Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2320 ECLI:NL:RBZWB:2013:6425 CA2736, 12/5757
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2320 ECLI:NL:RBZWB:2013:6425 CA2736, 12/5757
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 april 2013
- Datum publicatie
- 11 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA2736
- Zaaknummer
- 12/5757
Inhoudsindicatie
Belanghebbende is als inlener aansprakelijk gesteld voor een deel van de niet betaalde loon- en omzetbelastingschulden van een uitzendbureau. Belanghebbende heeft ter zake van de hoogte van de aansprakelijkstelling niet aannemelijk gemaakt dat zij in aanmerking komt voor matiging van het anoniementarief omdat zij geen eigen administratie van het ingeleende personeel heeft bijgehouden. Voorts komt zij niet in aanmerking voor matiging in verband met interne fraude, waardoor aldus belanghebbende ten onrechte te veel omzet is gefactureerd aan het uitzendbureau, nu belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre de omzet in verband met de vermeende fraude lager had moeten zijn.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers AWB 12/5757 en AWB 12/5476
uitspraak van 4 april 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats X],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst Rijnmond, kantoor Rotterdam,
de ontvanger.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De uitspraken van de ontvanger van 22 oktober en 14 september 2012 op de bezwaren van belanghebbende tegen de beschikkingen tot aansprakelijkstelling ingevolge de Invorderingswet 1990 (hierna: de Wet) voor de onbetaald gebleven loonheffingschuld en omzetbelastingschuld over de jaren 2007 en 2008 van [X], handelend onder de naam [uitzendbureau], ten bedrage van
€ 17.331 respectievelijk € 43.802, beschikkingnummers [nummers].
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2013 te Breda.
Aldaar zijn verschenen en gehoord, namens belanghebbende [algemeen directeur], algemeen directeur, [accountant], accountant en haar gemachtigde [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Ridderkerk, en namens de ontvanger [gemachtigden]. De zaken met procedurenummers AWB 12/5757, 12/5475, en 12/5476 zijn gelijktijdig ter zitting behandeld.
1. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2. Gronden
2.1. Belanghebbende is een groothandel in ferrometalen en halffabricaten en is gevestigd in [plaats X]. Vanaf oktober 2008 heeft belanghebbende haar activiteiten in zake het machinaal versnijden van (halffabricaat) snijdproducten overgedragen aan [dochtervennootschap] BV, een dochtervennootschap van belanghebbende.
2.2. Voor de werkzaamheden in verband het versnijden van de (halffabricaat) snijdproducten heeft belanghebbende in 2007 en 2008 personeel ingehuurd van [X], handelend onder de naam [uitzendbureau] (hierna: [uitzendbureau]). De contacten met [uitzendbureau] werden onderhouden door de werknemers [werknemer 1], [werknemer 2] en [werknemer 3]. Belanghebbende heeft deze werknemers met ingang van 23 november 2009 op staande voet ontslagen, nadat belanghebbende was gebleken dat zij waren betrokken bij een interne fraude door het betalen van te hoge facturen van [uitzendbureau] voor werkzaamheden die niet zijn verricht.
2.3. Na een in 2008 ingesteld onderzoek door de belastingdienst bij [uitzendbureau], zijn, in verband met een zeer gebrekkige aangetroffen financiële- en personeelsadministratie, derdenonderzoeken bij de inleners van het personeel van [uitzendbureau] ingesteld, onder meer bij belanghebbende. Hierbij is geconstateerd dat [uitzendbureau] zijn fiscale verplichtingen slechts gedeeltelijk of zelfs in het geheel niet is nagekomen. Als gevolg daarvan is de administratie van [uitzendbureau] verworpen en zijn naheffingsaanslagen loonbelasting/premie volksverzekeringen en omzetbelasting opgelegd. De verschuldigde loonbelasting is ten dele berekend met toepassing van het anoniementarief.
