Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1104 ECLI:NL:RBZWB:2013:1322 BZ8318, 12/2732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1104 ECLI:NL:RBZWB:2013:1322 BZ8318, 12/2732

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 februari 2013
Datum publicatie
3 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:BZ8318
Zaaknummer
12/2732

Inhoudsindicatie

Informatiebeschikking over de jaren 2001 t/m 2005.

Tijdens de behandeling van het inkeerverzoek van belanghebbende is bij de inspecteur twijfel gerezen over de juistheid van de door belanghebbende betrokken stelling dat hij in voorgaande jaren niet belastingplichtig is geweest in Nederland. De inspecteur heeft belanghebbende onder meer gevraagd alle bankafschriften over de jaren 2001 tot en met 2005 te verstrekken om te kunnen beoordelen of sprake is van binnenlandse inkomsten en waar belanghebbende zijn uitgaven doet. Belanghebbende stelt dat hem is toegezegd dat zijn belastingplicht met ingang van 27 maart 2006 is ingegaan, dat hij alle informatie waarover hij beschikt, heeft verstrekt en dat de informatiebeschikking in ieder geval voor het jaar 2004 moet worden vernietigd gezien de dagtekening van de aanslag. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Breda

Procedurenummer: AWB 12/2732

uitspraak van 19 februari 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [plaats]

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Oss,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 mei 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de informatiebeschikking van 12 oktober 2011, als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR (kenmerk: [nummer]).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2013. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken met de procedurenummers 12/2732 en 12/6361. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende [gemachtigde], en namens de inspecteur, [gemachtigde] en [gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende is in ieder geval vanaf 2001 gehuwd met mevrouw [mevrouw V] (de echtgenote). Samen hebben zij een zoon, geboren [geboorte datum] 1994 (de zoon). Vast staat dat vanaf 2001 in Nederland een personenauto op naam van belanghebbende staat en dat hij een bankrekening bij de Postbank/ING in Nederland aanhoudt. Verder staat vast dat hij in de jaren 2001 tot en met (in ieder geval) 2006 een buitenlandse ziektekostenverzekering had. Ook staat vast dat de echtgenote en de zoon in voormelde jaren woonachtig waren in Nederland; vanaf 2003 in een woning die belanghebbende samen met de echtgenote heeft gehuurd.

2.2. Op 29 december 2009 heeft belanghebbende met betrekking tot twee [buitenlandse] bankrekeningen bij [bank A] en [bank B] een verzoek om toepassing van de inkeerregeling van artikel 67n dan wel artikel 69, derde lid, van de AWR gedaan. In dit verzoek wordt aangegeven dat belanghebbende de rekening bij [bank A] vanaf 2001 aanhoudt en de bankrekening bij [bank B] vanaf 1987. Naar aanleiding van dit verzoek is ter behoud van rechten met dagtekening 31 december 2009 onder meer een navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB) over het jaar 2004 aan belanghebbende opgelegd.

2.2. Tijdens de behandeling van het inkeerverzoek is bij de inspecteur twijfel gerezen over de juistheid van de door belanghebbende betrokken stelling dat hij in de jaren 2001 tot en met 2006 niet belastingplichtig is geweest in Nederland.

2.3. De inspecteur heeft vervolgens bij brieven van 9 februari 2010 en 29 juni 2010 bij belanghebbende nadere informatie opgevraagd. In zijn verweerschrift en ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat deze vragen zijn gesteld met als doel de fiscale woonplaats te kunnen bepalen.

De brief van 9 februari 2010 luidt voor zover te dezen van belang als volgt:

“(…) Uw cliënt heeft opgave gedaan van de volgende bankrekening(en):

Rekeningnummer Naam van de bank Vestigingsland Jaar opening rekening Huidig saldo

? [bank A] [land] 2001 € 460.000

? [bank B] [land] 1987 € 1.100.000

Uw cliënt heeft de gegevens en inlichtingen over deze bankrekening(en) vrijwillig verstrekt. Hiermee kan worden voorkomen dat een vergrijpboete zal worden opgelegd of strafvervolging zal worden ingesteld. Om gebruik te kunnen maken van de “inkeerregeling” is het wel noodzakelijk dat de betreffende gegevens en inlichtingen, alsmede alle daarmee samenhangende inkomsten, juist en volledig worden verstrekt. Ik verzoek u daarom, afzonderlijk voor iedere bankrekening, de volgende vragen te beantwoorden.

