Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7988, 12/994500-12
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:7988, 12/994500-12
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 november 2013
- Datum publicatie
- 7 november 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:7988
- Zaaknummer
- 12/994500-12
Inhoudsindicatie
Fraude met aangiften omzetbelasting. Rechtbank is van oordeel dat eerder opgelegde vergrijpboetes ex artikel 67f AWR (niet tijdig betalen van omzetbelasting) zijn opgelegd voor andere feiten dan het feit waarvoor verdachte strafrechtelijk wordt vervolgd (te weten opzettelijk onjuist doen van aangiften omzetbelasting). Nadeel fiscus € 67.000,=. Gelet op persoonlijke omstandigheden (verdachte is binnenschipper): geldboete van € 24.000,= (te betalen in 24 maandelijkse termijnen van € 1.000,=).
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 12/994500-12
vonnis van de meervoudige kamer d.d. 7 november 2013
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats]
postadres: Administratiekantoor Huuskes, Postbus 19, 6930 AA Westervoort
raadsvrouw mr. Y.M.M. Ooykaas, advocaat te Rotterdam
1 Onderzoek van de zaak
De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 6 augustus 2013 en 24 oktober 2013, waarbij de officier van justitie, mr. Van Horen, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
2 De tenlastelegging
Verdachte staat terecht, terzake dat:
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2009 tot en met 31 december 2010
op één of meerdere tijdstip(pen) te Goes en/of Apeldoorn, althans in
Nederland, samen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen,
(telkens) opzettelijk (een) bij de Belastingwet voorziene aangifte(n), als
bedoeld in de Algemene wet inzake rijksbelastingen, te weten (een) aangifte(n)
voor de omzetbelasting over de maand/maanden:
- maart 2009(D-003) en/of april 2009(D-004) en/of mei 2009(D-005 en/of juni
2009(D-006) en/of juli 2009(D-007) en/of september 2009(D-009) en/of
oktober 2009(D-010) en/of november 2009(D-011) en/of december 2009(D-012)
(pagina 144 tot en met 163 proces-verbaal)
en/of over de maand/maanden:
- februari 2010(D-014) en/of maart 2010(D-015) en/of april 2010(D-016) en/of
mei 2010(D-017) en/of juni 2010(D-018) en/of augustus 2010(D-020) en/of
september 2010(D-021) en/of oktober 2010(D-022) en/of november 2010(D-023)
(pagina 166 tot en met 185 proces-verbaal),
onjuist en/of onvolledig heeft gedaan, immers heeft verdachte en/of (één of
meer van zijn) medeverdachte(n) (telkens) opzettelijk op de bij de Inspecteur
der belastingen of de Belastingdienst te Goes en/of Apeldoorn, in elk geval
bij de Inspecteur der belastingen of Belastingdienst ingeleverde aangifte(n)
over
- de maand maart 2009 (D-003) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2009 (D-004) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 2 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2009 (D-005) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2009 (D-006) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juli 2009 (D-007) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand september 2009 (D-009) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2009 (D-010) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2009 (D-011) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand december 2009 (D-012) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand februari 2010 (D-014) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand maart 2010 (D-015) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand april 2010 (D-016) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand mei 2010 (D-017) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand juni 2010 (D-018) een totaalbedrag aan te betalen omzetbelasting
groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand augustus 2010 (D-020) een totaalbedrag aan terug te vragen
omzetbelasting groot 4 euro opgegeven en/of
- de maand september 2010 (D-021) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand oktober 2010 (D-022) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven en/of
- de maand november 2010 (D-023) een totaalbedrag aan te betalen
omzetbelasting groot 0 euro opgegeven,
althans over genoemde maand/maanden (telkens) een te laag bedrag aan te
betalen belasting opgegeven, terwijl dat feit (telkens) er toe strekte dat te
weinig belasting werd geheven.
3 De voorvragen
*De dagvaarding is geldig.
*De rechtbank is bevoegd.
*De ontvankelijkheid van de officier van justitie
De rechtbank heeft op 6 augustus 2013 het onderzoek ter zitting geschorst teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen te onderzoeken in hoeverre er boetes zijn opgelegd ter zake van de aanslagen OB over 2009 en 2010 en in hoeverre dit zou kunnen leiden tot de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie (hierna: OM).
Uit het door de officier van justitie uitgevoerde onderzoek, neergelegd in het aanvullend proces-verbaal (OPV-02) d.d. 13 september 2013, blijkt dat over de jaren 2009 en 2010 vergrijpboetes zijn opgelegd bij de naheffingsaanslagen omzetbelasting. Deze boetes zijn overigens later teruggebracht tot nihil. De rechtbank stelt vast dat het boetes ex artikel 67f van de Algemene Wet inzake Rijksbelastingen (hierna: AWR) betrof.
