Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2013, BZ4371, 12/4446

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 13-02-2013, BZ4371, 12/4446

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
13 februari 2013
Datum publicatie
18 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ4371
Zaaknummer
12/4446

Inhoudsindicatie

Belanghebbende heeft met een gehandicaptenparkeerkaart geparkeerd op een parkeerplaats die niet voor invaliden was aangewezen. Het beroep is ongegrond. Belanghebbende dient zichzelf, voor aanvang van het parkeren, te vergewissen van het parkeerbeleid van de gemeente ten aanzien van gehandicapten. Het staat de gemeente vrij om het parkeren door invalide personen te onderwerpen aan parkeerbelasting. Het standpunt van belanghebbende dat sprake was van laden en lossen is tardief.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Breda

Procedurenummer AWB 12/4446

Uitspraak van 13 februari 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Tilburg,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de heffingsambtenaar van 16 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (aanslagnummer [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 30 januari 2013. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en namens de heffingsambtenaar, [gemachtigde] en [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Bij een controle op woensdag 11 april 2012 om 15.50 uur te Tilburg hebben twee parkeercontroleurs geconstateerd dat een personenauto van het merk Mercedes Benz met het kenteken [kenteken] geparkeerd stond op een parkeerplaats tegenover het pand aan de [adres]. Deze locatie is door burgemeester en wethouders van de gemeente Tilburg aangewezen als een parkeerplaats voor betaald parkeren. In de auto bevond zich een gehandicaptenparkeerkaart. Omdat in de auto geen geldig betaalbewijs aanwezig was, is aan belanghebbende, die de eigenaar van de auto is, de hiervoor vermelde naheffingsaanslag opgelegd.

2.2. In geschil is het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.

2.3. Belanghebbende heeft er op gewezen dat hij invalide is en stelt dat de regels ten aanzien van het parkeren van stad tot stad verschillen en dat ter plaatse onvoldoende duidelijk was gemaakt dat invaliden niet gratis mogen parkeren. Voorts stelt hij dat invaliden in 80% van de gemeenten in Nederland gratis mogen parkeren.

2.3. De rechtbank overweegt dat een houder van een gehandicaptenparkeerkaart die met die kaart gratis wil parkeren, zich ervan dient te vergewissen welke de in die gemeente geldende regels voor houders van dergelijke parkeerkaarten zijn. Dit vergewissen vergde hier niet meer dan het kennisnemen van de bij de gehandicaptenparkeerkaart verstrekte informatie waaruit blijkt dat de kaart geen recht op altijd en overal gratis parkeren geeft. Bovendien had belanghebbende, zoals de heffingsambtenaar stelt, de website van de gemeente kunnen raadplegen of de gemeente kunnen bellen om meer duidelijkheid te krijgen over het parkeerbeleid van de gemeente ten aanzien van gehandicapten.

2.4. De rechtbank overweegt dat een gehandicaptenparkeerkaart het recht geeft om het voertuig op een invalidenparkeerplaats te parkeren, maar niet het recht op vrijstelling van een eventueel ter plekke geldende parkeerbelastingplicht. Niet van belang is dat dit in andere gemeenten mogelijk anders is. Voor zover belanghebbende bedoelt te stellen dat een invalide met een gehandicaptenparkeerkaart altijd en overal gratis moet kunnen parkeren, kan deze stelling hem niet baten. Het staat de gemeente vrij om het parkeren door invalide personen te onderwerpen aan parkeerbelasting. Het bezit van een gehandicaptenparkeerkaart doet aan die bevoegdheid niet af.

2.5. Verder stelt belanghebbende dat de gemeente ruim in gebreke blijft met betrekking tot de parkeervoorzieningen voor invaliden. De rechtbank overweegt dat dit, wat er verder ook van deze stelling zij, geen reden is om de naheffingsaanslag te vernietigen. Dit is bovendien een kwestie voor de (gemeentelijke) politiek en niet voor de belastingrechter. De heffingsambtenaar heeft bovendien gesteld (en dit blijkt ook uit de in 2.3 bedoelde, bij de afgifte van de gehandicaptenparkeerkaart verstrekte, informatie) dat belanghebbende in de buurt had mogen parkeren op een plaats langs het trottoir, waar niet invalide personen dit niet mogen, zo lang dit maar niet hinderlijk was.

2.6. Daarnaast stelt belanghebbende dat de parkeerautomaten ter plaatse van het onderhavige parkeren zeer ver uit elkaar staan. Deze grief kan niet tot vernietiging van de naheffingsaanslag leiden. Ter zitting heeft de heffingsambtenaar bovendien onweersproken gesteld dat belanghebbende ter hoogte van een parkeerautomaat had geparkeerd.

2.7. Voorts stelt belanghebbende dat de controleur, toen belanghebbende bij zijn auto was aangekomen, gezegd heeft dat hij geen naheffingsaanslag zou hebben opgelegd als belanghebbende eerder bij zijn auto was geweest. Ter zitting heeft belanghebbende gewezen op de verplichting van de controleur om hem in staat te stellen de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen.

2.8. Ter zitting heeft de parkeercontroleur geloofwaardig verklaard dat hij tegen belanghebbende heeft gezegd dat hij hem, als de naheffingsaanslag nog niet zou zijn uitgeschreven, de mogelijkheid zou hebben geboden de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank overweegt dat dit niet meebrengt dat de naheffingsaanslag, nu deze al was opgelegd, moet worden vernietigd. De verplichting om de mogelijkheid te bieden de verschuldigde parkeerbelasting te voldoen heeft betrekking op het direct na aanvang van het parkeren voldoen van de verschuldigde parkeerbelasting.

2.9. Dat er ten tijde van het onderhavige parkeren voldoende parkeergelegenheid was en dat belanghebbende niemand in de weg stond doe niet af aan de verschuldigdheid van parkeerbelasting.

2.10. Ter zitting heeft belanghebbende verklaard dat sprake was van laden en lossen nu hij een pakketje moest afgeven bij de kapper. Nu belanghebbende deze grief pas ter zitting heeft aangebracht, heeft de heffingsambtenaar niet de gelegenheid gehad zich hier tegen te verweren en heeft deze zich daarop ter zitting terecht beroepen. Ambtshalve stelt de rechtbank vast dat belanghebbende, tegenover de gemotiveerde betwisting door de heffingsambtenaar, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake was van laden en lossen. Ter zitting heeft de parkeercontroleur geloofwaardig verklaard dat hij en zijn collega eerst foto’s zijn gaan maken en vervolgens circa vier minuten hebben gewacht alvorens te beginnen met het aanmaken van de naheffingsaanslag. Naar het oordeel van de rechtbank is de verstreken tijd tussen het parkeren en het uitschrijven van de naheffingsaanslag langer dan nodig is voor het afgeven van een pakketje bij de kapper en het direct weer terugkeren bij de auto.

2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 13 februari 2013 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. I. van Wijk, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 26 februari 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.