Algemeen

1. Wat voor soort rekening betrof het en in welke valuta?

2. Op welke datum (dag-maand-jaar) is deze rekening geopend?

3. Door wie is deze rekening geopend?

Crediteringen

4. Op welke wijze hebben uw cliënt en/of zijn partner bedragen gestort of laten storten, dan wel overgemaakt of laten overmaken op deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?

5. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben stortingen en/of overmakingen plaatsgevonden?

6. Wat is de hoogte van de afzonderlijke stortingen en/of overmakingen?

7. Wat is de herkomst van de gestorte en/of overgemaakte bedragen?

Debiteringen

8. Op welke wijze hebben uw cliënt en/of zijn partner bedragen opgenomen of laten opnemen, dan wel overgeboekt of laten overboeken van deze bankrekening (in de ruimste zin van het woord)?

9. Op welke data (dag-maand-jaar) hebben opnamen en/of overboekingen plaatsgevonden?

10. Wat is de hoogte van de afzonderlijke opnamen en/of overboekingen?

11. Wat was het bestedingsdoel van deze opnamen of overboekingen?

Opbrengsten

12. Heeft uw cliënt het saldo en/of de opbrengsten van deze banktegoeden vermeld in de aangiften inkomstenbelasting en/of vermogensbelasting?

Tevens verzoek ik u mij de volgende bescheiden te verstrekken:

- een specificatie van de ontvangen rente per jaar (vermeld hierbij ook het soort rente, bijvoorbeeld spaarrekeningen, obligaties enz.);

- een specificatie van de opbrengst per jaar (vermeld hierin ook de te verrekenen belasting en buitenlandse bronbelasting).

U moet in ieder geval de volgende afschriften verstrekken:

- een afschrift van het openingsformulier van de bankrekening(en);

- de afschriften van de banktegoed(en) per 31 december van ieder jaar. (…)”

2.4. Bij brief van 23 augustus 2010 heeft de gemachtigde gereageerd en heeft hij bankbescheiden overgelegd van twee buitenlandse bankrekeningen ([bank Y], rekeningnummer [nummer] en [bank A], rekeningnummer [nummer]) per 31 december 2006, 31 december 2007 en 31 december 2008. In de brief staat het volgende vermeld:

“Ingesloten doe ik u namens in aanhef vermelde cliënt een kopie van de van de bank verkregen bankafschriften en jaartotalen over 2006, 2007 en 2008 toekomen, namelijk gedurende de periode dat mijn cliënt woonachtig was in Nederland en binnenlands belastingplichtig was. (…)”

2.5. Bij brief van 7 februari 2011 heeft de gemachtigde een brief van de Inspectie der Belastingen [Nederlandse Antillen] (Nederlandse Antillen) d.d. 28 december 2007 overgelegd, waaruit volgens hem blijkt dat belanghebbende tot 2007 belastingplichtig is geweest in de Nederlandse Antillen. De bijgevoegde brief luidt voor zover hier van belang als volgt:

“Geen aanslag

U heeft op 6/19/2007 een aangiftebiljet inkomstenbelasting 2006 ingediend. Bij beoordeling van het aangiftebiljet is gebleken dat uw te betalen premie AVBZ NA ƒ 300 of minder bedraagt of de te restitueren premiebedrag is minder dan Na ƒ 150 of uw aangiftebiljet is meer dan 18 maanden na afloop van het belastingjaar ingediend.

Volgens artikel 41B, lid 1, letter a of artikel 41B, lid 2 of artikel 41B, lid 1, letter c van de Landsverordening op de Inkomstenbelasting 1943 komt u niet in aanmerking voor een definitieve aanslag AVBZ over 2006 (…)”.

Tot de processtukken behoren soortgelijke brieven over de jaren 2003 tot en met 2005.

2.6. Op 21 februari 2011 heeft de inspecteur een vragenbrief woonplaatsvaststelling naar belanghebbende gestuurd. Bij brief van 15 maart 2011 is een ingevuld vragenlijst geretourneerd. Ook is een afschrift van de afdeling Burgerzaken i.o. te[Nederlandse Antillen] overgelegd waaruit blijkt dat belanghebbende op [d.d.1995] aldaar voor het eerst is ingeschreven, dat zijn woonadres vanaf [d.d.1998] [adres A] te[Nederlandse Antillen] was en dat hij op 31 maart 2007 naar Nederland is vertrokken.

