Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8038, AWB-13_4826

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8038, AWB-13_4826

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
8 november 2013
Datum publicatie
25 november 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:8038
Zaaknummer
AWB-13_4826

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft beroep ingesteld tegen het niet (tijdig) door de inspecteur beslissen op een klacht. De rechtbank overweegt dat de regels betreffende de beslistermijn, zoals neergelegd in afdeling 4.1.3. van de Awb, niet van toepassing zijn omdat een klacht niet is aan te merken als een aanvraag van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4826,

uitspraak van 8 november 2013

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding.

1.1.

Belanghebbende heeft bij brief van 29 december 2009 een klacht ingediend bij de inspecteur. Op 22 maart 2013 heeft de inspecteur een door belanghebbende ingevuld formulier ‘Dwangsom bij niet tijdig beslissen’ (hierna: de ingebrekestelling) ontvangen. De ingebrekestelling is gericht tegen het niet (tijdig) beslissen op voormelde klacht.

1.2.

Met dagtekening 9 april 2013 heeft de inspecteur een afwijzende beslissing genomen op het in 1.1 genoemde verzoek om toekenning van een dwangsom. Het hiertegen door belanghebbende gemaakte bezwaar heeft de inspecteur bij uitspraak van 31 juli 2013 niet-ontvankelijk verklaard.

1.3.

Bij brief van 3 september 2013 (het geschrift vermeldt abusievelijk 3 september 2012), ingekomen bij de rechtbank op 4 september 2013, heeft belanghebbende beroep ingesteld tegen de in 1.2 genoemde uitspraak. Belanghebbende verzoekt om toekenning van een dwangsom en een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn.

2 Motivering

2.1.

Op grond van artikel 8:54, eerste lid van de Awb kan de rechtbank, totdat partijen zijn uitgenodigd om op een zitting te verschijnen, het onderzoek onder meer sluiten indien voortzetting daarvan niet nodig is, omdat het beroep kennelijk ongegrond is.

2.2.

De rechtbank overweegt dat de regels van afdeling 4.1.3 van de Awb, betreffende de beslistermijn, niet van toepassing zijn omdat een klacht niet is aan te merken als een aanvraag van een beschikking als bedoeld in artikel 1:3, derde lid van de Awb (NV, Kamerstukken II 1997/98, 25 837, nr. 5, pagina 8).

2.3.

Gelet op het overwogene in 2.2, heeft de inspecteur terecht beslist dat het bezwaar van belanghebbende kennelijk niet-ontvankelijk is. Het beroep dient dan ook kennelijk ongegrond te worden verklaard.

2.4.

De duur van de fase van klachtbehandeling leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot schadeplichtigheid van de inspecteur of de Staat. Het verzoek om toekenning van een vergoeding voor immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn wijst de rechtbank daarom af.

2.5.

Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

3 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond;

- wijst het verzoek om vergoeding van immateriële schade af.

Deze uitspraak is gedaan op 8 november 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.