Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8775, AWB-13_2661

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8775, AWB-13_2661

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 november 2013
Datum publicatie
31 december 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:8775
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-13_2661
Relevante informatie
Algemene wet inzake rijksbelastingen [Tekst geldig vanaf 01-01-2024 tot 01-01-2025] art. 52a

Inhoudsindicatie

AWR – informatiebeschikking

Belanghebbende is administratieplichtig als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Belanghebbende houdt geen klantendossiers bij. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op de aard van de onderneming, het inzichtelijk maken van het verloop van de opdrachten, betalingen en eventuele terugbetalingen per cliënt van essentieel belang zijn voor de controleerbaarheid van de administratie. Derhalve heeft belanghebbende over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 niet aan zijn administratieplicht voldaan en is de informatiebeschikking over voormelde periode terecht genomen. Nu de inspecteur over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 niet de gehele administratie van belanghebbende heeft ingezien is over de betreffende periode ten onrechte de informatiebeschikking genomen. Belanghebbende wordt in de gelegenheid gesteld om de gebreken aan zijn administratie te herstellen.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/2661

uitspraak van 21 november 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 3 april 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem afgegeven informatiebeschikking over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012 als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 november 2013 te Tilburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond voor zover het betrekking heeft op de informatiebeschikking over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar, alsmede de informatiebeschikking voor zover deze betrekking hebben op de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012;

-

stelt belanghebbende een termijn van zes weken, gerekend vanaf de dag na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, om alsnog over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 de in de informatiebeschikking genoemde gebreken te herstellen;

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 44 aan hem vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende drijft een onderneming in de vorm van een eenmanszaak genaamd [eenmanszaak]. De ondernemingsactiviteiten bestaan uit het verrichten van onderzoeken of (potentiële) klanten (particulieren) op basis van hun eerder verworven competenties in aanmerking komen voor vrijstellingen voor een bepaalde opleiding bij een onderwijsinstelling.

2.2.

Op 12 april 2011 is bij belanghebbende een boekenonderzoek aangekondigd naar de aanvaardbaarheid van de aangiften inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) voor de jaren 2005 tot en met 2009. Bij brief van 18 mei 2011 is de reikwijdte van het onderzoek uitgebreid met de aangiften omzetbelasting (hierna: OB) over de periode 1 januari 2006 tot en met 31 december 2010. Bij brief van 7 juni 2012 is de reikwijdte van het onderzoek gewijzigd in die zin dat het onderzoek zich voor wat betreft de aanvaardbaarheid van de aangiften OB uitstrekt over een periode van 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012.

2.3.

De bevindingen van voornoemd onderzoek zijn in een bespreekverslag van 11 juli 2012 vastgelegd. In de bespreekverslag wordt als reikwijdte van de controle genoemd de aanvaardbaarheid van de aangiften IB/PVV voor de jaren 2006 tot en met 2009 en de aangiften OB over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012. In het bespreekverslag wordt geconcludeerd dat de administratie in 2006 tot en met 2009 dusdanige tekortkomingen kent dat deze administratie niet kan dienen als een betrouwbare grondslag voor de fiscale winstberekening. Voor de omzetbelasting wordt aangegeven dat het onderzoek onlangs is uitgebreid voor de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 en dat over deze periode de bankafschriften nog niet beoordeeld zijn op ontvangen vergoedingen en restornoboekingen. Vervolgens wordt belanghebbende verzocht over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 overzichten te verstrekken van de in deze periode ontvangen vergoedingen, restornoboekingen en wordt verzocht om overlegging van de bankafschriften. Na ontvangst van die stukken zullen de aansluitingsberekeningen over 2011 en het eerste kwartaal 2012 worden aangevuld, aldus het bespreekverslag. Onder de slotopmerkingen staat nog vermeld dat het bespreekverslag is opgemaakt om te komen tot definitieve standpunten en dat er nog geen uitspraak kan worden gedaan over de hoogte van de aanslagen en de op te leggen boete, omdat nog geen sprake is van een definitief rapport.

