7:4, tweede lid, Awb moest de inspecteur voorafgaand aan het horen alle stukken voor belanghebbende ter inzage leggen. Zoals is uiteengezet in de uitspraak van de voorzieningenrechter van 25 juni 2013 heeft de inspecteur dat wel gedaan, maar zijn partijen in de bezwaarfase niet tot een datum voor inzage gekomen. De inzage is, zoals in 2.3 is overwogen, achteraf alsnog verleend op 9 juli 2013.

2.5.

De Awb, noch enige andere wet kent aan belanghebbende meer rechten op inzage toe dan het recht dat in artikel 7:4, tweede lid, is vermeld.

2.6.

Belanghebbende stelt dat hij nogmaals inzage moet hebben omdat de inspecteur niet alle stukken heeft overgelegd bij zijn verweerschriften in de beroepsprocedures.

2.7.

In het systeem van de Awb heeft belanghebbende eenmaal recht op inzage in zijn dossier. Niet is gesteld of gebleken dat hem inzage in een deel van het dossier is ontzegd. De inspecteur heeft dan met het verlenen van inzage op 9 juli 2013 voldaan aan zijn wettelijke verplichting. De voorzieningrechter wijst het verzoek om een tweede inzage dan ook af.

2.8.

De stelling dat de inspecteur bij zijn verweerschrift in de beroepsprocedures niet alle stukken heeft overgelegd, had belanghebbende ook al ingenomen in zijn eerdere verzoek om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft in de uitspraak van 25 juni 2013 daarover het volgende geschreven:

“2.7.1. De voorzieningenrechter zal eerst het juridisch kader omschrijven waaraan zij het verzoek zal toetsen.

2.7.2.

Alle stukken die relevant kunnen zijn voor een zaak, hebben "op de zaak betrekking" in de zin van art. 8:42 Awb. Dit relevantiecriterium moet ruim worden opgevat en vindt slechts een beperking in de redelijkheid en de doenlijkheid (praktische uitvoerbaarheid).

2.7.3.

Indien een belanghebbende zich op het standpunt stelt dat een bepaald aan de inspecteur ter beschikking staand stuk dient te worden overgelegd omdat het op de zaak betrekking heeft, kan geen doorslaggevende betekenis toekomen aan de betwisting van dat laatste door de inspecteur. Behoudens gevallen van gerechtvaardigde weigering op grond van artikel 8:29 Awb en uitzonderingsgevallen als misbruik van procesrecht, dient tegemoet te worden gekomen aan een verzoek van de belanghebbende tot overlegging van een bepaald stuk indien deze voldoende gemotiveerd heeft gesteld dat het stuk van enig belang kan zijn (geweest) voor de besluitvorming in zijn zaak. Stukken waarover de inspecteur niet beschikt(e) of kon/kan beschikken, zijn uit de aard der zaken geen "op de zaak betrekking hebbende stukken". Maar stukken die de belanghebbende zelf heeft ingebracht, moeten door de inspecteur wel worden overgelegd, omdat ook gecontroleerd moet kunnen worden of het bestuursorgaan over afschriften van die relevante stukken beschikt(e).

2.7.4.

De omstandigheid dat belanghebbende bepaalde stukken in de bezwaarfase had kunnen inzien en in kopie had kunnen krijgen, ontslaat de inspecteur niet van de plicht ook die stukken - mits zij enige relevantie hebben voor de zaak - bij het verweerschrift over te leggen.

2.8.

In dit geval vraagt belanghebbende niet om “bepaalde stukken” maar om alle stukken uit het controledossier. Artikel 8:42 verplicht de inspecteur niet tot overlegging van het gehele dossier. Het gaat alleen om, zoals hiervoor is overwogen, stukken die relevant kunnen zijn voor de zaak. Belanghebbende geeft ook niet aan om welke stukken het hem gaat. Relevante stukken zijn naar het oordeel van de voorzieningenrechter in elk geval de onder 2.4, 2.5 en 2.6 vermelde stukken, en die zijn door de inspecteur overgelegd.”

2.9.

Belanghebbende geeft in zijn verzoek om een voorlopige voorziening niet aan welke stukken naar zijn mening ontbreken bij het verweerschrift. Hij heeft dat ook niet aangegeven aan de inspecteur. In de brieven aan de inspecteur waarin hij verzoekt om een tweede keer inzage stelt hij slechts dat de inzage op 9 juli 2013 betrof het “gehele dossier” en vervolgens “Bestudering van de notities van uw medewerkers zal lijden tot de conclusie dat ik momenteel nog niet in het bezit ben van alle stukken welke zich bevinden in het dossier en welke u mogelijkerwijs ten grondslag wil leggen aan uw besluiten.”

2.10.

Voor zover belanghebbende ook bedoelt dat de inspecteur meer stukken moet over leggen dan hij bij de verweerschriften in de beroepsprocedures heeft gevoegd, geldt het volgende:

2.10.1.

Indien juist is dat, zoals belanghebbende stelt, de inspecteur in de beroepsprocedures niet alle stukken heeft overgelegd, zal belanghebbende dat tijdens de behandeling van het beroep aan de orde kunnen stellen. De wet kent vele waarborgen om te garanderen dat een belanghebbende in een belastingprocedure over dezelfde informatie beschikt als de inspecteur. Naast het hiervoor vermelde inzagerecht in de bezwaarprocedure, is daar de bepaling dat de inspecteur bij het verweerschrift de stukken over moet leggen. Indien de inspecteur weigert bepaalde stukken over te leggen, kan de rechter de juistheid daarvan beoordelen in het kader van een procedure op grond van artikel 8:29 Awb. Als de rechter oordeelt dat de weigering onterecht is én de inspecteur de stukken toch niet over legt, kan de rechter daaruit de gevolgtrekkingen maken die hem geraden voorkomen (artikel 8:31 Awb).

2.10.2.

Nu belanghebbende niet concreet aangeeft om welke stukken het gaat, zal de vraag of alle stukken zijn overgelegd aan de orde moeten komen tijdens de reguliere beroepsprocedures. De voorlopige voorzieningprocedure leent zich niet voor een meer diepgaand onderzoek naar deze vraag, temeer niet nu belanghebbende reeds inzage in het hele dossier heeft gehad.

2.11.

Ingevolge artikel 8:83, derde lid van de Awb kan de voorzieningenrechter uitspraak doen zonder mondelinge behandeling indien het verzoek kennelijk ongegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter doet dat zich hier voor.

2.12.

Gelet op het vorenstaande is het verzoek ongegrond verklaard.

2.12.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 18 september 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzieningenrechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van drs. J.M.C. Hendriks, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.