Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-01-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:341 BZ5282, 12/2253

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 22-01-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:341 BZ5282, 12/2253

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
22 januari 2013
Datum publicatie
22 maart 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ5282
Zaaknummer
12/2253

Inhoudsindicatie

Giftenaftrek. In de vrijwilligersovereenkomst die belanghebbende heeft gesloten met Stichting X staat dat belanghebbende een vergoeding krijgt van € 4,50 per uur en dit bedrag als gift beschikbaar stelt aan X. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende in feite nooit recht gehad op de vrijwilligersvergoeding en dus ook nooit de beschikking heeft gehad over het bedrag. Van een aftrekbare gift is dan geen sprake.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Middelburg

Zaakgegevens AWB 12/2253

uitspraak van 22 januari 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Terneuzen,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 20 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2010 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 8 januari 2013.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, en namens de inspecteur, [gemachtigden].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is voor de [werkgever] (hierna: [werkgever]) werkzaam als vrijwilliger. Belanghebbende treedt daarbij onder andere op als ouderenadviseur, vult belastingaangiftes in en hij verricht bestuurstaken.

2.2. De vrijwilligersovereenkomst die belanghebbende heeft gesloten met [werkgever] luidt, voor zover relevant, als volgt:

“Vrijwilligersovereenkomst

[werkgever], gevestigd te [plaats X],

vertegenwoordigd door haar voorzitter, [voorzitter],

en de vrijwilliger (naam, adres, woonplaats):

[belanghebbende]

[adres] [woonplaats]

functie bij [werkgever]: voorzitter [werkgever] afdeling [woonplaats], ouderenadviseur/belastinginvuller; namens [werkgever] zitting in [A] ([B])

(…)

Spreken de volgende zaken met elkaar af:

1. De vrijwilliger zal met ingang van 1 januari 2009 ten behoeve van [werkgever] bovengenoemde functie uitoefenen.

2. De vrijwilliger zal de tot bovengenoemde functie behorende werkzaamheden verrichten zoals die mondeling of schriftelijk door [werkgever] zijn gevraagd.

3. De vrijwilliger is bereid voor het verrichten van de werkzaamheden de benodigde uren beschikbaar te zijn.

4. De vrijwilliger krijgt een vergoeding van € 4,50 per uur en stelt die als gift beschikbaar aan [werkgever].

(…)”

2.3. In zijn aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2010 heeft belanghebbende een bedrag van € 1.500 opgevoerd als gift met daarbij als omschrijving “gift [werkgever]” plus € 200 reiskosten voor [werkgever]. Bij brief met dagtekening 23 december 2011 deelt de inspecteur aan belanghebbende mede dat hij de gift van € 1500 niet accepteert. In deze brief schrijft de inspecteur het volgende:

“Op basis van de mij bekende informatie concludeer ik dat de vrijwilliger niet de vrije keuze heeft om de vrijwilligersvergoeding te ontvangen. In de vrijwilligersovereenkomst is opgenomen dat de vergoeding van € 4,50 per uur weer als gift beschikbaar wordt gesteld aan [werkgever]. Het is niet aannemelijk dat de vergoeding ook zou zijn toegekend zonder de samenhang met het direct afzien daarvan door de vrijwilliger.”

De inspecteur kondigt in deze brief aan dat hij de aangifte zal corrigeren met een bedrag van € 1.500. De onderhavige aanslag is opgelegd conform deze aankondiging.

2.4. In bezwaar stelt belanghebbende dat hij kosten heeft gemaakt voor de werkzaamheden die hij heeft verricht voor [werkgever]. Het gaat hier onder andere om reiskosten en representatiekosten. De totale kosten bedroegen volgens belanghebbende € 626 inclusief de reeds als gift afgetrokken reiskosten ad € 200. In de uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur de aftrek van deze kosten, met uitzondering van een bedrag van € 100 dat ziet op afschrijvingskosten van een computer, toegestaan en alsnog € 326 als gift geaccepteerd.

2.5. In geschil is of de in de aangifte opgenomen € 1.500 als gift aan [werkgever] in mindering kan worden gebracht op het belastbaar inkomen uit werk en woning. Meer in het bijzonder gaat het om de vraag of er sprake was van een reëel recht op uitbetaling van de vrijwilligersvergoeding.