2.4.

Bij brief van 6 september 2012 geeft de inspecteur aan dat het onderzoek voor de omzetbelasting onlangs is uitgebreid met de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 en wordt belanghebbende verzocht de in het bespreekverslag genoemde stukken over die periode aan de inspecteur te doen toekomen. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat over het jaar 2011 en het eerste kwartaal 2012 enkel de bankafschriften en enige facturen zijn ingezien, maar de rest van de administratie niet.

2.5.

Met dagtekening 8 november 2012 heeft de inspecteur een informatiebeschikking afgegeven waarin onder meer het volgende is opgenomen:

“Betreft: informatiebeschikking 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012 t.n.v. [belanghebbende] ([eenmanszaak])

(…)

Tijdens het onderzoek op 17 mei 2011 hebben wij geconstateerd dat uw administratie niet zodanig is ingericht en bijgehouden dat een controle door ons binnen redelijke termijn mogelijk is (artikel 52, lid 6 Algemene wet inzake rijksbelastingen, hierna: Awr). U als administratieplichtige bent gehouden van uw vermogenstoestand en van alles betreffende uw onderneming op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde uw rechten en plichten, alsmede de voor de heffing van belasting overigens

van belang zijnde gegevens hieruit duidelijk blijken (artikel 52, lid 1

Awr).

Gezien de aard van uw onderneming, ontbreken een aantal essentiële zaken. Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat:

- Niet alle mutaties in de dagboeken, waaronder de bankboeken, worden opgenomen. Volgens uw verklaring worden alleen de zakelijke mutaties, welke betrekking hebben op de V&W-rekening in de Exact-applicatie geboekt. De balansmutaties worden extra-comptabel (handmatig ) verwerkt. De overgelegde kolommenbalansen zijn dan ook geen uitdraaien vanuit Exact maat met knippen en plakken door u samengesteld. De post Eigen Vermogen” is een sluitpost. Balansposten worden derhalve op de balans geplaatst zonder dat er sprake is van een tegenrekening;

-

Een groot aantal bankontvangsten van opdrachtgevers niet zijn geboekt als omzet. Volgens u betreft het hier vooruitontvangen bedragen van opdrachten welke nog niet zijn gerealiseerd en waarop te zijner tijd terugstortingen kunnen plaatsvinden; hiervan wordt extra-comptabel een overzicht “vooruitontvangen bedragen” bijgehouden. De bedragen vermeld op deze overzichten sluiten niet aan met de bedragen vermeld op de kolommenbalans. Deze verschillen zijn door u niet verklaard. Vanuit de administratie is derhalve niet te bepalen waarom substantiële bedragen aan bankontvangsten niet als omzet zijn geboekt.

-

De extra-comptabel opgemaakte lijsten “vooruitontvangen bedragen niet zijn onderbouwd. Volgens u zijn deze bestemd voor “intern gebruik.

-

De voortgang van de opdracht onvoldoende is vastgelegd. Hoewel het volgens u, jaren kan duren voordat een opdracht is afgerond, wordt van de contacten met onderwijsinstellingen en klanten, andere gesprekken en de voortgang van de opdracht, niets vastgelegd. Zodoende is het vanuit de administratie niet te beoordelen wanneer een opdracht nu wel of niet (geheel) is afgerond. In sommige gevallen zou de opdracht maar gedeeltelijk zijn uitgevoerd. In dat geval zou er een gedeeltelijke terugbetaling plaatsvinden. U heeft aangegeven dat deze informatie allemaal in uw hoofd zit.

-

Volgens de bankafschriften bedragen worden overgemaakt ten name van derden. U geeft hiervan aan dat dit terugstortingen zijn. Vanuit de administratie is het echter niet, binnen een redelijke termijn, te beoordelen of er daadwerkelijk sprake is van “terugstortingen” en of deze terugstortingen reeds eerder in de omzet begrepen zijn geweest.

