Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-12-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:9568, AWB-12_4969

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 12-12-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:9568, AWB-12_4969

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
12 december 2013
Datum publicatie
24 januari 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:9568
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_4969
Relevante informatie
Inkomstenbelasting, vennootschapsbelasting, herinvesteringsreserve [Tekst geldig vanaf 05-11-2015] [Regeling ingetrokken per 2015-11-05 met twk tot 2015-10-27]

Inhoudsindicatie

Herinvesteringsreserve

Het uiteindelijke belang in de (achter)kleindochtervennootschappen is in belangrijke mate gewijzigd voordat er aanschaffings- of voortbrengingskosten in de zin van artikel 3.54 Wet IB ter zake van het vervangende onroerend goed zijn gemaakt. Op het moment dat de koopovereenkomsten m.b.t. het vervangende onroerend goed tot stand zijn gekomen, heeft belanghebbende immers nog niet de economische eigendom verkregen. De herinvesteringsreserve bestond derhalve nog op het moment van de belangenwijziging en dient aan de winst te worden toegevoegd op het moment direct voorafgaande aan de belangenwijziging. De ontvoeging van de (achter)kleindochtervennootschappen is na dat moment gelegen, zodat de inspecteur terecht de vrijgevallen herinvesteringsreserve heeft gerekend tot de winst van belanghebbende als moedermaatschappij van de fiscale eenheid.

Uitspraak

Belastingrecht, meervoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/4969

uitspraak van 12 december 2013

Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

1 Ontstaan en loop van het geding

1.1.

De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2004 een aanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [aanslagnummer].V.46.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 4.508.609.

1.2.

De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 20 augustus 2012 de aanslag gehandhaafd.

1.3.

Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 21 september 2012, ontvangen bij de rechtbank op 24 september 2012, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 310.

1.4.

De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.

1.5.

Belanghebbende heeft, na daartoe door de rechtbank in de gelegenheid te zijn gesteld, schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.

1.6.

De inspecteur heeft vóór de zitting nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn in afschrift verstrekt aan belanghebbende.

1.7.

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 november 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende, [A], [B] en [C], vergezeld van de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigden], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam en namens de inspecteur, [verweerder]. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak zal worden verzonden.

2 Feiten

Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:

2.1.

Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap, die tot 24 december 2004 als moedermaatschappij een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 (hierna: Wet Vpb) vormde met onder meer dochtermaatschappij [A BV] te [plaats X], met kleindochtermaatschappij [B BV] te [plaats X] (hierna: [B BV]) en met achterkleindochtermaatschappij [C BV] te [plaats X] (hierna: [C BV]). Alle aandelen van belanghebbende worden gehouden door [Stichting] te [plaats X], waarvan [A] en [D] via hun personal holding ieder voor 50% houder zijn van de certificaten.

2.2.

In 2001 hebben [B BV] en [C BV] hun volledige onroerende zaakportefeuille ([portefeuille]) verkocht aan [D NV] Als gevolg daarvan is een herinvesteringsreserve (HIR) als bedoeld in artikel 3.54 van de Wet inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB) in verbinding met artikel 8, eerste lid, van de Wet Vpb ter grootte van € 5.793.682 (€ 779.868 toerekenbaar aan [B BV] en € 5.013.814 toerekenbaar aan [C BV]) gevormd.

2.3.

In de periode juli 2004 tot en met september 2004 is er tussen belanghebbende en de inspecteur discussie gevoerd over de vraag of er nog sprake was van een herinvesteringsvoornemen. In dat kader heeft de inspecteur op 21 juli 2004 een brief geschreven aan belanghebbende met het verzoek om genoemd voornemen aannemelijk te maken. Naar aanleiding van de daarna gevoerde correspondentie heeft de inspecteur in zijn brief van 30 september 2004 het volgende meegedeeld:

“ U heeft een rapportage meegestuurd waarin u namens [belanghebbende] aangeeft dat er naar aanleiding van het vervangingsvoornemen besprekingen zijn gevoerd. Ik ga akkoord met instandhouding van de herinvesteringsreserve (vanwege het aanwezige vervangingsvoornemen) voor de boekjaren 2003 en 2004. Ik behoud mij het recht voor bij de aanwending van de herinvesteringsreserve (uiterlijk 31 december 2004) door de koop van onroerend goed de voorwaarde van een zelfde economische functie nog te toetsen.”

2.4.

Bij koopovereenkomst van [datum] 2004 zijn door [E BV] te [plaats Y] (hierna: [E BV]) onroerende zaken gelegen in Duitsland gekocht van [F AG], volgens deze overeenkomst gevestigd te [plaats Z] in Duitsland, voor een bedrag van € 77.121.660. Daarbij is overeengekomen dat de levering in het eerste kwartaal 2005 plaats zal vinden. Een aantal van de hiervoor genoemde onroerende zaken is door [E BV] bij koopovereenkomsten van [datum] 2004 doorverkocht aan [B BV] en aan [C BV] voor een bedrag van respectievelijk € 3.146.340 en € 18.281.020, totaal € 21.427.360. In de laatstgenoemde koopovereenkomsten is, voor zover hier van belang, het volgende vermeld: “(…)

-

Levering zal geschieden 1e kwartaal 2005;

-

De koop is door ondertekening van dit document onconditioneel en onomkeerbaar;

-

De koopsom zal worden voldaan door en ten tijde van notarieel overdracht; (…).”

2.5.

Bij notariële akte van [datum] 2004 zijn de aandelen in [B BV] en [C BV] verkocht aan [E BV]. Deze laatstgenoemde vennootschap heeft per [datum] 2005 een fiscale eenheid gevormd met [B BV] en [C BV].

2.6.

Belanghebbende heeft haar aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2004 (hierna: de aangifte) ingediend naar een belastbaar bedrag van negatief € 1.285.073. De inspecteur heeft een onderzoek ingesteld naar de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting tot en met 2005, waaronder de toepassing van de HIR. Lopende het boekenonderzoek en ter behoud van rechten is de inspecteur van de aangifte afgeweken en heeft hij deze gecorrigeerd met een bijtelling aan de winst van € 5.793.682. In verband daarmee heeft hij met dagtekening 30 september 2008 de hiervoor onder 1.1 vermelde aanslag opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 4.508.609.

3 Geschil

3.1.

Tussen partijen is voormelde correctie in geschil . Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

3.2.

Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.

3.3.

Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van negatief € 1.285.073. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.



4 Beoordeling van het geschil

5 Proceskosten

6 Beslissing