Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1687 CA1555, 12/4600
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1687 CA1555, 12/4600
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 5 maart 2013
- Datum publicatie
- 30 mei 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA1555
- Zaaknummer
- 12/4600
Inhoudsindicatie
Inspecteur heeft aannemelijk gemaakt dat uitstel is verleend voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting zodat de navorderingsaanslag tijdig is opgelegd. Beperking van heffingsrente nu de inspecteur, na het bekend worden van de noodzakelijke gegevens voor het opleggen van de aanslag, ruim anderhalf heeft stilgezeten en voor deze periode, naast de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een complexe materie, geen afdoende verklaring heeft gegeven.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Procedurenummer AWB 12/4600
uitspraak van 5 maart 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], gevestigd te [plaats X], belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven, de inspecteur.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de inspecteur van 26 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan haar over het jaar 2005 opgelegde navorderingsaanslag vennootschapsbelasting naar een belastbaar bedrag van € 269.703 (aanslagnummer [nummer]) en de gelijktijdig bij beschikking vastgestelde heffingsrente ten bedrage van € 18.485.
Zitting
Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voor zover het de beschikking heffingsrente betreft;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar tegen de beschikking heffingsrente;
- gelast de inspecteur de heffingsrente te verminderen met inachtneming van het in 2.14.3 overwogene;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 345;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 310 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft in het onderhavige jaar aangifte vennootschapsbelasting gedaan naar een belastbaar bedrag van € 28.959. De aanslag vennootschapsbelasting is, overeenkomstig de aangifte, vastgesteld met dagtekening 14 april 2007.
2.2. Bij brief van 20 januari 2009, ontvangen door de inspecteur op 22 januari 2009, heeft belanghebbende een aantal fiscale misslagen uit het verleden kenbaar gemaakt en te kennen gegeven deze te willen redresseren.
2.3. Bij brief van 11 februari 2009, door de inspecteur ontvangen op 12 februari 2009, refereert belanghebbende, na het uitblijven van een reactie van de zijde van de inspecteur, nogmaals aan de brief van 20 januari 2009. In dezelfde brief geeft belanghebbende extra duidelijkheid met betrekking tot bepaalde nog te verwerken provisies.
2.4. Bij brief van 23 februari 2009 is de ontvangst van de beide brieven door de inspecteur bevestigd. Tevens geeft de inspecteur aan dat, gezien de complexiteit van de kwestie, nog niet nader inhoudelijk kan worden ingegaan op deze brieven.
2.5. Bij brief van 27 maart 2009 vraagt belanghebbende naar de stand van zaken aangezien zij van de zijde van de inspecteur niets meer heeft vernomen sinds de ontvangstbevestiging van 23 februari 2009.
2.6. De inspecteur deelt aan de belanghebbende bij brief van 14 december 2010 mee dat hij voornemens is aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting op te leggen over de jaren 2002 tot en met 2007 en vermeldt hierin de voorgenomen correcties. In deze brief is de volgende passage opgenomen:
“Onlangs heb ik van mijn collega, [collega], het dossier door u aangeduid als “[partij] / Fiscus” teruggekregen. Zoals mij nu bleek was hij niet aan een verdere behandeling toegekomen, waarvoor mijn excuses.”
2.7. Bij brief van 28 januari 2011 geeft belanghebbende aan niet akkoord te gaan met de in 2.6 genoemde voorgenomen correcties van de inspecteur.
2.8. Bij brieven van 14 maart, 12 april, 1 en 23 juni, 6 juli, 4 augustus en 26 september 2011 is tussen partijen gecorrespondeerd over de voorgestelde correcties en de vraag of en in hoeverre in het verleden wel of niet uitstel tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2005 is verleend.
2.9. Met dagtekening 17 september 2011 is de navorderingsaanslag over het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 269.703 en een te betalen bedrag aan vennootschapsbelasting van € 75.835. Gelijktijdig is bij beschikking heffingsrente vastgesteld ten bedrage van € 18.485.
2.10. In geschil is:
1. Of de navorderingsaanslag binnen de termijn van artikel 16, derde lid, van de AWR is opgelegd?
2. Of de heffingsrente naar het juiste bedrag is berekend?
Navorderingsaanslag tijdig opgelegd?
2.11. Ingevolge artikel 16, derde lid, van de AWR, vervalt de bevoegdheid tot het vaststellen van een navorderingsaanslag door verloop van vijf jaren na het tijdstip waarop de belastingschuld is ontstaan. In het onderhavige geval zou de navorderingsaanslag in beginsel op 31 december 2010 vastgesteld moeten zijn. Indien voor het doen van aangifte echter uitstel is verleend, wordt de navorderingstermijn met de duur van dit uitstel verlengd.
2.12. Volgens de inspecteur is er voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting 2005 10 maanden uitstel verleend en is dit kenbaar gemaakt aan belanghebbende. Belanghebbende heeft gesteld dat de inspecteur niet voldaan heeft aan de bewijslast voor deze stelling, Ter staving van zijn stelling heeft de inspecteur onder meer de volgende stukken overgelegd:
- Een geprinte versie van de uitstelverzoeken aangifte vennootschapsbelasting van het belastingjaar 2005 die door belanghebbendes belastingconsulent zijn ingediend middels een diskette op 24 maart 2006. Op pagina 23 van deze geprinte versie is voor belanghebbende uitstel aangevraagd.
