Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2013, CA1589, 12/4601

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 05-03-2013, CA1589, 12/4601

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
5 maart 2013
Datum publicatie
30 mei 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA1589
Zaaknummer
12/4601

Inhoudsindicatie

Beperking van heffingsrente nu de inspecteur, na het bekend worden van de noodzakelijke gegevens voor het opleggen van de aanslag, ruim anderhalf heeft stilgezeten en voor deze periode, naast de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een complexe materie, geen afdoende verklaring heeft gegeven.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Breda

Procedurenummer AWB 12/4601

uitspraak van 5 maart 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[belanghebbende], gevestigd te [Plaats X], belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Eindhoven, de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 26 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking heffingsrente ten bedrage van € 8.831 die gelijktijdig met de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting 2006 met dagtekening 15 oktober 2011 is opgelegd.

Zitting

Met toestemming van partijen is een onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- gelast de inspecteur de heffingsrente te verminderen met inachtneming van het in 2.10.3 overwogene;

- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 345;

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2009, ontvangen door de inspecteur op 22 januari 2009, een aantal fiscale misslagen uit het verleden kenbaar gemaakt en te kennen gegeven deze te willen redresseren.

2.2. Bij brief van 11 februari 2009, door de inspecteur ontvangen op 12 februari 2009, refereert belanghebbende, na het uitblijven van een reactie van de zijde van de inspecteur, nogmaals aan de brief van 20 januari 2009. In dezelfde brief geeft belanghebbende extra duidelijkheid met betrekking tot bepaalde nog te verwerken provisies.

2.3. Bij brief van 23 februari 2009 is de ontvangst van de beide brieven door de inspecteur bevestigd. Tevens geeft de inspecteur aan dat, gezien de complexiteit van de kwestie, nog niet nader kan worden ingegaan op deze brieven.

2.4. Bij brief van 27 maart 2009 vraagt belanghebbende naar de stand van zaken aangezien zij van de zijde van de inspecteur niets meer heeft vernomen sinds de ontvangstbevestiging van 23 februari 2009.

2.5. De inspecteur deelt aan de belanghebbende bij brief van 14 december 2010 mee dat hij voornemens is aan belanghebbende navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting op te leggen over de jaren 2002 tot en met 2007 aan belanghebbende en vermeldt hierin de voorgenomen correcties. In deze brief is de volgende passage opgenomen:

“Onlangs heb ik van mijn collega, [collega], het dossier door u aangeduid als “[partij] / Fiscus” teruggekregen. Zoals mij nu bleek was hij niet aan een verdere behandeling toegekomen, waarvoor mijn excuses.”

2.6. Bij brief van 28 januari 2011 geeft belanghebbende aan niet akkoord te gaan met de in 2.5 genoemde voorgenomen correcties van de inspecteur.

2.7. Bij brieven van 14 maart, 12 april, 1 en 23 juni, 6 juli, en 4 augustus 2011 is tussen partijen gecorrespondeerd over de voorgestelde correcties en bij laatstgenoemde brief heeft belanghebbende de inspecteur medegedeeld in te kunnen stemmen met de voorgenomen navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006.

2.8. Met dagtekening 15 oktober 2011 is de navorderingsaanslag over het jaar 2006 opgelegd. Gelijktijdig werd bij beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 8.831.

2.9. In geschil is of de heffingsrente naar het juiste bedrag is berekend.

2.10.1. Op grond van artikel 30f, eerste lid, van de AWR (tekst 2005) wordt met betrekking tot onder meer de vennootschapsbelasting heffingsrente berekend ingeval een voorlopige aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag wordt vastgesteld. In het onderhavige geval is heffingsrente berekend over het tijdvak dat is aangevangen de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting werd geheven en eindigde op de dag van dagtekening van de navorderingsaanslag (artikel 30f, derde lid, onderdeel a, van de AWR). Nu in het onderhavige geval sprake is van een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting is de onderhavige beschikking in zoverre terecht.

2.10.2. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel meebrengen dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, danwel dat deze moet worden beperkt. Naar het oordeel van de rechtbank is in het onderhavige geval sprake van dergelijke omstandigheden. Belanghebbende heeft bij brief van 20 januari 2009 openheid van zaken gegeven met betrekking tot bepaalde misslagen in het verleden. Bij brief van 11 februari 2009 volgde hierop nog een aanvulling. Op 12 februari 2009 waren derhalve de voor het opleggen van de aanslag noodzakelijke gegevens bij de inspecteur bekend. Bij brief van 27 maart 2009 heeft belanghebbende nogmaals geïnformeerd naar de stand van zaken aangezien zij sinds de ontvangstbevestiging van 23 februari 2009 van de zijde van de inspecteur niets meer vernomen had. De rechtbank is van oordeel dat van de inspecteur had mogen worden verwacht dat hij, mede naar aanleiding van het herhaalde verzoek van belanghebbende naar de stand van zaken, eerder op belanghebbendes verzoek zou hebben gereageerd dan op 14 december 2010. Met name nu uit de in 2.5 vermelde passage blijkt dat er een periode van stilzitten aan de zijde van de inspecteur is geweest en hij hiervoor, naast de omstandigheid dat er sprake zou zijn van een complexe materie, geen afdoende verklaring heeft kunnen geven.

2.10.3. Door het niet eerder reageren van de inspecteur is belanghebbende geconfronteerd met een hoger bedrag aan heffingsrente dan noodzakelijk zou zijn geweest. De rechtbank vindt in het voorgaande aanleiding om de heffingsrente te beperken. Daarbij acht de rechtbank een periode van drie maanden na het bekend worden van de gegevens bij de inspecteur, mede gelet op de omstandigheid dat sprake is van een complexe materie, een redelijke reactietermijn. Bij het berekenen van de heffingsrente dient derhalve de periode van 12 mei 2009 tot en met 14 december 2010, zijnde de periode van stilzitten van de zijde van de inspecteur zonder nadere verklaring, buiten beschouwing te worden gelaten.

2.10.4. Dat naar aanleiding van de brief van 14 december 2010 nog de nodige correspondentie is gevoerd tussen partijen acht de rechtbank als zodanig geen aanwijzing voor onzorgvuldig handelen van de inspecteur. Hierin ziet de rechtbank dan ook geen reden voor het verder beperken van de heffingsrente.

2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

3. Proceskosten

3.1. De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. De rechtbank beschouwt de zaken die bij de rechtbank zijn geregistreerd onder de procedurenummers 12/4600 en 12/4601 als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit). Deze kosten zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 690 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift met een waarde per punt van € 218, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Nu in beide zaken het beroep gegrond is, wordt aan de onderhavige zaak daarvan de helft toegerekend, zijnde € 345. Naar het oordeel van de rechtbank dient voor de vergoeding in verband met de behandeling van het bezwaar het oude tarief te worden toegepast aangezien bepalend is het tijdstip waarop de uitspraak op bezwaar is gedaan, in het onderhavige geval op 26 juli 2012 (Staatsblad 2012, nr. 683, pagina 5).

3.2. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het toekennen van een schadevergoeding nu niet aannemelijk is dat belanghebbende, buiten de kosten van rechtsbijstand, enige schade heeft geleden.

Deze uitspraak is gedaan op 5 maart 2013 door mr. D. Hund, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. T.A. Mandemakers, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 12 maart 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.