Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2059 CA2731, 12/4529

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-03-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2059 CA2731, 12/4529

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
19 maart 2013
Datum publicatie
11 juni 2013
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2731
Zaaknummer
12/4529

Inhoudsindicatie

De rechtbank oordeelt dat de uitspraak op bezwaar niet op correcte wijze bekendgemaakt is, nu de inspecteur de adreswijziging van belanghebbende heeft genegeerd. Hieraan doet niet af dat de uitspraak is verzonden naar een adres dat door belanghebbende op dat moment nog in gebruik was. Het beroep is ontvankelijk.

Nu de inspecteur bij het opleggen van de voorlopige aanslag de gegevens uit de aangifte van belanghebbende niet correct heeft overgenomen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. Het renteverlies dat optreedt als gevolg van deze fout dient daarom voor rekening en risico van de inspecteur te blijven. Hieraan doet niet af dat belanghebbende na ontvangst van de voorlopige aanslag heeft nagelaten de inspecteur te wijzen op de gemaakte fout. De rechtbank oordeelt dat aan belanghebbende niet meer heffingsrente in rekening mag worden gebracht dan hij verschuldigd zou zijn indien de voorlopige aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/4529

uitspraak van 19 maart 2013

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende], wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst/Zuidwest, kantoor Goes,

de inspecteur.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van de inspecteur van 10 juli 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de bij de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) 2009 vastgestelde heffingsrente ad € 585 (aanslagnummer [nummer]H.96).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 maart 2013 te Middelburg.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens de inspecteur, [gemachtigden]. Belanghebbende is, met kennisgeving aan de rechtbank, niet verschenen.

1. Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep gegrond;

- vernietigt de uitspraak op bezwaar;

- vermindert de beschikking heffingsrente tot een berekend over de periode 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010, op basis van een te betalen bedrag aan IB/PVV van € 4.271, vermeerderd met het bij de voorlopige aanslag ontvangen bedrag aan heffingsrente van € 146;

- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 42 aan deze vergoedt.

2. Gronden

2.1. Belanghebbende heeft over het onderhavige jaar met dagtekening 30 maart 2010 een papieren aangifte ingediend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 40.703. Het bedrag aan ingehouden loonheffing bedraagt € 4.959.

2.2. Met dagtekening 28 januari 2011 is de voorlopige aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 1.651. Het bedrag aan ingehouden loonheffing op de voorlopige aanslag bedraagt € 3.566. Vaststaat dat de gegevens uit de papieren aangifte bij de geautomatiseerde verwerking door de belastingdienst niet correct zijn overgenomen. Belanghebbende heeft een teruggaaf ontvangen van € 3.769, inclusief € 146 heffingsrente.

2.3. Met dagtekening 3 mei 2012 is de definitieve aanslag opgelegd conform de ingediende papieren aangifte. Dit heeft geleid tot een te betalen bedrag van € 8.479, inclusief € 585 heffingsrente.

2.4. Bij brief van 10 juni 2012, door de inspecteur ontvangen op 13 juni 2012, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte heffingsrente.

2.5. Bij brief van 19 juni 2012 heeft de inspecteur aan belanghebbende bekend gemaakt voornemens te zijn het bezwaarschrift af te wijzen. Bij brief van 2 juli 2012, door de inspecteur ontvangen op 4 juli 2012, heeft belanghebbende gereageerd op het voornemen van de inspecteur. Voorts heeft belanghebbende de inspecteur het volgende verzocht:

“(…) Allereerst een praktische mededeling: Wilt u mijn (toezendings)adres wijzigen van [adres 1] naar de bovengenoemde adresgegevens [RB: [adres 2], [woonplaats]]. (…)”

2.6. Met dagtekening 10 juli 2012 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan. De uitspraak op bezwaar is gericht aan belanghebbende, met adres [adres 1].

2.7. Bij brief van 24 augustus 2012, door de rechtbank ontvangen op 27 augustus 2012, heeft belanghebbende beroep ingesteld.

2.8. In geschil is:

1. Is belanghebbende ontvankelijk in zijn beroep? Zo ja,

2. Is de heffingsrente terecht en naar het juiste bedrag vastgesteld?

Met betrekking tot de ontvankelijkheid

2.9. De termijn voor het indienen van een beroepschrift bedraagt zes weken en vangt aan met ingang van de dag na die van dagtekening van een uitspraak op bezwaar, tenzij de dag van dagtekening gelegen is vóór de dag van de bekendmaking (artikel 26c AWR). In een dergelijk geval vangt de beroepstermijn aan met ingang van de dag na die van bekendmaking.

