Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8646, AWB-13_3889
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8646, AWB-13_3889
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 21 november 2013
- Datum publicatie
- 9 december 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:8646
- Zaaknummer
- AWB-13_3889
- Relevante informatie
- Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen [Tekst geldig vanaf 01-10-2009]
Inhoudsindicatie
Niet tijdig beslissen/dwangsom
Vormverzuimen van de inspecteur leiden tot overschrijding van de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar.
De inspecteur is terecht in gebreke gesteld en heeft een dwangsom verbeurd.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/3889 en AWB 13/3890
uitspraak van 21 november 2013
Uitspraak als bedoeld in artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende]BV, gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
1 Ontstaan en loop van het geding.
De inspecteur heeft aan belanghebbende met dagtekening 24 november 2012 en 8 december 2012 voor respectievelijk de jaren 2008 en 2007 navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting opgelegd.
[gemachtigde] (hierna: [gemachtigde]) heeft namens belanghebbende hiertegen bij aangetekende brief van 18 december 2012, ontvangen bij de inspecteur op 19 december 2012 bezwaar gemaakt. In deze brief is verzocht om een termijn om het bezwaar nader te motiveren en om gehoord te worden.
[gemachtigde] heeft namens belanghebbende bij brief van 26 februari 2013, ontvangen bij de inspecteur op 27 februari 2013, het bezwaar nader gemotiveerd en daarbij tevens de inspecteur in gebreke gesteld omdat de termijn voor het doen van uitspraak op bezwaar is verstreken en nog geen uitspraak is gedaan. [gemachtigde] heeft daarbij een termijn van twee weken voor het doen van uitspraak gesteld.
De inspecteur heeft bij brief van 28 februari 2013 [gemachtigde] verzocht om een machtiging van belanghebbende omdat bij de inspecteur een andere belastingadviseur als gemachtigde bekend was.
[gemachtigde] (hierna: de gemachtigde) heeft op 11 maart 2013 de gevraagde machtiging overgelegd.
Op 6 juni 2013 heeft een hoorgesprek plaatsgevonden tussen de inspecteur en gemachtigde. Belanghebbende heeft hierbij verzocht de gestelde vragen schriftelijk te stellen en daarbij aangegeven deze schriftelijk te zullen beantwoorden.
Bij brief van 13 juni 2013 heeft de inspecteur het hoorverslag toegezonden en schriftelijk vragen gesteld aan onder meer de gemachtigde. De gemachtigde heeft bij brief van 16 juli 2013 op het hoorverslag gereageerd en de vragen beantwoord.
Bij brief van 16 juli 2013, binnengekomen bij de rechtbank op 18 juli 2013, komt belanghebbende in beroep tegen de weigering van de inspecteur uitspraak op bezwaar te doen op de bezwaren tegen voornoemde navorderingsaanslagen. De rechtbank heeft het beroep tegen de weigering uitspraak te doen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2007 geregistreerd onder AWB 13/3889 en tegen die van 2008 onder AWB 13/3890.
De inspecteur heeft nog geen uitspraak op bezwaar gedaan.
2 Motivering
Ingevolge artikel 6:5, eerste lid, van de Awb dient een bezwaarschrift de gronden van het bezwaar te bevatten. Artikel 6:6 van de Awb bepaalt dat een indiener de gelegenheid dient te krijgen een verzuim van artikel 6:5 van de Awb te herstellen.
. Artikel 6:14 eerste lid van de Awb bepaalt dat het bestuursorgaan de ontvangst van een bezwaarschrift schriftelijk bevestigt aan de indiener ervan.
. Artikel 7:10, van de Awb bepaalt dat uitspraak op bezwaar moet worden gedaan binnen 6 weken gerekend van de dag waarop de bezwaartermijn is verstreken (lid 1). Deze termijn wordt opgeschort vanaf de dag dat belanghebbende in de gelegenheid is gesteld eventuele verzuimen te herstellen totdat het verzuim is hersteld of de termijn voor het herstellen ongebruikt is verstreken (lid 2). Het doen van uitspraak kan voor ten hoogste 6 weken worden verdaagd (lid 3). Verder uitstel is mogelijk als onder meer belanghebbenden daarmee instemmen (lid 4). Het vijfde lid van dit artikel bepaalt dat het bestuursorgaan schriftelijk mededeling moet doen aan belanghebbenden als sprake is van toepassing van, het tweede, het derde en het vierde lid.