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het OM in elk geval met betrekking tot de ten laste gelegde feiten over 2010 niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat er over dat jaar al een “fiscaal straftraject” liep op het moment dat de strafvervolging over 2010 begon.
Het standpunt van de officier van justitie is dat de vergrijpboetes over 2009 en 2010 zijn opgelegd wegens het niet tijdig betalen van omzetbelasting. Ten aanzien van deze vergrijpboetes is geen sprake van samenloop met strafvervolging omdat de strafvervolging zich richt op het opzettelijk onjuist indienen van de aangiften omzetbelasting over 2009 en 2010, zodat er sprake is van verschillende gedragingen in materiële zin die beide als aparte strafbare feiten zijn opgenomen in de AWR.
De rechtbank overweegt als volgt.
Verdachte wordt in onderhavige strafzaak verweten op tijdstippen in 2009 en 2010 onjuiste of onvolledige aangiftes omzetbelasting te hebben gedaan als bedoeld in artikel 69 lid 2 AWR, terwijl dit ertoe strekte dat te weinig belasting werd geheven. Zoals hierboven reeds is vastgesteld zijn over de jaren 2009 en 2010 belastingaanslagen omzetbelasting met vergrijpboetes op grond van artikel 67f AWR opgelegd. Laatstgenoemd artikel ziet op het door opzet of grove schuld van de belastingplichtige niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de in de belastingwet gestelde termijn betalen van belasting die op aangifte moet worden voldaan of afgedragen. Het una-via-beginsel was tot 1 juli 2009 neergelegd in het artikel 69a AWR, dat luidde: “Het recht tot strafvervolging op voet van artikel 69 met betrekking tot een vergrijp als bedoeld in artikel 67d of 67e vervalt, indien de inspecteur aan een belastingplichtige ter zake reeds een boete heeft opgelegd.” De artikelen 67d en 67e AWR hebben, gelet op de tekst van die artikelen, betrekking op een belasting welke bij wege van een aanslag wordt geheven. Nu de omzetbelasting een zogenaamde belasting op aangifte is, staat naar het oordeel van de rechtbank een in de sfeer van de omzetbelasting opgelegde vergrijpboete ex artikel 67f AWR niet aan strafrechtelijke vervolging in de weg. De vergrijpboetes zijn voorts opgelegd voor een ander feit dan het feit waarvoor verdachte strafrechtelijk vervolgd wordt. Er is naar het oordeel van de rechtbank bij deze feiten sprake van verschillende gedragingen, nu er niet een zodanig verband met betrekking tot de gelijktijdigheid van de gedragingen en de wezenlijke samenhang in het handelen en de schuld van de dader blijkt dat zij als hetzelfde feit zijn aan te merken. Er is immers sprake van schending van twee normen, te weten de plicht tot het doen van een juiste belastingaangifte en de plicht tot betaling van belasting. Hierbij knoopt de rechtbank aan bij de jurisprudentie die is ontstaan met betrekking tot het begrip “hetzelfde feit” in de zin van artikel 68 van het Wetboek van Strafrecht. Daarbij neemt de rechtbank tevens in overweging dat de wetgever, ondanks de vóór 2009 gevoerde discussie (onder fiscalisten) over de vraag of artikel 67f AWR ook in de una-via-regeling van artikel 69a AWR dient te worden opgenomen, er geen blijk van heeft gegeven een wijziging van artikel 69a AWR te overwegen.
Met ingang van 1 juli 2009 wordt het una-via-beginsel geregeld door artikel 5:44 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: AWB) en artikel 243 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv). Artikel 5:44 AWB bepaalt dat geen bestuurlijke boete wordt opgelegd indien tegen de overtreder wegens dezelfde gedraging een strafvervolging is ingesteld en het onderzoek ter terechtzitting is begonnen. Het spiegelbeeld van deze bepaling is opgenomen in artikel 243, tweede lid, Sv, dat bepaalt dat, indien terzake van het feit aan de verdachte een bestuurlijke boete is opgelegd, dit dezelfde rechtsgevolgen heeft als een kennisgeving van niet verdere vervolging. Ook hier geldt dat sprake moet zijn van hetzelfde feit. Zoals hierboven al is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat in casu sprake is van twee verschillende feiten.
Daarmee verwerpt de rechtbank het verweer van de raadsvrouw dat er voor het jaar 2010 al een fiscaalrechtelijke weg was ingeslagen door het opleggen van een vergrijpboete voordat de strafvervolging een aanvang nam.
Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn strafvervolging van verdachte.
*Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.