Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8957, AWB-13_229
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-11-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:8957, AWB-13_229
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 november 2013
- Datum publicatie
- 24 januari 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:8953
- Zaaknummer
- AWB-13_229
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-07-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
13/229 (Dit is één van 3 zaken, nrs. 13/229, 13/230 en 13/232)
Navorderingsaanslag inkomstenbelasting 2007 met boete. De inspecteur heeft niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2007 inkomsten uit een hennepkwekerij heeft genoten en dat de aangifte tot een te laag bedrag is gedaan. De navorderingsaanslag alsmede de heffingsrente- en boetebeschikkingen dienen te worden vernietigd. Het beroep is gegrond.
Uitspraak
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/229
uitspraak van 28 november 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 4 december 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2007 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 272.160 en de daarbij bij beschikkingen vastgestelde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente (aanslagnummer [aanslagnummer].H.77).
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van zijn gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Roermond, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank:
- -
-
verklaart het beroep gegrond;
- -
-
vernietigt de uitspraken op bezwaar, de navorderingsaanslag, de beschikking heffingsrente en de boetebeschikking;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 472;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.
2 Gronden
Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar aangifte IB/PV gedaan naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 21.855. In deze aangifte is geen resultaat uit hennepteelt opgenomen. De primitieve aanslag IB/PV over dit jaar is opgelegd conform de door belanghebbende ingediende aangifte.
Volgens de Gemeentelijke basisadministratie stond belanghebbende van 22 oktober 2003 tot 8 juli 2009 ingeschreven op het adres [adres] te [plaats X] (hierna: de woning). Op [datum] 2009 ontstond brand in de woning. De woning is eigendom van [Stichting], gevestigd te [plaats Y] en werd vanaf 1 oktober 2003 gehuurd door belanghebbende. Na de brand werd geconstateerd dat er in de woning een hennepkwekerij werd geëxploiteerd.
Met dagtekening 12 november 2009 is door de Politie Limburg‑Noord een proces‑verbaal inzake berekening wederrechtelijk verkregen voordeel opgemaakt (hierna: het proces-verbaal). In het proces-verbaal wordt geconcludeerd dat belanghebbende een netto wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten van minimaal € 48.130 (bij één eerdere oogst in 2009, optie 1) en maximaal € 576.060 (bij 12 eerdere oogsten vanaf 2007, optie 2). Beide opties zijn in het proces-verbaal cijfermatig uitgewerkt. Bij optie 2 is de in aanmerking genomen periode gebaseerd op de verklaring van belanghebbende dat hij 2,5 jaar voor de brand is begonnen met de inrichting van de hennepkwekerij. Uit het proces-verbaal volgt voorts dat belanghebbende heeft verklaard dat er 575 planten in de woning stonden en dat hij één eerdere oogst heeft gehad, waarvan hij 90% had weggegooid omdat de kwaliteit niet goed was. Tevens wordt in het proces-verbaal melding gemaakt van twee (anonieme) meldingen die in 2005 bij de politie zijn binnengekomen met betrekking tot de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning. Het proces-verbaal verwijst naar een viertal bijlagen, waaronder de verklaringen(en) van belanghebbende. Deze bijlagen heeft de inspecteur niet tot zijn beschikking gehad.
In het proces-verbaal is bij optie 2 ervan uitgegaan dat in het jaar 2007 vijf oogsten hebben plaatsgevonden, welke voordeel hebben opgeleverd. Voor het aantal planten per oogst is aangesloten bij de verklaring van belanghebbende dat er vóór de brand 575 planten op zolder hebben gestaan. De opbrengsten van 2007 zijn gesteld op afgerond € 256.500 (uitgaande van 575 planten, 5 oogsten, een opbrengst van 27,2 gram per plant bij 17 planten per m2 en een verkoopprijs van € 3,289 per gram). Daarnaast is per oogst rekening gehouden met afschrijvingskosten van € 350, met variabele kosten van € 2.530 en met elektriciteitskosten van € 1.790. Het wederrechtelijk verkregen voordeel (wvv) werd op basis daarvan geschat op € 233.150 (€ 256.500 minus 5 maal (€ 350 plus € 2.530 plus € 1.790)). Tot op de dag van de zitting is belanghebbende strafrechtelijk niet vervolgd.
