Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2013, BZ2383, 08/2691

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 25-01-2013, BZ2383, 08/2691

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
25 januari 2013
Datum publicatie
26 februari 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ2383
Zaaknummer
08/2691

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft na een gesloten vaststellingsovereenkomst met de inspecteur over de waarde van een tot box 3 behorende onroerende zaak zijn beroepen bij de rechtbank in 2009 ingetrokken. In 2011 heeft belanghebbende verzocht deze zaken opnieuw in behandeling te nemen omdat de vaststellingsovereenkomst onder invloed van dwaling en dwang tot stand zou zijn gekomen De rechtbank is van oordeel dat de gesloten vaststellingsovereenkomst rechtsgeldig tot stand is gekomen nu niet aannemelijk is geworden dat de overeenkomst onder invloed van dwaling of dwang is gesloten. De intrekking van het beroep is dan ook op rechtsgeldige wijze geschied. De beroepen zijn niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Procedurenummers: AWB 08/2691 en 08/3144

Uitspraakdatum: 25 januari 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Breda,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 12 juni 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen en de uitspraak van de inspecteur van 2 juli 2008 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2003 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 januari 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, A.C.J. van Zalinge, verbonden aan AZ administratie service te Breda, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen niet-ontvankelijk.

2. Gronden

2.1. Aan belanghebbende is over het jaar 2003 een navorderingsaanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd. Voor het jaar 2006 is een aanslag in de IB/PVV opgelegd. Bij die belastingaanslagen zijn correcties toegepast op het belastbare inkomen uit sparen en beleggen. Na afwijzing van de tegen die belastingaanslagen gemaakte bezwaren heeft de gemachtigde van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar beroep ingesteld bij de rechtbank. De zaken, die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de nummers 08/3144 (2003) en 08/2691(2006), zijn op 23 januari 2009 ter zitting behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren.

2.2. Uit het van die zitting opgemaakt proces-verbaal, dat tot de gedingstukken behoort, blijkt dat de voorzitter aan partijen heeft gevraagd of zij een mogelijkheid zien tot het bereiken van overeenstemming. Partijen hebben toen de bereidheid uitgesproken met elkaar in overleg te treden. De gemachtigde van belanghebbende heeft gesteld dat hij daaraan niet zal deelnemen, omdat dit volgens hem geen zin heeft.

2.3. Na de zitting heeft op 29 januari 2009 een bespreking plaatsgevonden tussen de inspecteur en belanghebbende. De gemachtigde van belanghebbende is hierbij niet aanwezig geweest. Naar aanleiding van die bespreking heeft de inspecteur bij brief van 13 februari 2009 de uitkomst van die bespreking meegedeeld. In die brief is onder meer vermeld tot welk compromis partijen zijn gekomen en tot welke uitkomsten dat voor de in geschil zijnde belastingaanslagen leidt. Bij de brief is een concept-vaststellingsovereenkomst gevoegd. Onderdeel van die vaststellingsovereenkomst was dat belanghebbende de beroepschriften bij de rechtbank zou intrekken. Op 20 februari 2009 en 12 maart 2009 heeft tussen partijen nog telefonisch overleg plaatsgehad. Dat heeft geleid tot de definitieve vaststellingsovereenkomst van 13 maart 2009. De inspecteur heeft op 20 april 2009 de door belanghebbende ondertekende vaststellingsovereenkomst terugontvangen.

2.4. Belanghebbende heeft bij brief van 17 april 2009, bij de griffie van de rechtbank ingekomen op 21 april 2009, de beroepschriften ingetrokken. In de brief is de volgende passage opgenomen:

“Hierbij wil ik U mededelen dat de procedures (08/3144, 08/3145 en 08/2691 IB/PVV BK) door mij worden ingetrokken, omdat er een compromis is gevonden met de Belastingdienst.”

2.5. Bij brieven van 29 april 2009, met vermelding van bovengenoemde procedurenummers, heeft de griffier aan de gemachtigde van belanghebbende de ontvangst van de in 2.4 vermelde brief bevestigd en meegedeeld dat de beroepsprocedures hiermee zijn beëindigd.