2.7. De inspecteur heeft daarop bij brief van 21 maart 2011 gereageerd en heeft daarin geschreven dat hij van mening is dat het vragenformulier niet (volledig) juist is ingevuld en dat de gevraagde bescheiden (kopieën) niet zijn overgelegd, zodat niet is voldaan aan de informatieplicht van artikel 47 van de AWR. De inspecteur heeft verder gesteld dat de door belanghebbende overgelegde gegevens niet overeenkomen met zijn gegevens namelijk:

- dat uit de gemeentelijke basisadministratie blijkt dat belanghebbende in 1995 naar [Nederlandse Antillen A] is vertrokken en daar tot [d.d. 2001] woonachtig was aan de [adres B] te [plaats X].

- dat belanghebbende vanaf [d.d. 2001] tot [d.d.2003] in Nederland stond ingeschreven op het adres [adres D] te [plaats A]

- dat belanghebbende vanaf [d.d.2003] tot en met het jaar 2007 de beschikking had over het pand [adres C] te [plaats A]

- dat belanghebbende vanaf [d.d. 2007] eigenaar en gebruiker is van het pand [adres E] te [plaats A]

De inspecteur vraagt naast antwoorden en bescheiden ter zake van de in het vragenformulier gestelde vragen tevens om gegevens van alle buitenlandse bankrekeningen over 2001 tot en met 2008.

Hij wijst daarbij verder op de gevolgen voor de inkeerregeling indien niet volledig openheid van zaken wordt gegeven en op de consequenties indien niet wordt voldaan aan het gestelde in artikel 47 van de AWR.

2.8. Bij brief van 14 april 2011 heeft de gemachtigde nogmaals een ingevuld vragenformulier met bijlagen (o.a. nota 2007 voor water en energie te[Nederlandse Antillen]) retour gestuurd met een begeleidende brief van belanghebbende, waarin hij aangeeft:

- dat hij inmiddels gegevens over zijn bankrekening te[Nederlandse Antillen] heeft opgevraagd bij de bank.

- dat hij in september 1995 met zijn gezin uit Nederland is vertrokken en dat eerst kort op [Nederlandse Antillen A] is gewoond, omdat de woning op[Nederlandse Antillen] nog niet afgebouwd was.

- dat hij niet vanaf [d.d.2001] tot [d.d.2003] ingeschreven was op het adres [adres D] te [plaats A], maar dat zijn vrouw en zoon daar bij een vriendin woonachtig waren. De reden hiervoor was dat hij van 1999 tot 2005 een buitenechtelijke relatie had en dat zijn vrouw hem om die reden in 2001 heeft verlaten.

- dat hij vanaf 2001 tot 2007 afwisselend woonachtig is geweest op[Nederlandse Antillen], in [land A], [land B] en [Nederlandse Antillen A].

- dat hij, omdat zijn vrouw andere woonruimte nodig had, met haar gezamenlijk een huurcontract is aangegaan voor de woning [adres C] te [plaats A]

- dat hij zich in 2006 in [plaats A] heeft laten inschrijven, maar dat hij uiteindelijk pas in april 2007 weer is gaan samenwonen met zijn vrouw in het pand [adres E] te [plaats A]

- dat hij tot eind maart 2007 een ziektekostenverzekering op[Nederlandse Antillen] had (betalingsbewijzen 2001, 2004 tot en met 2006 zijn bijgevoegd).

2.9. Bij brieven van 21 april 2011 en 8 juli 2011 heeft de inspecteur gereageerd dat hij de informatie van belanghebbende tegenstrijdig vindt en dat hij vindt dat nog steeds niet alle informatie is verstrekt. Hij geeft daarbij aan dat hij van mening is dat belanghebbende over de periode 2001 tot en met 2009 binnenlands belastingplichtig is. Hij vraagt voor de laatste keer aanvullende informatie.

2.10. Belanghebbende heeft op 20 augustus 2011 gereageerd. Hij heeft onder meer een verblijfsvergunning met werkverbod van mei 1995 overgelegd, een verklaring van een tandarts dat belanghebbende in 2003 en 2004 patiënt bij hem was, nota’s van Water- en energiebedrijf[Nederlandse Antillen] NV uit mei 2005 en maart 2006, nota’s van de televisiemaatschappij (afsluiting 31 maart 2007) en stukken waaruit volgens hem blijkt dat hij in mei 2003 zijn vaste telefoonlijn heeft opgezegd en prepaid is gaan bellen.

