Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:11317, AWB-13_4441

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:11317, AWB-13_4441

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 november 2013
Datum publicatie
9 december 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:8349
Zaaknummer
AWB-13_4441
Relevante informatie
Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen [Tekst geldig vanaf 01-10-2009]

Inhoudsindicatie

Fictieve weigering. De rechtbank overweegt dat de inspecteur niet eigenhandig een bezwaarschrift als ingetrokken kan beschouwen. Hier dient een uitdrukkelijke goedkeuring van de indiener van het bezwaarschrift aan vooraf te gaan. Een dergelijke goedkering ontbreekt in het onderhavige geval. De brief waarin de inspecteur aan belanghebbende mededeelt dat hij het bezwaar als ingetrokken beschouwd kan in het onderhavige geval niet als uitspraak op bezwaar worden aangemerkt. Een rechtsmiddelclausule ontbreekt en bovendien heeft de brief niet de strekking van een uitspraak op bezwaar. De rechtbank komt dan tot de conclusie dat de inspecteur tot op heden nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Het beroep tegen het niet tijdig doen van uitspraak op bezwaar is gegrond.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4441

Uitspraakdatum: 12 november 2013

Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Feiten en ontstaan en loop van het geding.

1.1.

Met dagtekening 5 augustus 2011 heeft de inspecteur aan belanghebbende over het jaren 2008 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd.

1.2.

Belanghebbende heeft bij brief van 8 september 2011 daartegen bezwaar gemaakt.

1.3.

Bij brief van 20 september 2011 heeft de inspecteur de ontvangst van voormeld bezwaarschrift bevestigd. In deze brief heeft de inspecteur aan belanghebbende medegedeeld dat het bezwaarschrift niet de gronden van het bezwaar bevat. Vervolgens heeft de inspecteur belanghebbende in de gelegenheid gesteld om voor 9 november 2011 de gronden van het bezwaar in te dienen.

1.4.

Bij brief van 4 oktober 2011 heeft belanghebbende op deze brief gereageerd. In deze brief schrijft zij het volgende:

(…)

Ik ontving uw brief d.d. 27 september 2011. Ik heb geen flauw idee waar deze brief op ziet / overgaat. Ik ga dan ook uit van een misverstand en verzoek u mij dit te bevestigen.

(…)”

1.5.

Bij brief van 8 november 2011 heeft de inspecteur op deze brief van belanghebbende gereageerd. In deze brief schrijft hij het volgende:

(…)

Naar aanleiding van uw reactie van 4 oktober j.l. op mijn eerdere brief inzake uw bezwaarschrift van 8 september 2011. Doe ik u hierbij als bijlage: 1, de aanleiding van ons briefverkeer toekomen. Het betreft wel degelijk een pro-forma bezwaarschrift aangaande aanslagnr: [aanslagnummer] H86. Ik begrijp echter uit uw reactie van 4 oktober jl. dat u géén intentie hebt gehad om bezwaar te maken. Ik zal daarom het betreffende bezwaar intrekken in onze systemen.

(…)

1.6.

Bij brief van 8 november 2011 heeft belanghebbende de gronden van haar bezwaar aangevuld. Deze brief is, gelet op de op deze brief zichtbare stempel, op 8 november 2011 door belanghebbende afgegeven op het kantoor van de Belastingdienst gelegen aan de Kloosterweg 22 te Heerlen (hierna: belastingkantoor Heerlen).

Belanghebbende heeft daarna een - zogenoemd - formulier “Dwangsom bij niet tijdig beslissen” (hierna: het dwangsom formulier) afgegeven bij het belastingkantoor te Heerlen. Het formulier is gedagtekend 25 januari 2012, doch heeft daarop een stempel van de Belastingdienst met als datum van binnenkomst 25 januari 2013.

1.7.

Bij brief van 4 juni 2013 komt belanghebbende in beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008.

2 Motivering

Beroep tegen het niet tijdig beslissen

2.1.

De inspecteur heeft in het onderhavige geval aangevoerd dat belanghebbende met haar brief van 4 oktober 2011 het eerder ingediende bezwaarschrift van 8 september 2011 heeft ingetrokken dan wel dat het bezwaarschrift als niet geschreven moet worden beschouwd. De brief van 8 november 2011 moet dan worden aangemerkt als het ‘eerste’ bezwaarschrift, welk geschrift buiten de bezwaartermijn is ingediend.

2.2.

De rechtbank kan de inspecteur niet volgen in zijn standpunt. De rechtbank overweegt hierbij dat de inspecteur niet eigenhandig een bezwaarschrift als ingetrokken kan beschouwen. Hier dient een uitdrukkelijke goedkeuring van de indiener van het bezwaarschrift aan vooraf te gaan. Een dergelijke goedkering ontbreekt in de brief van belanghebbende van 8 oktober 2011. Belanghebbende heeft op 8 november 2011 de gronden van het bezwaar aangevuld. Dat de inspecteur pas in de onderhavige beroepsfase dit geschrift voor het eerste onder ogen kreeg, komt in dit geval voor zijn rekening en risico. Het betreft hier een interne communicatiefout bij de Belastingdienst. Uit het voorgaande kan niet anders afgeleid worden dan dat belanghebbende het niet eens was met het door de inspecteur vastgestelde verzamelinkomen. Onder deze omstandigheden kon de inspecteur het bezwaarschrift niet als ingetrokken beschouwen. Er kan dan ook geen sprake zijn van een niet-ontvankelijk bezwaar.