- Een overzicht uit een systeem van de belastingdienst inzake de ‘procesinformatie belastingconsulent’. Uit dit overzicht blijkt dat met betrekking tot de ingediende uitstelverzoeken over het belastingjaar 2005 acht maal correspondentie is gevoerd tussen de belastingdienst en de belastingconsulent van belanghebbende.
- Een uitdraai van het door de belastingeenheid geregistreerde overzicht voor welke cliënten van de toenmalige belastingconsulent van belanghebbende uitstel is verleend en tot welke datum. Uit dit overzicht is af te leiden dat aan belanghebbende voor het indienen van de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2005 uitstel is verleend tot 1 april 2007. Uit dit overzicht is ook af te leiden dat de betreffende aangifte is ingediend op 20 november 2006.
- Een verklaring per email van een belastingadviseur die werkzaam is bij het belastingadvieskantoor waar belanghebbende ten tijde van het indienen van de aangifte cliënt was. In deze verklaring geeft de belastingadviseur aan dat het binnen het kantoor een gebruikelijke werkwijze was om voor alle vennootschapsbelasting-cliënten waarvoor gold dat het boekjaar gelijk was aan het kalenderjaar uitstel te vragen op de voet van de zogenaamde BECON-regeling.
2.13. Met het onder 2.12 aangevoerde, heeft de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, aannemelijk gemaakt dat voor het onderhavige jaar 10 maanden uitstel is verleend tot het doen van aangifte vennootschapsbelasting en dat dit, nu belanghebbende beschikte over een belastingconsulent, als zodanig kenbaar is gemaakt aan belanghebbende. De navorderingsaanslag is derhalve binnen de termijn van artikel 16, derde lid, van de AWR, opgelegd.
Heffingsrente
2.14.1. Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de AWR (tekst 2005) wordt met betrekking tot onder meer de vennootschapsbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. In het onderhavige geval is heffingsrente berekend over het tijdvak dat is aangevangen de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting werd geheven en eindigde op de dag van dagtekening van de navorderingsaanslag (artikel 30f, derde lid, onderdeel a, van de AWR). Nu in het onderhavige geval sprake is van een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting is de onderhavige beschikking in zoverre terecht.
2.14.2. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat deze moet worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van dergelijke omstandigheden. Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2009 openheid van zaken gegeven met betrekking tot bepaalde misslagen in het verleden. Bij brief van 11 februari 2009 volgde hierop nog een aanvulling. Over de hoogte en samenstelling van de winst van belanghebbende bestond verder geen onduidelijkheid. Op 12 februari 2009 waren derhalve de voor het opleggen van de aanslag noodzakelijke gegevens bij de inspecteur bekend. Bij brief van 27 maart 2009 heeft belanghebbende nogmaals geïnformeerd naar de stand van zaken aangezien zij sinds de ontvangstbevestiging van 23 februari 2009 van de zijde van de inspecteur niets meer vernomen had. De rechtbank is van oordeel dat van de inspecteur had mogen worden verwacht dat hij, mede naar aanleiding van het herhaalde verzoek van belanghebbende naar de stand van zaken, eerder op belanghebbendes verzoek zou hebben gereageerd dan op 14 december 2010. Met name nu uit de in 2.6 vermelde passage blijkt dat er een periode van stilzitten aan de zijde van de inspecteur is geweest en hij hiervoor, naast de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een complexe materie, geen afdoende verklaring heeft kunnen geven.
2.14.3. Door het niet eerder reageren van de inspecteur is belanghebbende geconfronteerd met een hoger bedrag aan heffingsrente dan noodzakelijk zou zijn geweest. De rechtbank vindt in het voorgaande aanleiding om de heffingsrente te beperken. Daarbij acht de rechtbank een periode van drie maanden na het bekend worden van de gegevens bij de inspecteur, mede gelet op de omstandigheid dat sprake is van een complexe materie, een redelijke reactietermijn. Bij het berekenen van de heffingsrente dient derhalve de periode van 12 mei 2009 tot en met 14 december 2010, zijnde de periode van stilzitten van de zijde van de inspecteur zonder nadere verklaring, buiten beschouwing te worden gelaten.
2.14.4. Dat naar aanleiding van de brief van 14 december 2010 nog de nodige correspondentie is gevoerd tussen partijen acht de rechtbank als zodanig geen aanwijzing voor onzorgvuldig handelen van de inspecteur. Hierin ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het verder beperken van de heffingsrente.
2.15. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
3. Proceskosten
3.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 12/4600 en 12/4601 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 690 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Nu in beide zaken het beroep gegrond is, wordt aan de onderhavige zaak daarvan de helft toegerekend, zijnde € 345. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de vergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar het oude tarief te worden toegepast aangezien bepalend is het tijdstip waarop de uitspraak op bezwaar is gedaan, in het onderhavige geval op 26 juli 2012 (Staatsblad 2012, nr. 683, pagina 5).
3.2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding nu niet aannemelijk is dat belanghebbende, buiten de kosten van rechtsbijstand, enige schade heeft geleden.
Deze uitspraak is gedaan op 5 maart 2013 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 maart 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.