2.6. Bij brief van 31 augustus 2011, met vermelding van onder meer de vorengenoemde procedurenummers, heeft de gemachtigde verzocht de ‘aangemelde kwesties’ opnieuw in behandeling te nemen. Op 12 september 2011 is daarop een aanvulling bij de griffie van de rechtbank afgegeven. Het standpunt van belanghebbende kan als volgt worden samengevat. De vaststellingsovereenkomst is onder invloed van dwaling tot stand gekomen. In de overeenkomst staan WOZ-waarden vermeld die door de wederpartij zijn bepaald, terwijl die bepaling is voorbehouden aan de gemeente. Belanghebbende is hierover niet ingelicht. Voorts heeft de wederpartij op belanghebbende dwang uitgeoefend door mee te delen in hoger beroep te gaan als de overeenkomst niet tot stand zou komen.

2.7. In het onderhavige geval heeft belanghebbende de beroepen bij de rechtbank door zijn hiervoor in 2.4 vermelde verklaring uitdrukkelijk en ondubbelzinnig ingetrokken (vgl. Hoge Raad 6 januari 2012, nr. 11/01476, LJN BV0277, BNB 2012/63). Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij zich met zijn in 2.6 vermelde uitlatingen beroepen op gronden voor aantastbaarheid van die intrekking en heeft hij daarmee de rechtsgeldigheid van de intrekking betwist.

2.8. Bij de bij brief van 28 december 2012 gevoegde pleitnota heeft de inspecteur zich over betwisting van de intrekking uitgelaten. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

2.9. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat de overeenkomst onder invloed van dwaling tot stand is gekomen, heeft de inspecteur het volgende aangevoerd. Anders dan belanghebbende heeft gesteld, heeft hij niet zelf de WOZ-waarden vastgesteld. Tussen partijen is wel afgesproken dat in de berekening voor de vaststelling van de waarde in verhuurde staat van de onroerende zaken op de verschillende peildata voor het box 3-inkomen wordt uitgegaan van de WOZ-waarde op die peildata. Indien er geen WOZ-waarde door de gemeente was vastgesteld, zou worden uitgegaan van de waarde op de eerdere peildatum. In de hiervoor in 2.3 genoemde brief van 13 februari 2009 is dat onder punt 2 vermeld met vermelding van de vastgestelde WOZ-waarden en de waarden voor de toepassing van box 3.

2.10. Gelet op hetgeen de inspecteur heeft aangevoerd en in aanmerking genomen dat belanghebbende daarop ter zitting niet meer heeft gereageerd, is de rechtbank van oordeel dat de in 2.9 weergegeven stelling van belanghebbende feitelijke grondslag ontbeert. Derhalve kan niet worden gezegd dat een onjuiste veronderstelling aan de zijde van belanghebbende een rol heeft gespeeld bij de totstandkoming van de overeenkomst.

2.11. Ten aanzien van de stelling van belanghebbende dat de inspecteur op hem dwang heeft uitgeoefend de overeenkomst te sluiten, heeft de inspecteur het volgende aangevoerd. Van het uitoefenen van dwang is geen sprake geweest. In het kader van de bewijslastverdeling is in het gesprek met belanghebbende aangegeven dat naar de mening van de inspecteur het taxatierapport van de taxateur van de Belastingdienst doorslaggevend zou moeten zijn ten opzichte van een niet verder onderbouwde waardering op x-maal de huur. In het gesprek is gezegd dat – indien de rechtbank bij voortzetting van de procedures anders zou beslissen – dit punt in hoger beroep aan de orde zou worden gesteld.

2.12. In het licht van hetgeen de inspecteur – onbetwist – heeft aangevoerd, is de rechtbank van oordeel dat geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden zijn komen vast te staan op grond waarvan kan worden gezegd dat op belanghebbende ongeoorloofde pressie is uitgeoefend de overeenkomst te tekenen. Daarbij merkt de rechtbank nog op dat aan belanghebbende een redelijke termijn is geboden om zich te beraden, alsnog zijn adviseur te raadplegen of elders advies in te winnen, alvorens hij zich definitief heeft vastgelegd.

2.13. Uit het hiervoor overwogene volgt dat er geen grond is om aan te nemen dat de vaststellingsovereenkomst niet rechtsgeldig tot stand is gekomen. Dat brengt mee dat de daarmee verbonden intrekking van het beroep op rechtsgeldige wijze heeft plaatsgevonden. Het beroep dient dan ook niet-ontvankelijk te worden verklaard (vgl. de noot van B.W.N. de Waard in AB 2011/341).

2.14. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.

Deze uitspraak is gedaan op 25 januari 2013 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.S.J. Pijnenburg- Braspenning, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 1 februari 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.