Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1864 CA2276, 12/1778

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:1864 CA2276, 12/1778

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
14 maart 2013
Datum publicatie
6 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2276
Zaaknummer
12/1778

Inhoudsindicatie

Forensenbelasting

Belanghebbende en zijn echtgenote, in algehele gemeenschap van goederen gehuwd, hebben twee huizen waarvan één in plaats X. Aan belanghebbende is een aanslag forensenbelasting voor de woning te plaats X opgelegd. Volgens belanghebbende woont zijn echtgenote daar. De heffingsambtenaar heeft informatie, zoals bankafschriften, opgevraagd, waaruit kan blijken dat de echtgenote in plaats X haar hoofdverblijf heeft. Belanghebbende stelt dat hij zich niet bevoegd acht om bankgegevens e.d. van de echtgenote op te vragen. De rechtbank oordeelt dat belanghebbende o.g.v. artikel 47 AWR verplicht is de gevraagde informatie te verschaffen. Hij had de echtgenote moeten vragen om hem de informatie te verschaffen. Nu hij dat niet heeft gedaan volgt omkering van de bewijslast. Belanghebbende heeft niet bewezen dat de echtgenote haar hoofdverblijf had in plaats X. De aanslag blijft dan in stand.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Zittingsplaats: Middelburg

Procedurenummer AWB 12/1778

uitspraak van 14 maart 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Schouwen-Duiveland,

de heffingsambtenaar.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 13 april 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende opgelegde aanslag forensenbelasting voor het jaar 2011.

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 februari 2013.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende namens de heffingsambtenaar

[gemachtigde].

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende woont in [woonplaats] en is daar ook ingeschreven bij de gemeentelijke basisadministratie (GBA). Hij is in algehele gemeenschap van goederen gehuwd met [echtgenote] (de echtgenote). Het echtpaar heeft een woning in eigendom gelegen aan de [adres] te [plaats X] die op naam staat van belanghebbende. De echtgenote heeft zich op 11 oktober 2010 bij de GBA ingeschreven op het adres in [plaats X].

2.2. Op 30 juni 2011 is aan belanghebbende een aanslag forensenbelasting opgelegd voor het jaar 2011. De aanslag is opgelegd aan belanghebbende en niet aan de echtgenote omdat belanghebbende de oudste van beiden is en de gemeente als beleid hanteert om bij meerdere belastingplichtigen de aanslag aan de oudste belastingplichtige op te leggen.

2.3. Krachtens de Verordening forensenbelasting 2011 van de gemeente wordt deze belasting geheven van de natuurlijke personen die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Of iemand in de gemeente hoofdverblijf heeft, wordt naar de omstandigheden beoordeeld.

2.4. Belanghebbende stelt dat hij zijn hoofdverblijf heeft in [woonplaats] en de echtgenote in [plaats X].

2.5. Bij brief van 31 januari 2012 heeft de heffingsambtenaar belanghebbende verzocht “gegevens aan te leveren waaruit blijkt dat uw vrouw daadwerkelijk haar hoofdverblijf in [plaats X] heeft. Als uw vrouw haar hoofdverblijf in [plaats X] heeft, dan zal dat ook uit regelmatige, ook doordeweekse, lokale bestedingen en de diverse bankafschriften daarvan blijken. U kunt daarnaast denken aan adresseringen uit 2011 van bijvoorbeeld poststukken gericht aan het adres in [plaats X]. Daarnaast vraag ik u aan te geven of uw vrouw ter plaatse lid is van verenigingen of clubs. Kunt u aangeven welke huisarts uw vrouw heeft? Daarnaast zullen er ongetwijfeld nog andere zaken zijn waarmee u kunt onderbouwen dat uw vrouw haar hoofdverblijf in [plaats X] heeft. Ik nodig u uit mij deze bewijsstukken te overleggen.” Belanghebbende heeft bij brief van 1 februari 2012 gereageerd en enige informatie verstrekt. Hij heeft geen bankafschriften overgelegd. De heffingsambtenaar heeft bij brief van 20 februari 2012 nogmaals gevraagd om fysieke documenten over te leggen zoals in de eerdere brief genoemd. Belanghebbende heeft bij brief van 21 februari 2012 gereageerd met de mededeling dat hij de heffingsambtenaar niet bevoegd acht dergelijke vragen te stellen. Bij brief van 15 maart 2012 heeft de heffingsambtenaar onder verwijzing naar artikel 47 Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) nogmaals om de nadere onderbouwing verzocht. Op 17 maart 2012 heeft belanghebbende herhaald dat hij de heffingsambtenaar niet bevoegd acht om “privacy tartende” gegevens op te vragen.

