Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-03-2013, CA2289, 12/4905

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-03-2013, CA2289, 12/4905

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
7 maart 2013
Datum publicatie
6 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2289
Zaaknummer
12/4905

Inhoudsindicatie

Het geld dat een directeur/groot-aandeelhouder opnam bij zijn BV voor casinobezoek, werd belast als uitdeling (winst uit aanmerkelijk belang). Belanghebbende stelde dat hij verplicht was het geld terug te betalen aan de BV. De rechtbank oordeelt dat die verplichting de uitdeling niet ongedaan maakt maar hoogstens kan leiden tot negatief inkomen uit aanmerkelijk belang in het jaar van terugbetaling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, meervoudige kamer

Zittingsplaats: Breda

Procedurenummer: AWB 12/4905

Uitspraakdatum: 7 maart 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor ‘s Hertogenbosch,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 augustus 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem over het jaar 2006 opgelegde navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [nummer].H.67).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013.

Aldaar is verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigde]. Belanghebbende is niet verschenen. Belanghebbende is bij brief van 9 januari 2013 uitgenodigd voor de mondelinge behandeling van het beroep op 21 februari 2013. In reactie op deze brief van de rechtbank heeft belanghebbende bij brief 29 januari 2013 verzocht om uitstel voor de mondelinge behandeling. Als reden voor zijn uitstelverzoek heeft belanghebbende aangegeven dat hij in die week vanwege werk in België verbleef en die dag niet aanwezig kon zijn op de zitting. De rechtbank heeft bij brief van 4 februari 2013 het uitstelverzoek afgewezen. Daarbij achtte de rechtbank van belang dat belanghebbende tijdig op de hoogte is gesteld van de datum van de mondeling behandeling en zodoende voldoende gelegenheid heeft gehad om passende maatregelen te treffen. Zo had hij verlof kunnen vragen van zijn werk of zich bij de mondelinge behandeling kunnen laten vervangen door een ander. De rechtbank heeft bij de afweging van de voor dit besluit relevante belangen het procesbelang van de voortgang van het beroep doorslaggevend geacht.

Na de mondelinge behandeling en het sluiten van het onderzoek, heeft belanghebbende op 26 februari 2013 telefonisch contact gehad met de griffier van de rechtbank. In dat gesprek heeft belanghebbende aangegeven dat hij de reactie van de rechtbank op zijn uitstelverzoek niet had ontvangen, om welke reden hij ervan uitging dat de mondelinge behandeling was uitgesteld. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat het op de weg van belanghebbende had gelegen, nu hij immers naar zijn eigen zeggen geen reactie had ontvangen op zijn uitstelverzoek, om voorafgaand aan de mondeling behandeling contact op te nemen met de griffie van de rechtbank. Belanghebbende heeft dit echter niet gedaan. De rechtbank ziet in deze mededeling van belanghebbende dan ook geen reden gelegen om het onderzoek te heropenen.

1. Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

2. Gronden

Voorafgaand

2.1. Belanghebbende heeft in één beroepschrift beroep aangetekend tegen de in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur op de bezwaren van belanghebbende met betrekking tot de (navorderings)aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over de jaren 2006, 2007 en 2008. De rechtbank heeft, voorafgaand aan de mondelinge behandeling, ervoor gekozen om het beroep van belanghebbende te splitsen in drie afzonderlijke procedures. Het onderhavige procedurenummer heeft betrekking op de navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2006.

Navorderingsaanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen over 2006

2.2. Belanghebbende was in de voor het onderhavig geding relevante periode (middellijk) enig aandeelhouder in [X BV] (hierna: [X BV]). Voorts voerde belanghebbende de directie over deze vennootschap. [X BV] maakte voor de vennootschapsbelasting onderdeel uit van de fiscale eenheid [fiscale eenheid] Laatstgenoemde vennootschap is de persoonlijke holdingvennootschap van belanghebbende.

2.3. [X BV] exploiteerde een bouwonderneming en was onder meer gespecialiseerd in betontechnieken. Ultimo 2008 waren bij [X BV] circa 25 personen in dienstbetrekking werkzaam.

2.4. Op [datum] 2009 is het faillissement van [X BV] uitgesproken. Bij het tot de stukken behorende rapport inzake een ingesteld boekenonderzoek is een door de FIOD opgemaakt zogenoemd materieel eind-proces-verbaal (hierna: het FIOD-rapport) gevoegd. Het FIOD-rapport bevat de bevindingen van een door de FIOD uitgevoerd strafrechtelijk onderzoek jegens onder meer belanghebbende en [X BV]. In het FIOD-rapport is geconcludeerd dat in de administratie van [X BV] een groot aantal vervalste inkoopfacturen aanwezig waren. Deze facturen waren in de administratie van [X BV] geboekt als “werk derden” of “inkoop overige vloermaterialen”. Belanghebbende is voor deze feiten strafrechtelijk vervolgd. Bij zijn door de rechtbank als pleitnota aangemerkt stuk van 14 februari 2013 heeft de inspecteur als bijlage het vonnis van 29 januari 2013 van de strafrechter in de zaak tegen belanghebbende gevoegd. De rechtbank heeft deze bijlage gerekend tot de stukken.