2.3.

Voor dat geval heeft de inspecteur gesteld dat zijn geschrift van 8 november 2011 gezien moet worden als de uitspraak op bezwaar. De rechtbank overweegt dat een mededeling dat een bezwaar wordt ingetrokken in zijn algemeenheid niet als uitspraak op bezwaar is aan te merken. Daar komt bij dat in de betreffende brief een rechtsmiddelclausule ontbreekt en dat bovendien de strekking van de brief er ook voor het overige niet op duidt dat de inspecteur met deze brief heeft beoogd om uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat het geschrift van de inspecteur van 8 november 2011 niet als uitspraak op bezwaar kan worden aangemerkt.

2.4.

Het voorgaande betekent dat de inspecteur tot op heden nog geen uitspraak op bezwaar heeft gedaan. Indien de inspecteur niet tijdig een besluit heeft genomen kan hiertegen beroep worden aangetekend. Op grond van artikel 6:12, tweede lid van de Awb, kan het beroepschrift worden ingediend zodra:

a. de inspecteur in gebreke is tijdig een besluit te nemen, en

b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop belanghebbende de inspecteur schriftelijk heeft medegedeeld dat hij in gebreke is. Op grond van artikel 6:12, vierde lid van de Awb is het beroep niet-ontvankelijk indien het beroepschrift onredelijk laat is ingediend.

Met dagtekening 5 augustus 2011 is de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008 opgelegd. Belanghebbende heeft op 8 september 2011 bezwaar gemaakt tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2008. Op 20 september 2011 heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om haar bezwaar aan te vullen. Vervolgens heeft belanghebbende op 8 november 2011 de gronden van het bezwaar aangevuld. Gelet op het bepaalde in artikel 7:10 van de Awb verstreek de beslistermijn dan, naar het oordeel van de rechtbank, op 16 november 2011.

2.5.

Het dwangsomformulier is gedagtekend 25 januari 2012, doch de stempel van binnenkomst vermeld als datum 25 januari 2013. De rechtbank gaat er in het onderhavige geval vanuit dat de dagtekening een kennelijke verschrijving is. Het omgekeerde, namelijk dat de stempel van binnenkomst het verkeerde jaartal aangeeft, ligt naar het oordeel van de rechtbank minder voor de hand. In dat verband overweegt de rechtbank dat men in zijn algemeenheid er vanuit mag gaan dat bestuursorganen bij hen binnengekomen documenten op de juiste wijze voorzien van een (post)stempel. Naar het oordeel van de rechtbank is 25 januari 2013 dan ook de dag dat de inspecteur door belanghebbende in gebreke is gesteld. Op 10 juni 2013 is het beroepschrift bij de rechtbank binnengekomen. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan niet gezegd worden dat belanghebbende haar beroepschrift onredelijk laat heeft ingediend. Ook niet indien in acht genomen wordt dat belanghebbende de inspecteur reeds begin januari 2012 in gebreke had kunnen stellen. De rechtbank overweegt in dit verband dat belanghebbende niet snel verweten kan worden dat zij stilzit omdat zij erop vertrouwt dat de inspecteur nog wel zal voldoen aan zijn verplichting om uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank overweegt daarbij dat de inspecteur in zijn brief van 8 november 2011 niet is ingegaan op de brief van belanghebbende van dezelfde datum. In het onderhavige geval had belanghebbende kennelijk de gerechtvaardigde verwachting dat de inspecteur die brief op een later tijdstip nog in zijn oordeel zou betrekken en daarbij nog aan zijn verplichting om uitspraak te doen zou voldoen. Het voorgaande betekent dat aan alle voorwaarden van artikel 6:12, tweede lid, Awb, is voldaan. Het beroep is dan kennelijk gegrond. De rechtbank draagt de inspecteur op om binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak wordt verzonden uitspraak op bezwaar te doen. De rechtbank verbindt aan haar uitspraak een nadere dwangsom van € 100 voor iedere dag dat de inspecteur in gebreke blijft deze uitspraak na te leven.

Dwangsom

2.6.

Ingevolge artikel 4:17 van de Awb geldt dat, indien een beschikking op aanvraag

niet tijdig wordt gegeven, het bestuursorgaan aan de aanvrager een dwangsom verbeurt voor elke dag dat het in gebreke is, doch voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 20 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 30 per dag en de overige dagen € 40 per dag. De eerste dag waarover de dwangsom verschuldigd is, is de dag waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen. Gelet op de datum van ingebrekestelling - 25 januari 2013 - en de sindsdien verstreken termijn, is de inspecteur in het onderhavige geval de wettelijke maximum dwangsom verschuldigd van € 1.260.

Proceskosten

2.7.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 118 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu de onderhavige procedure slechts betrekking heeft op de vraag of de inspecteur niet tijdig heeft beslist op het bezwaar en er een dwangsom verbeurd moet worden verklaard.

3 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- draagt de inspecteur op, binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak, alsnog uitspraak te doen op het bezwaar van belanghebbende tegen de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2008;

- bepaalt dat de inspecteur aan belanghebbende een dwangsom van € 100 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000;

- stelt vast dat de inspecteur, als gevolg van het niet tijdig beslissen op belanghebbendes bezwaar, een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.260;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 118;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan haar vergoedt.

Deze uitspraak is gedaan op 12 november 2013 door mr.drs. M.M. De Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.