. Ingevolge van artikel 4:17, lid 1 van de Awb verbeurt de inspecteur een dwangsom voor elke dag dat hij in gebreke is. Lid 3 van dat artikel bepaalt dat de eerste dag waarover een dwangsom is verschuldigd, de dag is waarop twee weken zijn verstreken na de dag waarop de termijn voor het geven van de beschikking is verstreken en het bestuursorgaan van de aanvrager een schriftelijke ingebrekestelling heeft ontvangen.
Gelet op de dagtekening van de navorderingsaanslagen verliep de termijn voor het indienen van het bezwaar tegen die voor het jaar 2008 op 5 januari 2013 en die voor het jaar 2007 op 19 januari 2013. Gelet hierop verliepen de beslistermijnen voor het doen van uitspraak op de (tijdig ingediende) bezwaren op 18 februari 2013 respectievelijk 2 maart 2013. Van enige schriftelijke mededeling van het ontvangen bezwaarschrift of mogelijke toepassing van verlengingen voor de beslistermijn is geen sprake.
Bezwaar navorderingsaanslag 2007
De rechtbank is van oordeel dat de ingebrekestelling tegen het niet tijdig doen van uitspraak op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag voor 2007 prematuur is. De beslistermijn van zes weken was immers op het moment van de ingebrekestelling nog niet verlopen. Het beroep met procedurenummer AWB 13/3889 is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
Bezwaar navorderingsaanslag 2008
Over het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2008 overweegt de rechtbank als volgt.
Vaststaat dat op het moment van de ingebrekestelling (27 februari 2013) meer dan zes weken na de bezwaartermijn (18 februari 2013) zijn verlopen en dat de inspecteur geen uitspraak heeft gedaan. Vaststaat ook dat de inspecteur geen ontvangstbevestiging heeft gestuurd, belanghebbende geen termijn heeft gegeven om het bezwaar nader te motiveren en dat hij geen schriftelijke mededeling heeft gedaan dat de beslistermijn met zes weken is verlengd. De inspecteur heeft dan ook niet voldaan aan de op hem in 2.1 genoemde verplichtingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat de inspecteur uiterlijk op 18 februari 2013 uitspraak op bezwaar had moeten doen.
De inspecteur is te laat met het doen van uitspraak en heeft daarmee een dwangsom verbeurd. Gelet op de omstandigheid dat mede na het laatste schrijven van de gemachtigde meer dan 42 dagen zijn verlopen die aan de inspecteur kunnen worden toegerekend bedraagt de dwangsom het maximum van € 1.260. Het beroep betreffende het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2008 is daarom kennelijk gegrond.
De rechtbank overweegt dat in artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb is bepaald dat de rechtbank, indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekend gemaakt, bepaalt dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekend maakt. De rechtbank zal dan ook nog niet beslissen over het inhoudelijke beroep zoals belanghebbende heeft verzocht.
De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb dat de inspecteur een dwangsom van € 50 verbeurt voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 109,25 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 437 en een wegingsfactor 0,25). De rechtbank is van oordeel dat deze zaak van zeer gering gewicht is, nu het geding slechts betrekking heeft op de vraag of de beslistermijn van artikel 7:10 van de Awb is overschreden.
3 Beslissing
De rechtbank verklaart:
- het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2007 niet-ontvankelijk;
- het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag 2008 gegrond;
- stelt vast dat de inspecteur, als gevolg van het niet tijdig beslissen op belanghebbendes verzoek, een dwangsom als bedoeld in artikel 4:17 van de Awb heeft verbeurd van in totaal € 1.260;
- gelast dat de inspecteur binnen twee weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, beslist op belanghebbendes verzoek, op straffe van een dwangsom van € 50 per dag waarmee hij de hier genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 109,25;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.J.M. Mies, griffier.
De griffier, de rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending verzet worden gedaan bij de rechtbank (artikel 8:55 Awb). De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.