-

Een aantal malen geld wordt overgemaakt via het Grens Wissel Kantoor Tilburg, zonder vermelding van naam en rekeningnummer; hierbij is via de administratie niet te achterhalen aan wie de storting heeft plaats gevonden;

-

Incidenteel ook storneringen per kas worden gedaan.

-

Op geen enkele wijze te achterhalen is hoe de bedragen, vermeld in de offertes, tot stand zijn gekomen. Volgens u zijn de bedragen vermeld in de offertes vastgesteld op basis van inschattingen. Hiervan is niets vastgelegd.

(…)

Uit bovenstaande blijkt dat de administratie in de periode 1 januari 2007 tot en met 31 maart 2012 dusdanige tekortkomingen kent dat deze administratie niet kan dienen als een betrouwbare grondslag voor de bepaling voor de heffing van belastingen.

Nu niet is voldaan aan de administratieplicht en de bewaarplicht op grond van artikel 52 Awr ontvangt u hierbij deze informatiebeschikking (ex artikel 52a Awr).”

2.6.

In geschil is het antwoord op de vraag of de informatiebeschikking terecht is vastgesteld. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende administratieplichtig is als bedoeld in artikel 52 van de AWR.

2.7.

Artikel 52a, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52, de inspecteur dit vast kan stellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.

2.8.

Artikel 52, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat administratieplichtigen gehouden zijn van hun vermogenstoestand en van alles betreffende hun bedrijf, naar de eisen van dat bedrijf, op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde hun rechten en verplichtingen hieruit duidelijk blijken. Op grond van artikel 52, zesde lid, van de AWR dient de administratie zodanig te zijn ingericht en te worden gevoerd en de gegevensdragers dienen zodanig te worden bewaard, dat controle daarvan door de inspecteur binnen een redelijke termijn mogelijk is. Daartoe verleent de administratieplichtige de benodigde medewerking met inbegrip van het verschaffen van het benodigde inzicht in de opzet en de werking van de administratie.

2.9.

De rechtbank stelt voorop dat de rechtmatigheid van de vaststelling van de informatiebeschikking ter toetsing voorligt. In dat kader is het van belang vast te stellen of belanghebbende niet of niet volledig heeft voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 52 van de AWR.

2.10.

De eisen die aan een administratie worden gesteld zijn onder meer afhankelijk van de aard, omvang en complexiteit van de onderneming. De aard van de onderneming, het onderzoeken of cliënten in aanmerking komen voor vrijstelling voor bepaalde opleidingen, brengt mee dat in de administratie inzichtelijk moet zijn om welke cliënten het gaat, welke bedragen zij hebben voldaan, op welk moment de ontvangen bedragen tot de omzet gerekend moeten worden en of en zo ja welke delen van die bedragen aan welke cliënten zijn terugbetaald. Vast staat dat belanghebbende geen klantendossiers bijhoudt. De stelling van belanghebbende dat hij daartoe niet verplicht is, wordt door de rechtbank verworpen. Het inzichtelijk maken van het verloop van de opdrachten, betalingen en eventuele terugbetalingen per cliënt is, gelet op de aard van de onderneming, van essentieel belang voor de controleerbaarheid van de administratie. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat belanghebbende (onder meer ter zitting) heeft aangegeven dat sommige trajecten jaren duren, dat naast een offerte geen (credit)facturen worden gestuurd, en dat het moment waarop de omzet wordt gerealiseerd deels volgt uit e-mailcontacten met cliënten en deels mondeling met cliënten wordt besproken, waardoor belanghebbende in zoverre moet worden geloofd op zijn woord aangaande het moment van het realiseren van omzet. Daarnaast volgt uit het onder 2.3. genoemde bespreekverslag dat belanghebbende een groot aantal bankontvangsten van (potentiële) cliënten niet heeft geboekt als omzet, maar extra comptabel bijhoudt, terwijl de bedragen op dat overzicht niet zijn onderbouwd en niet aansluiten met de bedragen op de kolommenbalans. Belanghebbende heeft geen verklaring kunnen geven voor de geconstateerde verschillen.

2.11.