Op grond van het proces-verbaal heeft de inspecteur de opbrengsten uit hennepkwekerij over het jaar 2007gesteld op € 264.705 (uitgaande van 575 planten, 5 oogsten, een opbrengst van 27,2 gram per plant bij 17 planten per m2 en een verkoopprijs van € 3,385 per gram (verkoopprijs 2009)). Het wvv werd geschat op € 250.305 (€ 264.705 minus 5 maal (€ 350 plus € 2.530). De navorderingsaanslag over dit jaar is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 272.160 (€ 21.855 plus € 250.305) en heeft geresulteerd in een verschuldigd bedrag aan IB/PV van € 127.134. Daarbij zijn bij gelijktijdige beschikkingen een boete opgelegd van € 61.773 en is heffingsrente in rekening gebracht tot een bedrag van € 21.771. Hiertegen heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. In de uitspraken op bezwaar zijn de navorderingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente gehandhaafd.
In geschil is of de navorderingsaanslag, de boete en de beschikking heffingsrente terecht en tot juiste bedragen zijn vastgesteld.
De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de vereiste aangifte niet is gedaan en dat daarom de bewijslast op grond van artikel 27e van de AWR dient te worden omgekeerd en verzwaard. Belanghebbende zal dan overtuigend moeten aantonen dat de navorderingsaanslag tot een te laag bedrag is vastgesteld en daarin is belanghebbende volgens de inspecteur niet geslaagd. De rechtbank overweegt hierover als volgt.
2,.8. Voor de inkomstenbelasting geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat de op basis van de aangifte verschuldigde belasting zowel relatief als absoluut aanzienlijk lager is dan de daadwerkelijk verschuldigde belasting.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur, volgens de normale regels van bewijslast en bewijslastverdeling, niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in het onderhavige jaar inkomsten uit hennepkwekerij heeft genoten. Hiertoe overweegt de rechtbank dat de inhoud van het proces-verbaal niet zodanig is dat daaruit zonder meer kan worden opgemaakt dat belanghebbende in 2007 opbrengsten uit een hennepkwekerij heeft genoten. De onderliggende verklaring van belanghebbende ontbreekt en belanghebbende heeft voorts betwist dat hij in 2007 is gestart met het telen van hennep. Daar komt nog bij dat de inspecteur voor het opleggen van de navorderingsaanslag deels wel steunt op de verklaring van belanghebbende, voor wat betreft het aantal planten, maar voor de periode waarin belanghebbende met het kweken van hennep zou zijn gestart niet. Voorts heeft de inspecteur aangevoerd dat hij de navorderingsaanslag over het onderhavige jaar mede gebaseerd heeft op de twee anonieme meldingen die in 2005 bij de politie zijn binnengekomen met betrekking tot de aanwezigheid van een hennepkwekerij in de woning. Deze meldingen zijn, zonder nadere toelichting die ontbreekt, naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende concreet om te kunnen concluderen dat belanghebbende in 2007 inkomsten uit een hennepkwekerij heeft gegenereerd. De inspecteur heeft zich verder bediend van veronderstellingen en aannames die onvoldoende door feiten worden ondersteund. Daarmee heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende feiten en omstandigheden aangedragen die tot het oordeel kunnen leiden dat belanghebbende in het jaar 2007 inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij.
Gelet op het vorenoverwogene heeft de inspecteur niet aannemelijk gemaakt dat belanghebbende in 2007 inkomsten heeft genoten uit een hennepkwekerij en dat de aangifte tot een te laag bedrag is gedaan. Dit houdt tevens in dat de regels van de wettelijke omkering van de bewijslast niet van toepassing zijn. De navorderingsaanslag over het onderhavige jaar is ten onrechte opgelegd en dient te worden vernietigd. Als gevolg hiervan dienen ook de met deze navorderingsaanslag verband houdende heffingsrente- en boetebeschikkingen te worden vernietigd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
3 Proceskostenvergoeding
Nu het beroep gegrond is verklaard, vindt de rechtbank aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en beroep redelijkerwijs heeft moeten maken.
De zaken met procedurenummers 13/229, 13/230 en 13/232 beschouwt de rechtbank als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). De vergoeding is op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.414 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Nu het beroep in alle samenhangende zaken gegrond is, wordt aan de onderhavige zaak een vergoeding toegekend van 1/3 maal € 1.414 ofwel € 471. In de zaken met procedurenummers 13/230 en 13/232 zal de rechtbank een vergoeding toekennen van € 471 en in de zaak met procedurenummer 13/229 een vergoeding van € 472. Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken.
Deze uitspraak is gedaan op 28 november 2013 door mr. J.W.M. Tijnagel, voorzitter, mr.drs. M.M. de Werd en mr.drs. M.H. van Schaik, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra‑Carolie, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.