Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7112, AWB-12_6387
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 27-09-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7112, AWB-12_6387
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 27 september 2013
- Datum publicatie
- 25 oktober 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:7112
- Zaaknummer
- AWB-12_6387
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
Belanghebbende woont in Nederland en werkt in Duitsland. In de onderhavige jaren heeft hij papieren aangiften ingediend. Hij heeft daarin zijn looninkomsten uit Duitsland niet vermeld, wel dat hij voor 100% in Duitsland werkzaam was. De aangiften zijn geautomatiseerd afgedaan en bij de aanslagen over alle onderhavige jaren is de algemene heffingskorting uitbetaald. Na een controle heeft de inspecteur navorderingsaanslagen opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank was de inspecteur gehouden nader onderzoek te doen en is sprake van een ambtelijk verzuim dus geen sprake van een nieuw feit. De rechtbank acht belanghebbende echter wel te kwader trouw en verklaart het beroep ongegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 12/6387 tot en met 12/6389
uitspraak van 27 september 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 12 oktober 2012 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem over de jaren 2007, 2008 en 2009 opgelegde navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) en de gelijktijdig daarbij in rekening gebrachte heffingsrente.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 september 2013 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [verweerder]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende was in de onderhavige jaren gehuwd met [A]. Zij zijn woonachtig in Nederland. Belanghebbende is sinds [datum] 1993 werkzaam bij [B GmbH] (voorheen [B GmbH]) te Würselen in Duitsland.
Door de Belastingdienst zijn jaarlijks formulieren „Antrag auf Erteilung einer Bescheinigung für beschränkter einkommensteuerpflichtige Arbeitnehmer aus den Niederlanden“ en „Antrag auf Behandlung als unbeschränkt einkommenssteuerpflichtiger Arbeitnehmer“ ten behoeve van belanghebbende geaccordeerd. Op deze formulieren is steeds het voor dat jaar genoten bruto loon vermeld.
Over de jaren 2007, 2008 en 2009 heeft belanghebbende op papier aangifte gedaan door middel van zogenoemde E-biljetten. In de aangiften heeft hij geen looninkomsten vermeld. Onder het kopje “werkgevers” onder de rubriek “Loon of een uitkering Ziektewet” (in de aangiften over 2008 en 2009: “Loon en ziektewetuitkeringen”) heeft hij steeds het volgende geschreven: “100% werkzaam in Duitsland [B GmbH] [adres]”.
Aangezien belanghebbende geen looninkomsten heeft aangegeven, zijn de aangiften geautomatiseerd afgedaan en zijn aan hem voor de onderhavige jaren primitieve aanslagen opgelegd naar verzamelinkomens van nihil. Aan belanghebbende is vervolgens over alle onderhavige jaren de algemene heffingskorting uitbetaald, verhoogd met heffingsrente.
De aan belanghebbende opgelegde aanslagen IB/PVV over de jaren 1995, 1996, 1998, 1999 en 2000 zijn gebaseerd op aangiften die belanghebbende op dezelfde wijze heeft ingevuld en ingediend. Op de aanslagen betreffende deze jaren is aan belanghebbende steeds meegedeeld dat de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag is afgeweken van de aangifte en dat het belastbaar inkomen hoger is vastgesteld.
In 2012 heeft een controle plaatsgevonden naar de uitbetaalde heffingskortingen. Daaruit bleek dat belanghebbende in de onderhavige jaren looninkomsten uit Duitsland heeft genoten en derhalve ten onrechte heffingskortingen uitbetaald heeft gekregen. De inspecteur heeft als gevolg hiervan aan belanghebbende onderstaande navorderingsaanslagen opgelegd en meegedeeld dat deze op artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de AWR zijn gebaseerd. Bij de navordering heeft de inspecteur voorkoming van dubbele belasting verleend, zodat met de navordering enkel de eerder verleende heffingskortingen worden teruggevorderd. Daarbij is aan belanghebbende ook steeds heffingsrente in rekening gebracht.