2.5. Uit het FIOD-onderzoek komt verder naar voren dat voornoemde valse inkoopfacturen voor een deel door [X BV] zijn gebruikt om de uitbetaling van zwarte lonen te verhullen. Voor een ander deel zijn de facturen gebruikt om contante privéopnames door belanghebbende te verhullen. Wekelijks werden op vrijdag contante bedragen opgenomen van de bankrekening van [X BV]. In totaal gaat het in de periode 2006-2009 om de volgende bedragen:

2006: € 157.034

2007: € 170.400

2008: € 151.867

2009: € 9.240

Totaal: € 488.541

2.6. Voorts is gebleken dat op tijdstippen laat in de avond en/of vroeg in de nacht in verschillende casino’s van [Casino], of in de directe omgeving daarvan, contante bedragen met pinpas werden opgenomen van de bankrekening van [X BV]. In het FIOD-rapport is geconcludeerd dat deze bedragen door belanghebbende zijn gepind ten behoeve van casinobezoeken. Ter onderbouwing van dit standpunt verwijst de FIOD naar het aantal casinobezoeken van belanghebbende. In de periode 2006 tot en met 2008 heeft belanghebbende, volgens het FIOD-rapport, in totaal 320 keer een bezoek gebracht aan [Casino].

2.7. De bevindingen van het FIOD-onderzoek zijn grotendeels overgenomen in het controlerapport van de Belastingdienst dat op 30 september 2011 is opgesteld. Na analyse van de bankafschriften van [X BV], komt de inspecteur tot de conclusie dat belanghebbende in verschillende casino’s van [Casino] (in de periode 2006 tot en met 2008) de volgende bedragen heeft gepind:

2006: € 24.850

2007: € 118.700

2008: € 343.100

Totaal: € 486.650

2.8. De inspecteur heeft deze bedragen aangemerkt als verkapte winstuitdelingen, die bij belanghebbende tot belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang dienen te worden gerekend. Voor het onderhavige jaar betekent dit dat de inspecteur een bedrag ad € 24.850 aangemerkt heeft als belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. De onderhavige navorderingsaanslag is opgelegd conform de conclusies van het rapport inzake het ingestelde boekenonderzoek.

2.9. Tussen partijen is in geschil of de inspecteur terecht het voor het onderhavige jaar in 2.8 genoemde bedrag bij belanghebbende als regulier voordeel heeft begrepen in het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde opvatting toegedaan.

2.10. Artikel 4.12. Wet IB 2001 bepaalt, voor zover van belang, dat inkomen uit aanmerkelijk belang het gezamenlijke bedrag is van de voordelen die worden getrokken uit tot een aanmerkelijk belang behorende aandelen of winstbewijzen (reguliere voordelen), verminderd met de aftrekbare kosten. Een winstuitdeling dient aangemerkt te worden als een voordeel in vorenbedoelde zin. Naar vaste rechtspraak is sprake van een winstuitdeling indien sprake is van een bewuste vermogensverschuiving van de vennootschap naar de aandeelhouder als zodanig, leidende tot een verarming van de vennootschap, waarbij de onttrekking van vermogen plaatsvindt uit winst of winstreserves, dan wel binnen afzienbare tijd te behalen winst.

2.11. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende de bevindingen in het FIOD-rapport en de conclusies van het controlerapport niet heeft bestreden. Voorts heeft belanghebbende niet betwist dat, zoals de inspecteur heeft gesteld, aan alle voorwaarden van een winstuitdeling in het onderhavige jaar is voldaan. Belanghebbende heeft slechts gesteld dat op hem de verplichting rustte om de pinopnames terug te betalen aan [X BV]. Dienaangaande overweegt de rechtbank het volgende.

2.12. Ook al zou belanghebbendes standpunt dat er sprake was van een terugbetalingsverplichting gevolgd moeten worden, dan nog neemt dat naar het oordeel van de rechtbank niet weg dat de winstuitdelingen in het jaar waarin ze gedaan zijn als reguliere voordelen in voormelde zin dienen te worden aangemerkt. Eventuele betalingen uit hoofde van de terugbetalingsverplichting kunnen dan in het jaar waarin zij worden gedaan, aangemerkt worden als negatieve inkomsten uit aanmerkelijk belang. Belanghebbendes stelling baat hem dus niet.

2.13. Het voorgaande brengt met zich mee dat de inspecteur in het onderhavige jaar terecht het bedrag ad € 24.850 als inkomen uit aanmerkelijk belang heeft belast. Het beroep is ongegrond.

2.14. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 7 maart 2013 door mr. A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, voorzitter, mr.drs. J.W.J. Huige en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M. Jansen , griffier.

De griffier, De voorzitter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 maart 2013

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.