2.11. Met dagtekening 12 oktober 2011 heeft de inspecteur de in geding zijnde informatiebeschikking over de jaren 2001 tot en met 2005 afgegeven. Hierin staat – voor zover hier van belang – het volgende:

“- Expliciet verzoek ik u om de eerste vragenbrief 9 februari 2010 volledig te beantwoorden (zie bijlage bij deze brief)

- huurcontract [adres D] te [plaats A] (periode [d.d.2001] tot [d.d. 2003]);

- bewijsstukken waaruit uw verblijf in [land A] blijkt (periode 1999 tot 2005);

- bewijsstukken van de genoten (loon) inkomsten in de jaren 1999 tot en met 2006. (voorziening in levensonderhoud)

- de bankafschriften van alle in het buitenland aangehouden bankrekeningen over de periode 2001 tot en met 2005. (…)”

Bij uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur beslist dat belanghebbende alleen nog aan de eerste en vijfde vraag behoeft te voldoen.

2.12. In geschil is de rechtmatigheid van de informatiebeschikking.

2.13. Belanghebbende stelt, naar de rechtbank hem begrijpt, primair dat de inspecteur tijdens een bespreking op 15 augustus 2012 heeft toegezegd en vervolgens heeft vastgelegd, dat belanghebbende eerst met ingang van 27 maart 2006 binnenlands belastingplichtige is en dat hij aan deze toezegging vertrouwen mag ontlenen dat de jaren 2001 tot en met 2005 buiten discussie staan.

2.14. De rechtbank stelt voorop dat de bewijslast van deze stelling, tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, op belanghebbende rust. Naar het oordeel van de rechtbank is belanghebbende hier niet in geslaagd. Uit de gedingstukken blijkt niet dat de inspecteur concreet het standpunt heeft ingenomen dat de belastingplicht van belanghebbende in Nederland met ingang van 27 maart 2006 is ingegaan. Hetgeen tijdens de bespreking door de inspecteur daartoe is gesteld, is in het kader van een compromisvoorstel gedaan en die context moet belanghebbende ook redelijkerwijs duidelijk zijn geweest. Nu vast staat dat partijen niet tot overeenstemming zijn gekomen, acht de rechtbank de inspecteur niet gebonden aan de uitlatingen waarop belanghebbende zich beroept. Het in 2.13 vermelde standpunt van belanghebbende wordt dan ook niet door de rechtbank gevolgd.

2.15. Voorts stelt belanghebbende dat alle gevraagde informatie door belanghebbende is verstrekt, dat hij ook niet méér gegevens kan verstrekken en dat de informatiebeschikking in ieder geval voor het jaar 2004 moet vervallen.

2.16. Artikel 52a, eerste lid van de AWR bepaalt, voor zover te dezen van belang, het volgende:

“1. Indien met betrekking tot een op te leggen aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag of een te nemen beschikking niet of niet volledig wordt voldaan aan de verplichtingen ingevolge artikel 41, 47, 47a, 49, 52, (…), kan de inspecteur dit vaststellen bij voor bezwaar vatbare beschikking (informatiebeschikking). De inspecteur wijst in de informatiebeschikking op artikel 25, derde lid.

(…)

3. Indien de inspecteur een aanslag, navorderingsaanslag of naheffingsaanslag vaststelt of een beschikking neemt voordat de met betrekking tot die belastingaanslag of beschikking genomen informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, vervalt de informatiebeschikking.”

Artikel 25, derde lid van de AWR bepaalt het volgende:

“3. Indien het bezwaar is gericht tegen een aanslag, een navorderingsaanslag, een naheffingsaanslag of een beschikking, met betrekking tot welke de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, wordt bij de uitspraak op het bezwaarschrift de belastingaanslag of beschikking gehandhaafd, tenzij is gebleken dat en in hoeverre die belastingaanslag of beschikking onjuist is. (…)”

Artikel 27e, eerste en tweede lid van de AWR bepaalt het volgende:

“1. Indien de vereiste aangifte niet is gedaan of sprake is van een onherroepelijk geworden informatiebeschikking als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is.

2. Indien de rechtbank het beroep tegen een in artikel 52a, eerste lid, bedoelde informatiebeschikking ongegrond verklaart, stelt de rechtbank een nieuwe termijn voor het voldoen aan de in die beschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven, tenzij sprake is van kennelijk onredelijk gebruik van procesrecht.”

