Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8776, AWB-11_3542

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8776, AWB-11_3542

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 november 2013
Datum publicatie
31 december 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:8776
Zaaknummer
AWB-11_3542
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Polenconstructie. Een BV die een champignonkwekerij exploiteerde, verkocht in 2005 en 2006 de oogst op stam aan een Poolse vennootschap die de productie liet oogsten door Poolse werknemers en leverde aan de veiling. De rechtbank oordeelt dat de verkoopovereenkomsten niet de werkelijkheid weergaven en dat de BV het belang bij de oogst had behouden. De door de Poolse vennootschap behaalde winst is terecht toegerekend aan de BV. Dat leidt tot heffing van vennootschapsbelasting en omzetbelasting bij de BV en inkomstenbelasting (uitdeling) bij de directeur/enig-aandeelhouder van de BV.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 11/3542

uitspraak van 26 november 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Helmond,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het tijdvak 1 januari 2005 tot en met 31 december 2005 een naheffingsaanslag omzetbelasting (aanslagnummer [aanslagnummer 3]) opgelegd ten bedrage van € 9.350, alsmede gelijktijdig bij beschikking een boete van € 4.675 en heffingsrente van € 1.872 vastgesteld.

1.2.

De inspecteur heeft bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 1 juli 2011 de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 28 juni 2011, ontvangen bij de rechtbank op 29 juni 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.6.

Het eerste onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 maart 2013 te Breda. De zaken met de rolnummers 11/3540 tot en met 11/3546 zijn gezamenlijk behandeld. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting. De door de gemachtigde overgelegde nadere stukken behoren tot de gedingstukken.

1.7.

De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst en de gemachtigde in de gelegenheid gesteld om vóór 23 april 2013 gemotiveerd aan te geven welke nadere stukken volgens hem relevant zijn voor de besluitvorming in de procedures.

1.8.

De gemachtigde heeft bij brief van 22 april 2013, door de rechtbank ontvangen op 23 april 2013, de rechtbank verzocht om uitstel voor het indienen van de onder 1.7 genoemde reactie. De rechtbank heeft dit verzoek bij brief van 25 april 2013 afgewezen. De rechtbank heeft de inspecteur bij brief van 25 april 2013 opgedragen de door de gemachtigde tijdens het onderzoek ter zitting genoemde stukken in te brengen. De rechtbank heeft op 23 mei 2013 de betreffende stukken ontvangen van de inspecteur. Bij brief van 22 augustus 2013 heeft de inspecteur een nader stuk ingezonden. Een afschrift van deze stukken is aan de gemachtigde verzonden.

1.9.

Het tweede onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 september 2013 te Breda. De zaken met de rolnummers 11/3540 tot en met 11/3546 zijn gezamenlijk behandeld. Voor het verhandelde ter zitting en de daar aanwezige personen verwijst de rechtbank naar het proces-verbaal van de zitting dat gelijktijdig met deze uitspraak aan partijen zal worden toegezonden.

1.10.

De rechtbank heeft het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.

2 Feiten

2.1.

Voor een overzicht van de feiten verwijst de rechtbank naar haar uitspraak van heden, met de nummers 11/3540 en 11/3541.

2.2.

In aanvulling daarop vermeldt de rechtbank:

2.2.1.

Belanghebbende is ondernemer als bedoeld in artikel 7 wet op de omzetbelasting 1968.

2.2.2.

De inspecteur is voor de door belanghebbende gerealiseerde omzet uitgegaan van de omzetgegevens van EFT BV. De omzet exclusief omzetbelasting is vastgesteld op € 672.271. De verschuldigde omzetbelasting is € 40.467,79. Op aangiften is voldaan € 31.117,92. Het verschil ad € 9.350 is nageheven.

3 Geschil

3.1.

In geschil is het antwoord op de volgende vragen:

1. Heeft belanghebbende in de bezwaarfase inzage gehad in alle stukken en heeft de inspecteur alle op de zaak betrekking hebbende stukken als bedoeld in art. 8:42 van de Awb overgelegd?

2. Heeft de inspecteur terecht nageheven en daarbij de correcties juist berekend?

3. Is sprake van dubbele heffing?

4. Is de vergrijpboete terecht en tot het juiste bedrag vastgesteld?

3.2.

Voor een uiteenzetting van de standpunten van partijen verwijst de rechtbank naar de van hen afkomstige stukken en het verhandelde op de zittingen.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar, de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking heffingsrente. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.

4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Immateriële schadevergoeding

7 Beslissing