2.6. Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij zich niet bevoegd acht om bankgegevens van de echtgenote, die een eigen bankrekening had, op te vragen.

2.7. In artikel 47 AWR, gezien in samenhang met artikel 231 Gemeentewet, is bepaald dat eenieder is gehouden desgevraagd aan de heffingsambtenaar de gegevens en inlichtingen te verstrekken die voor de belastingheffing te zijnen aanzien van belang kunnen zijn en boeken, bescheiden en andere gegevensdragers ter beschikking te stellen waarvan de raadpleging van belang kan zijn voor de vaststelling van de feiten die van invloed kunnen zijn op die belastingheffing. Het gaat daarbij niet alleen om informatie waarover de belastingplichtige beschikt maar ook om gegevens waarover hij met redelijkerwijs van hem te verwachten moeite de beschikking kan krijgen. Dat kan dus betekenen dat een belastingplichtige informatie moet opvragen bij een derde. Indien een belastingplichtige niet voldoet aan zijn informatieplicht, leidt dat tot de sanctie van omkering en verzwaring van de bewijslast. De belastingplichtige moet dan bewijzen dat de aanslag of de uitspraak op bezwaar onjuist is.

2.8. Belanghebbende heeft ter zitting aangegeven dat hijzelf eenmaal per een of twee weken in [plaats X] was. Het echtpaar leefde dus in 2011 niet duurzaam gescheiden. Dat neemt niet weg dat twee echtgenoten ieder hun eigen hoofdverblijfplaats kunnen hebben.

2.9. De rechtbank is van oordeel dat de door de heffingsambtenaar opgevraagde informatie van belang kan zijn voor de heffing van forensenbelasting van belanghebbende. Weliswaar was de brief van 31 januari 2012 niet heel erg concreet over de gevraagde informatie, maar er was wel uit af te leiden wat de heffingsambtenaar wilde hebben. Vooral de vraag over bankafschriften is voldoende concreet. En de rechtbank is met de heffingsambtenaar van oordeel dat uit de bankafschriften van de echtgenote mogelijk zou kunnen worden afgeleid waar zij haar uitgaven deed en dat dat van belang kan zijn voor de vraag waar zij haar hoofdverblijfplaats had, in [woonplaats] bij belanghebbende of in [plaats X].

2.10. Belanghebbende heeft niet gesteld dat de echtgenote weigerde de door de heffingsambtenaar gevraagde informatie te verstrekken maar alleen dat hij zich niet bevoegd achtte om die informatie bij de echtgenote in te winnen. Naar het oordeel van de rechtbank had belanghebbende ten minste aan de echtgenote moeten vragen om hem de gevraagde informatie te verschaffen. Nu hij dat niet heeft gedaan en de gevraagde informatie niet heeft verstrekt, is sprake van schending van artikel 47 AWR. Dat betekent dat belanghebbende moet bewijzen dat de echtgenote haar hoofdverblijf had in [plaats X]. Dat bewijs heeft belanghebbende niet geleverd. De aanslag blijft dan in stand.

2.11. Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.

2.12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 14 maart 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. van Es-Hinnen, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 25 maart 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.