Navorderingsaanslag |
IB/PVV 2007 |
IB/PVV 2008 |
IB/PVV 2009 |
Aanslagnummer |
[aanslagnummer].H.77 |
[aanslagnummer].H.87 |
[aanslagnummer].H.97 |
Dagtekening |
30 juni 2012 |
30 juni 2012 |
30 juni 2012 |
Belastbaar inkomen uit werk en woning |
€ 75.000 |
€ 75.000 |
€ 75.000 |
Heffingsrente |
€ 361 |
€ 260 |
€ 156 |
De inspecteur heeft belanghebbende bij brief van 1 augustus 2012 gevraagd om een afspraak met hem te maken voor een mondelinge behandeling. Bij brief van 7 augustus 2012 heeft belanghebbende aan de inspecteur onder meer het volgende geschreven:
“naar aanleiding van uw brief deel ik U mede dat ik nog maar 2,5 week werk en nadien 3,5 week op vakantie ben. Een mondelinge behandeling voordien is dan ook van mijn zijde niet mogelijk. Wat betreft een eventueel vervolgtraject zou ik een schriftelijke behandeling prefereren.”
Bij brief van 26 september 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende een vooraankondiging van de uitspraak op bezwaar gezonden waarbij hij zich voor de navordering beriep op artikel 16, eerste lid van de AWR. In deze brief heeft de inspecteur belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld om een afspraak te maken voor een hoorgesprek. Hij heeft belanghebbende daarvoor een termijn van twee weken geboden. Belanghebbende heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Met dagtekening 12 oktober 2012 heeft de inspecteur de uitspraken op bezwaar gedaan, zonder belanghebbende te horen.
Niet in geschil is dat belanghebbende geen recht heeft op toepassing van de heffingskortingen. In geschil is of de navorderingsaanslagen en de beschikkingen heffingsrente op grond van de formele regels terecht zijn opgelegd. Het geschil spitst zich toe op de volgende vragen:
1. Zijn de navorderingsaanslagen rechtgeldig nu deze in eerste instantie op een onjuist artikel zijn gebaseerd?
2. Is sprake van een nieuw feit dan wel kwade trouw?
Met betrekking tot de eerste vraag
Belanghebbende stelt dat de navorderingsaanslagen niet rechtsgeldig zijn, omdat de inspecteur zich bij het opleggen van de navorderingsaanslagen op het standpunt had gesteld dat sprake was van toepassing van artikel 16, tweede lid, onderdeel a, van de AWR, terwijl hij in de bezwaarfase stelde dat sprake was van toepassing van artikel 16, eerste lid, van de AWR. Naar het oordeel van de rechtbank leiden deze omstandigheden er echter niet toe dat de navorderingsaanslagen niet rechtsgeldig zijn. Het staat de inspecteur, evenals belanghebbende, immers in beginsel vrij gedurende de bezwaarfase en de beroepsfase nieuwe standpunten in te nemen en nieuwe argumenten aan te dragen. Een uitzondering op dit beginsel is gesteld noch aannemelijk geworden (vergelijk Hoge Raad 10 december 2010, nummer 09/05017, ECLI:NL:HR:2010:BO6786).
Met betrekking tot de tweede vraag
Indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld, kan de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Ingevolge artikel 16, eerste lid, van de AWR kan een feit dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin belanghebbende ter zake van dit feit te kwader trouw is. De bewijslast dat sprake is van een nieuw feit of kwade trouw rust op de inspecteur.
In de regel mag de inspecteur uitgaan van de juistheid van de gegevens die belanghebbende in zijn aangifte heeft verstrekt. Tot nader onderzoek is hij in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoort te twijfelen (vgl. Hoge Raad 9 januari 2009, nr. 07/10292, BNB 2009/64).
Naar het oordeel van de rechtbank had de inspecteur, indien hij de aangifte had bekeken, in redelijkheid behoren te twijfelen aan de juistheid van de door belanghebbende ingediende aangifte. Immers de vermelding in het aangiftebiljet dat 100% in Duitsland wordt gewerkt en dat daarvoor geen loon wordt ontvangen is zo onwaarschijnlijk dat dat niet juist kan zijn. De Belastingdienst heeft voor de geautomatiseerde verwerking van de ingediende aangiftebiljetten voor een systeem gekozen waarbij enkel de gegevens in de vakjes waarin de bedragen zijn vermeld in het systeem worden opgenomen. Hierdoor was het volgens de inspecteur niet mogelijk te constateren dat bij de aangifte vermelde gegevens niet juist konden zijn. De rechtbank is van oordeel dat de Belastingdienst zelf het risico moet dragen van de keus dat niet alle gegevens uit het aangiftebiljet worden overgenomen in haar systemen. Zij heeft immers bepaald dat dit zo moet zijn. Derhalve was de inspecteur ondanks dat de gegevens niet allemaal in het systeem waren opgenomen, gehouden een nader onderzoek te doen. Nu de inspecteur dit onderzoek heeft nagelaten, is sprake van een ambtelijk verzuim en is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een nieuwe feit dat navordering rechtvaardigt.