2.6. Ingevolge artikel 6.33, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (tekst 2010) (hierna: Wet IB 2001) wordt onder giften verstaan: bevoordelingen uit vrijgevigheid en verplichte bijdragen waar geen directe tegenprestatie tegenover staat. Volgens vaste jurisprudentie moet bij een gift sprake zijn van een waardeverschuiving uit het vermogen van de gever naar dat van de begiftigde, waardoor diens vermogen wordt vergroot (zie onder meer HR, 12 januari 1972, nr. 16695, onder meer gepubliceerd in BNB 1972/44). De rechtbank is van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een zodanige waardeverschuiving. Belanghebbende heeft namelijk, gelet op artikel 4 van de vrijwilligersovereenkomst, in feite nooit recht gehad op de vrijwilligersvergoeding en dus ook nooit de beschikking gehad over het bedrag van € 1.500. Derhalve kon belanghebbende dat dan ook niet schenken aan [werkgever]. Van een gift is derhalve geen sprake. De inspecteur heeft de aangifte op dit punt terecht gecorrigeerd.

2.7. Belanghebbende heeft gesteld dat verschillende ouderenbonden in den lande, waaronder ook andere afdelingen van [werkgever], dezelfde vrijwilligersovereenkomst hanteren en dat de bevoegde inspecteurs in die gevallen wel de vrijwilligersvergoeding als gift in aftrek hebben toegelaten. De inspecteur heeft dit uitdrukkelijk betwist. Het is dan naar het oordeel van de rechtbank aan belanghebbende om zijn stelling, bijvoorbeeld aan de hand van stukken, aannemelijk te maken. Dit heeft belanghebbende niet gedaan. Belanghebbendes beroep op het gelijkheidsbeginsel faalt dan ook.

2.8. Voorts heeft belanghebbende een beroep gedaan op het besluit van de staatssecretaris van 8 juli 2011, nr. DGB2011/4258 U, V-N 2011/37.12 (hierna: het besluit). Voornoemd besluit is een reactie op de motie van Tweede Kamerlid Omzigt aangaande de giftenaftrek en de correcties die Belastingdienst in de praktijk toepaste. In het besluit verklaart de staatssecretaris, voor zover van belang, het volgende:

“(…)

Daarvan uitgaande ben ik dan ook voornemens om de motie als volgt uit te voeren:

1. Over de genoemde jaren zal de Belastingdienst geen navorderingsaanslagen opleggen, behoudens (zoals ook in de motie verwoord is) indien er een zwaar vermoeden van misbruik is.

2. Over de genoemde jaren zal de Belastingdienst bij het opleggen van de aanslag geen correctie op de giftenaftrek toepassen, en reeds aangebrachte correcties terugnemen, voor zover aannemelijk is dat de vrijwilliger kosten heeft gemaakt. Dit geldt – op hun verzoek – ook voor degenen van wie de aanslag inmiddels onherroepelijk vast staat.

Daarbij zal de Belastingdienst de gemaakte kosten met coulance beoordelen, ook in de situatie dat de vrijwilliger deze kosten niet meer met schriftelijke bewijsstukken kan onderbouwen omdat hij ervan uitging dat de vrijwilligersverklaring voldoende was om de giftenaftrek te verkrijgen.

(…)

2.9. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur, door de werkelijke kosten van belanghebbende als gift te accepteren op juiste wijze uitvoering heeft gegeven aan het besluit.

2.10. Belanghebbende heeft voorts nog gesteld dat de door hem opgevoerde post “gift [werkgever]” in voorgaande jaren wel is geaccepteerd door de inspecteur. Aan het enkele feit dat in voorgaande jaren deze post wel is geaccepteerd door de inspecteur, kan belanghebbende niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat de post in het onderhavige jaar ook geaccepteerd zou worden. Dit zou slechts anders zijn indien sprake is van feiten of omstandigheden die bij de belanghebbende in redelijkheid de indruk hebben kunnen wekken dat de inspecteur ter zake in het verleden een bewust standpunt had ingenomen. Zodanige feiten of omstandigheden zijn echter gesteld noch gebleken.

2.11. Ter zitting heeft belanghebbende een informatieformulier van de [stichting] (hierna: [stichting]) overgelegd. In deze brief staat, kort gezegd, dat [stichting] haar vrijwilligers de mogelijkheid biedt om een fictief bedrag als vergoeding voor hun vrijwilligers te doneren als gift. Nu uit deze brief niet blijkt dat de gang van zaken bij [stichting] dezelfde is als die bij [werkgever] en ook niet aannemelijk is geworden dat de inspecteur de aftrek in de [stichting] gevallen heeft geaccepteerd, kan deze brief geen grond opleveren voor het alsnog accepteren van de giftenaftrek bij belanghebbende.

2.12. Gelet op het vorenoverwogene is het beroep ongegrond verklaard.

2.13. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 22 januari 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 23 januari 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.