2.10. Belanghebbende stelt pas begin augustus kennis te hebben genomen van de uitspraak op bezwaar aangezien de deze naar het verkeerde adres is gezonden. Naar het oordeel van de rechtbank had de uitspraak op bezwaar gezonden moeten worden naar het adres [adres 2] te [woonplaats], gelet op de doorgegeven adreswijziging in de brief van belanghebbende van 2 juli 2012. Nu de inspecteur dat niet heeft gedaan is de uitspraak op bezwaar naar het oordeel van de rechtbank niet op correcte wijze bekendgemaakt. De omstandigheid dat het door de inspecteur gebruikte toezendadres nog steeds een adres is van belanghebbende doet daaraan niet af. De termijn voor het indienen van een beroepschrift gaat dan pas lopen op het moment dat belanghebbende met het bestaan en de inhoud van de uitspraak op bezwaar bekend is geraakt. Dit is begin augustus 2012 zodat het beroepschrift binnen de beroepstermijn is ingediend. Het beroep is derhalve ontvankelijk.

Met betrekking tot de heffingsrente

2.11. Op grond van artikel 30f van de AWR wordt bij het vaststellen van een primitieve aanslag, een aanslag of een navorderingsaanslag inkomstenbelasting heffingsrente vastgesteld. Onder omstandigheden kan het zorgvuldigheidsbeginsel echter meebrengen dat geen heffingsrente in rekening mag worden gebracht, dan wel dat de berekening van deze rente moet worden beperkt (vgl. HR 28 maart 2001, nr. 35968, LJN AB0764, BNB 2001/297).

2.12. De rechtbank is van oordeel dat van de inspecteur mag worden verwacht dat hij bij het vaststellen van de voorlopige aanslag een zodanige mate van zorgvuldigheid betracht dat hij de door belanghebbende aangegeven gegevens op de juiste wijze verwerkt. Nu de inspecteur de gegevens uit de aangifte van belanghebbende niet correct heeft overgenomen, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank het zorgvuldigheidsbeginsel geschonden. De rechtbank is van oordeel dat, nu de inspecteur een fout heeft gemaakt, het renteverlies dat optreedt als gevolg van deze fout voor rekening en risico van de inspecteur dient te blijven. Hieraan doet niet af dat belanghebbende na ontvangst van de voorlopige aanslag heeft nagelaten de inspecteur te wijzen op de gemaakte fout. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat aan belanghebbende niet meer heffingsrente in rekening mag worden gebracht dan hij verschuldigd zou zijn indien de voorlopige aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd.

2.13. Op grond van artikel 30f, lid 3, onderdeel a, van de AWR wordt met betrekking tot de inkomstenbelasting heffingsrente enkelvoudig berekend over het tijdvak dat aanvangt op de dag na het midden van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven en eindigt op de dag van de dagtekening van het aanslagbiljet.

2.14. Uit de wetsgeschiedenis blijkt van een beleid van de Belastingdienst dat erop gericht is om bij belastingen die bij wege van aanslag worden geheven, binnen drie maanden na het indienen van de aangifte een (voorlopige) aanslag op te leggen. Bij overschrijding van deze termijn verzet het zorgvuldigheidsbeginsel zich er als regel tegen dat een inspecteur meer heffingsrente in rekening brengt dan de belastingplichtige verschuldigd zou zijn als er bij het einde van deze drie maanden een voorlopige aanslag in overeenstemming met de aangifte zou zijn opgelegd (vgl HR 25 september 2009, nr. 07/13362, LJN BJ8524, V-N 2009/47.3).

2.15. Gelet op het vorenstaande oordeelt de rechtbank dat belanghebbende heffingsrente is verschuldigd over de periode 1 juli 2009 tot en met 30 juni 2010. De heffingsrente dient, gelet op onderstaande berekening, te worden berekend over € 4.271.

IB/PVV € 9.287

Af: Loonheffing € 4.959

Af: Dividendbelasting en/of kansspelbelasting € 57

Verschuldigde belasting overeenkomstig de aangifte € 4.271

2.16. Nu belanghebbende bij de voorlopige aanslag ten onrechte een bedrag van € 146 aan heffingsrente vergoed heeft gekregen, moet de op grond van 2.15 berekende heffingsrente met € 146 vermeerderd worden.

2.17. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.

2.18. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld of aannemelijk is geworden dat belanghebbende kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

Deze uitspraak is gedaan op 19 maart 2013 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 29 maart 2013

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.

2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:

a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.