Nu geen sprake is van een nieuw feit, dient de vraag te worden beantwoord of sprake is van kwade trouw. Van kwade trouw is sprake indien belanghebbende de inspecteur met het doen van de aangifte zoals deze is gedaan, opzettelijk de juiste inlichtingen heeft onthouden of opzettelijk onjuiste inlichtingen heeft verstrekt (HR 11 juni 1997, nr. 32.299, BNB 1997/384). Onder opzet, dat wil zeggen willens en wetens, wordt mede begrepen voorwaardelijke opzet, ofwel het bewust aanvaarden van de aanmerkelijke kans.
Op de inspecteur rust de last te bewijzen dat belanghebbende bij het indienen van de aangiften inkomstenbelasting over de jaren 2007, 2008 en 2009 bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat van hem als gevolg van die aangiften te weinig belasting zou worden geheven (vgl. HR 30 september 2011, nr. 10/01297, ECLI:NL:HR:2011:BT5846). De inspecteur heeft gesteld dat belanghebbende moet hebben geweten dat de door hem ingediende aangiften onjuist waren, omdat belanghebbende in de in 2.4 genoemde aanslagen die zijn opgelegd onder de Wet inkomstenbelasting 1964 is meegedeeld dat de belastbare inkomens in afwijking van de aangiften waren vastgesteld. Belanghebbende heeft gesteld dat hij dit nooit heeft opgemerkt. Hij heeft de aanslagen gearchiveerd toen hij constateerde dat de betreffende aanslagen op nihil waren vastgesteld en hij heeft niet verder gekeken.
Belanghebbende woont in Nederland en geniet inkomsten uit arbeid verricht in Duitsland. De toepassing van de Wet op de inkomstenbelasting 2001, en daarvoor de Wet op de inkomstenbelasting 1964, en het belastingverdrag tussen Nederland en Duitsland brengen dan met zich mee dat voor de heffing van de inkomstenbelasting in Nederland rekening wordt gehouden met de in Duitsland geheven belasting over dat inkomen. Dit gebeurt door het verlenen van een aftrek voor de in Duitsland verschuldigde belasting op de berekende Nederlandse inkomstenbelasting. Om die aftrek te kunnen bepalen is het nodig dat de Nederlandse belastingdienst weet welk inkomen belanghebbende heeft genoten in een jaar. Dit gegeven wordt ontleend aan de door belanghebbende in te dienen aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen. De rechtbank is van oordeel dat van iemand op wie deze regeling al sinds 1993 van toepassing is en die elk jaar de aangifte heeft gedaan en bij de aanslag de aftrek heeft gekregen redelijkerwijs verwacht mag worden dat hij hiervan op de hoogte is. Door niettemin in de aangifte voor de inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen dat inkomen niet te vermelden heeft hij de aanmerkelijke kans aanvaard dat als gevolg van die aangifte te weinig belasting wordt geheven. Dat belanghebbende niet de volledige teksten van de aanslagen heeft gelezen doet hier niet aan af en dient bovendien voor zijn rekening en risico te blijven. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende te kwader trouw als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van de AWR heeft gehandeld. Derhalve heeft de inspecteur de navorderingsaanslagen terecht opgelegd.
Hetgeen belanghebbende overigens nog aanvoert brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel zodat de rechtbank daar verder aan voorbij gaat.
De beroepen worden geacht mede betrekking te hebben op de beschikkingen heffingsrente (Hoge Raad 27 november 2009, nr. 07/13621, ECLI:NL:HR:2009:BJ7907). Belanghebbende heeft tegen deze beschikkingen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 27 september 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.