De rechtbank hecht geloof aan hetgeen staat vermeld in het onder 2.3 genoemde bespreekverslag, nu hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd de rechtbank geen aanleiding geeft om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De enkele stelling dat zijn administratie volgens algemeen aanvaarde boekhoudnormen is bijgehouden en voldoende controleerbaar is, acht de rechtbank onvoldoende om tot een ander oordeel te komen. Hierbij heeft de rechtbank mede in aanmerking genomen dat belanghebbende zelf meermalen heeft aangegeven dat informatie aangaande het verloop van de trajecten van cliënten en de terugbetalingen in zijn hoofd zitten. Ook aangaande het moment waarop de omzet wordt gerealiseerd staat vast dat daarvan (deels) geen vastleggingen zijn en dat belanghebbende dienaangaande op zijn woord zou moeten worden geloofd. Het gaat hier om essentiële informatie, die niet is vastgelegd, waardoor controle op juistheid niet mogelijk is. Daar komt nog bij dat sprake is van (aansluit)verschillen, die door belanghebbende niet kunnen worden verklaard. Gelet op dit een en ander is de rechtbank van oordeel dat in de administratie van belanghebbende niet op voldoende controleerbare wijze de voor de belastingheffing van belang zijnde gegevens zijn vastgelegd. Dit brengt de rechtbank tot het oordeel dat belanghebbende voor de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 niet heeft voldaan aan de op hem rustende administratieplicht van artikel 52 van de AWR.

2.12.

Lopende de onder 2.2 vermelde controle heeft de inspecteur zijn onderzoek voor de omzetbelasting uitgebreid met de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012. Ter zitting heeft de inspecteur desgevraagd verklaard dat hij over die periode enkele facturen en de bankafschriften van belanghebbendes onderneming, maar niet de gehele aanwezige administratie heeft ingezien. Ook is niet inzichtelijk tot welke constateringen de beperkte inzage in de administratie van belanghebbende heeft geleid. De rechtbank is van oordeel dat het enkel inzien van onderdelen van de administratie zonder dat daaruit conclusies zijn getrokken aangaande de juistheid van de administratie als geheel, niet kan leiden tot de gevolgtrekking dat belanghebbende over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 niet heeft voldaan aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Het enkele feit dat belanghebbendes administratie over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 niet aan de vereisten van artikel 52 AWR voldoet, maakt niet dat zijn administratie van de daarop volgende jaren dus diezelfde gebreken vertoond. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur dan ook niet aannemelijk gemaakt dat de administratie van belanghebbende over de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012 niet of niet volledig voldoet aan de verplichtingen als bedoeld in artikel 52 van de AWR. Als gevolg daarvan heeft de inspecteur ten onrechte de informatiebeschikking genomen die betrekking heeft op de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012.

2.13.

Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010, deze terecht is genomen en voor zover de informatiebeschikking betrekking heeft op de periode 1 januari 2011 tot en met 31 maart 2012, deze dient te worden vernietigd.

2.14.

De rechtbank zal belanghebbende op grond van artikel 27e, tweede lid, van de AWR een nieuwe termijn stellen om de in de informatiebeschikking genoemde gebreken over de periode 1 januari 2007 tot en met 31 december 2010 te herstellen, nu belanghebbende heeft aangegeven dat hij daartoe in de gelegenheid gesteld wil worden en alles in het werk wil stellen om alsnog aan de wettelijke vereisten te voldoen. Anders dan de inspecteur heeft gesteld, is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht. Uit het dossier en het onderzoek ter zitting komt niet een beeld naar voren van een belastingplichtige die het middel van bezwaar en beroep tegen de informatiebeschikking alleen maar gebruikt om de juiste gang van zaken bij de voortgang van het proces van heffing te verstoren. De rechtbank acht een termijn van zes weken, aanvangende de dag na de dag waarop deze uitspraak is verzonden, redelijk.

2.15.

Gelet op hetgeen onder 2.12. is overwogen is het beroep gegrond verklaard.

2.16.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 21 november 2013 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.