Artikel 47, eerste lid van de AWR bepaalt het volgende:

“1. Ieder is gehouden desgevraagd aan de inspecteur:

a. de gegevens en inlichtingen te verstrekken welke voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn;

b. de boeken, bescheiden en andere gegevensdragers of de inhoud daarvan – zulks ter keuze van de inspecteur – waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten welke invloed kunnen uitoefenen op de belastingheffing te zijnen aanzien, voor dit doel beschikbaar te stellen.”

2.17. Ter zitting heeft de inspecteur verklaard dat de onderhavige informatiebeschikking voor wat betreft het jaar 2004 is vastgesteld met het oog op het nemen van een beslissing op het bezwaar tegen de navorderingsaanslag. Nu een uitspraak op bezwaar een beschikking in de zin van de Awb vormt, is de rechtbank van oordeel dat hier sprake is van een verzoek van de inspecteur aan belanghebbende om te voldoen aan de verplichtingen met betrekking tot een ‘te nemen beschikking’ als bedoeld in artikel 52a, eerste lid, van de AWR.

2.18. Ten tijde van het vaststellen van de navorderingsaanslag over 2004 kende de AWR nog niet de figuur van de informatiebeschikking; ten tijde van het nemen van de beslissing op het bezwaar wel. Bij de invoering van artikel 52a van de AWR per 1 juli 2011 heeft de wetgever nagelaten een adequate inwerkingtredingsbepaling op te nemen. De rechtbank gaat ervan uit dat in zaken waarin op 1 juli 2011 een bezwaar aanhangig was, de per die datum in werking getreden tekst van artikel 27e van de AWR en het per die datum in werking getreden artikel 52a AWR van toepassing is. Artikel 52a, derde lid, van de AWR (zie 2.16) kan naar het oordeel van de rechtbank niet zijn bedoeld voor situaties, zoals de onderhavige, waarin een navorderingsaanslag is vastgesteld vóór de datum waarop artikel 52a van de AWR in werking is getreden en evenmin voor situaties, zoals de onderhavige, waarin een navorderingsaanslag is vastgesteld zonder dat de inspecteur daaraan voorafgaand vragen heeft gesteld. In de omstandigheid dat de onderhavige navorderingsaanslag over 2004 reeds is vastgesteld voordat de daarmee verband houdende informatiebeschikking onherroepelijk is geworden, ziet de rechtbank dan ook geen reden de informatiebeschikking in zoverre vervallen te verklaren.

2.19. Voor wat betreft de jaren 2001 tot en met 2005 stelt de rechtbank voorop dat voor de toetsing van de rechtmatigheid van de informatiebeschikking, de beantwoording van twee vragen van belang is, te weten (i) of belanghebbende heeft voldaan aan zijn wettelijke informatieplicht van artikel 47 AWR met hetgeen hij tot nog toe aan informatie heeft geleverd, en (ii) of het opvragen van de betreffende informatie door de inspecteur in het kader van de belastingheffing redelijkerwijs noodzakelijk was. Gezien de redelijke verdeling van de bewijslast rust naar het oordeel van de rechtbank op de inspecteur de bewijslast om aannemelijk te maken dat belanghebbende niet aan zijn informatieplicht heeft voldaan en dat de inspecteur met zijn informatieverzoek niet de grenzen der redelijkheid heeft overschreden.

