Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2307 CA2518, 12/5190
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 07-02-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2307 CA2518, 12/5190
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 7 februari 2013
- Datum publicatie
- 7 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2518
- Zaaknummer
- 12/5190
Inhoudsindicatie
Voorlopige aanslag
Naar het oordeel van de rechtbank bestaat bij een verzoek om herziening van een voorlopige aanslag geen recht op een proceskostenvergoeding.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Zaakgegevens AWB 12/5190
uitspraak van 7 februari 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De beslissing van de inspecteur van 1 oktober 2012 op het verzoek van belanghebbende om vergoeding van de kosten in bezwaar.
Zitting
Een onderzoek ter zitting is met schriftelijke toestemming van partijen achterwege gebleven.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende heeft op 16 mei 2012 aangifte inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2011 gedaan. Met dagtekening 29 juni 2012 is aan belanghebbende een voorlopige aanslag IB/PVV 2011 opgelegd. Omdat in de voorlopige aanslag ten onrechte geen rekening was gehouden met de verrekening van de heffingskorting, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt. Daarbij heeft belanghebbende verzocht om een kostenvergoeding.
2.2. Het bezwaar van belanghebbende is door de inspecteur behandeld als een verzoek om herziening in de zin van artikel 9.5, eerste lid van de Wet op de inkomstenbelasting 2001 (hierna: Wet IB 2001). De inspecteur is aan het verzoek van belanghebbende tegemoet gekomen en heeft met dagtekening 10 augustus 2012 een nadere voorlopige aanslag IB/PVV 2011 opgelegd. Bij separate brief van 1 oktober 2012 heeft de inspecteur het verzoek om een kostenvergoeding afgewezen.
2.3. In geschil is of belanghebbende recht heeft op een kostenvergoeding in bezwaar.
2.4. In artikel 9.5, derde lid van de Wet IB 2001 is bepaald dat een voorlopige aanslag niet voor bezwaar vatbaar is. In beginsel kan enkel een verzoek om herziening gedaan worden (artikel 9.5, eerste lid van de Wet IB 2001). De inspecteur heeft daarom naar het oordeel van de rechtbank terecht het bezwaar van belanghebbende aangemerkt als een herzieningsverzoek.
Over de proceskostenvergoeding bij een dergelijk herzieningsverzoek is in de parlementaire geschiedenis het volgende opgemerkt (Kamerstukken II 2009/10, 32 130, nr. 3, p. 50):
“Voor herzieningsverzoeken wordt geen proceskostenvergoeding gegeven omdat het geen bezwaarschriften zijn (artikel 7:15 van de Awb). Voor belastingplichtigen betekent het niet meer recht hebben op een proceskostenvergoeding bij herzieningsverzoeken in de voorlopigeaanslagsfeer geen grote wijziging ten opzichte van de huidige situatie. In de huidige situatie wordt immers bij bezwaar tegen een voorlopige aanslag niet snel voldaan aan het criterium van artikel 7:15, tweede lid van de Awb, namelijk dat het bestreden besluit wordt herroepen wegens aan het bestuursorgaan te wijten onrechtmatigheid. Dit komt omdat het om schattingen gaat. In situaties dat verwijtbaar onjuiste voorlopige aanslagen zijn, opgelegd kan de belastingplichtige wel een beroep doen op het Besluit van 21 augustus 2003, nr. DGB2003/4461M, Stcrt. nr. 164. Op grond van dit beleidsbesluit kan een belastingplichtige die meent dat hij schade heeft geleden door een handelen, een nalaten of een vergissing van de Belastingdienst een verzoek tot schadevergoeding indienen.
Voor bezwaarschriften tegen de gehele of gedeeltelijke afwijzing van een herzieningsverzoek blijft de regeling van proceskostenvergoeding zoals geregeld in het Besluit proceskostenvergoeding bestuursrecht, mits wordt voldaan aan de voorwaarden, in stand. Voor bezwaarschriften inzake belastingzaken wordt de waarde per punt binnenkort verhoogd van € 161 tot € 218.”
2.5. Uit het vorenstaande volgt naar het oordeel van de rechtbank dat belanghebbende geen recht heeft op een proceskostenvergoeding voor het herzieningsverzoek. De inspecteur heeft het verzoek om een kostenvergoeding dan ook terecht afgewezen. Het beroep is daarom ongegrond verklaard.
2.6. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 7 februari 2013 door mr. drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. drs. I.E. Rijsdijk-van Eerd, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 20 februari 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.