2.20. Ter zake van de eerste in 2.19 genoemde vraag overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank stelt voorop dat de inspecteur op grond van artikel 47 AWR alleen informatie kan vragen waarover een belastingplichtige beschikt of waarover hij met redelijkerwijs van hem te verlangen moeite, de beschikking kan krijgen. De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur aannemelijk heeft gemaakt dat belanghebbende de in de informatiebeschikking gestelde vragen 1 en 5 niet (volledig) heeft beantwoord, nu hij de vragenbrief van 9 februari 2010 die uitsluitend ziet op nadere informatie over de twee [buitenlandse] bankrekeningen, niet heeft beantwoord en hij de opgevraagde bankafschriften van de buitenlandse bankrekeningen (de twee [buitenlandse] bankrekeningen en de [bank X] te[Nederlandse Antillen]) over de jaren 2001 tot en met 2005 niet heeft verstrekt. Met betrekking tot de bankrekening bij de [bank X] heeft belanghebbende verklaard dat hij de bankbescheiden over eind 2008/begin 2009 zelf niet heeft en dat hij zijn lokale bank heeft gevraagd die bescheiden te verstrekken, dat ook die lokale bank die informatie niet meer heeft en dat er om die reden een zogenoemd statement door de lokale bank naar het hoofdkantoor is gestuurd. De rechtbank leidt uit deze verklaring af dat belanghebbende ter zake van de bankrekening bij de [bank X] niet heeft verzocht om de gevraagde gegevens over 2001 tot en met 2005. De rechtbank is daarom van oordeel dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat belanghebbende niet met redelijkerwijs van hem te verlangen moeite, over de gevraagde bankbescheiden kan beschikken nu niet aannemelijk is geworden dat de bank niet bereid of in staat is om die gegevens over 2001 tot en met 2005 te verstrekken. Gelet op de gedingstukken en het verhandelde ter zitting is het voor wat betreft de twee [buitenlandse] bankrekeningen niet aannemelijk geworden dat belanghebbende de gevraagde informatie over de jaren 2001 tot en met 2005 heeft opgevraagd. Derhalve is met betrekking tot deze twee bankrekeningen evenmin aannemelijk geworden dat belanghebbende niet met redelijkerwijs van hem te verlangen moeite, over deze informatie kan beschikken. Belanghebbende heeft dan ook niet aan zijn wettelijke informatieplicht voldaan.

2.21. Voor de beantwoording van de tweede in 2.19 genoemde vraag is van belang dat de inspecteur zich op basis van de hem ter beschikking staande informatie in redelijkheid op het standpunt kon stellen dat de gevraagde gegevens en inlichtingen van belang zouden kunnen zijn, omdat die opheldering zouden kunnen geven over de vraag of belanghebbende binnenlands belastingplichtige in de jaren 2001 tot en met 2005 is. Zie in vergelijkbare zin HR 18 april 2003, nr. 38 122, LJN AF7498. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de inspecteur aannemelijk gemaakt een redelijk heffingsbelang te hebben bij de kennisneming van de verzochte informatie. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat vast staat dat belanghebbende over een bankrekening in Nederland is blijven beschikken, dat vanaf 2001 een auto op zijn naam stond in Nederland, dat zijn echtgenote en zoon in Nederland woonachtig waren, dat hij samen met zijn echtgenote van 2003 een huurovereenkomst voor een woning heeft afgesloten en dat hij in die jaren in bepaalde periodes in de gemeentelijke basisadministratie in Nederland ingeschreven stond. De inspecteur heeft daarbij verklaard dat hij de gevraagde informatie nodig heeft om te kunnen beoordelen waar belanghebbende zijn uitgaven heeft gedaan en daarmee waar de woonplaats van belanghebbende was in de onderhavige jaren. Gelet hierop en de omstandigheden dat iemands woonplaats wordt bepaald aan de hand van feiten en omstandigheden, gezamenlijk en in onderling verband bezien, en de reeds door belanghebbende verstrekte informatie in combinatie met voornoemde informatie niet uitsluiten dat belanghebbende in de betreffende jaren binnenlands belastingplichtig is, is de rechtbank van oordeel dat de gevraagde informatie in de informatiebeschikking binnen de kaders van het arrest van 18 april 2003 blijft.

2.22. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank de informatiebeschikking rechtmatig acht. Het gelijk is derhalve aan de inspecteur. Aan het bovenstaande doet niet af het ter zitting door de inspecteur gestelde dat hij het antwoord op vraag 1 van de vragenbrief van 9 februari 2010 (zie 2.3) kan opmaken uit verkregen stukken.

2.23. De rechtbank heeft het beroep dan ook ongegrond verklaard. Artikel 27e, tweede lid, van de AWR bepaalt dat ingeval het beroep ongegrond wordt verklaard, de rechtbank dan een nieuwe termijn stelt voor het voldoen aan de in de informatiebeschikking bedoelde verplichtingen, in situaties waarin daar nog gevolg aan kan worden gegeven. Belanghebbende heeft ter zitting verklaard dat hij niet in staat is om de gevraagde gegevens alsnog te verstrekken en dat het geen zin heeft om hem nog een termijn te gunnen voor het verstrekken van gegevens. Gelet hierop acht de rechtbank het niet zinvol meer om hem een nieuwe termijn te stellen.

2.24. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2013 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 4 maart 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.