2.4. Op [datum] 2009 is het faillissement van [uitzendbureau] uitgesproken en op 29 juni 2010 is het faillissement opgeheven wegens gebrek aan baten. [uitzendbureau] is blijvend in gebreke met het betalen van de nog openstaande naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting over 2007 en 2008 voor een bedrag van in totaal € 227.991 respectievelijk € 240.063.
Na het faillissement is het uitzendbureau voortgezet onder de naam [M BV] en [Y], voorheen handelend onder de naam [uitzendbureau 2].
2.5. In september 2010 is een onderzoek gestart bij belanghebbende, in hoeverre belanghebbende als inlener van personeel van [uitzendbureau] aansprakelijk kan worden gesteld voor de onbetaald gebleven belastingschulden van [uitzendbureau]. Naar aanleiding van dit onderzoek is belanghebbende bij beschikkingen van 19 augustus 2011 als inlener op grond van artikel 34 van de Wet, artikel 60 van de Wet financiering sociale verzekeringen, en artikel 51 van de Zorgverzekeringswet aansprakelijk gesteld voor een deel (naar rato van de gefactureerde omzet en verminderd met de op de G-rekening gestorte bedragen) van de onbetaald gebleven naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting van [uitzendbureau] over de jaren 2007 en 2008 voor een bedrag van € 17.331 respectievelijk € 43.802, beschikkingnummers [nummers].
2.6. Belanghebbende heeft tegen de onderhavige beschikkingen bij brief van 28 september 2011 bezwaar gemaakt, welke beschikkingen vervolgens bij de uitspraken op bezwaar door de ontvanger zijn gehandhaafd.
2.7. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Of de uitspraken op bezwaar op de juiste wijze zijn bekendgemaakt, nu daarop de naam [M] BV staat vermeld in plaats van de naam van belanghebbende?
2. Dienen de uitspraken op bezwaar te worden vernietigd, nu belanghebbende niet gehoord is in de zin van artikel 7:2 AWB?
3. Heeft de ontvanger het zorgvuldigheidsbeginsel geschaad?
4. Zijn de beschikkingen tot een te hoog bedrag vastgesteld? Meer in het bijzonder is in geschil of belanghebbende in aanmerking komt voor matiging van het anoniementarief, waardoor de aansprakelijkstelling voor de loonheffingschuld dient te worden verminderd en of er rekening gehouden dient te worden met een fraudepercentage.
Belanghebbende beantwoordt voormelde vragen bevestigend en de ontvanger ontkennend.
2.8. Tussen partijen is niet in geschil dat belanghebbende in 2007 en 2008 personeel heeft ingeleend van [uitzendbureau] en dat het niet-betalen van de naheffingsaanslagen loonheffing en omzetbelasting aan [uitzendbureau] (de uitlener) te wijten is, waardoor belanghebbende op grond van artikel 34 van de Wet aansprakelijk is gesteld voor een deel van de niet betaalde loonheffing- en omzetbelastingschulden van [uitzendbureau]. Voorts zijn de berekende bedragen aan aansprakelijkstellingen (met uitzondering van de in geschil zijnde matigingen) naar rato van de omzet minus de op de G-rekening betaalde bedragen, als vermeld in het overgelegde rapport van 17 augustus 2001, niet in geschil.
Met betrekking tot het eerste geschilpunt.
2.9. Hoewel er een onjuiste naam op de uitspraken op bezwaar staat vermeld, is de rechtbank van oordeel dat, door vermelding van de juiste beschikkingnummers en het feit dat de gemachtigde direct pro forma beroep heeft aangetekend tegen die uitspraken het voor zowel belanghebbende als de gemachtigde blijkbaar onmiddellijk kenbaar was dat de ontvanger uitspraak had gedaan op de door belanghebbende gemaakte bezwaren. De stelling van belanghebbende dat de uitspraken op bezwaar niet zijn bekendgemaakt in de zin van artikel 7:12, tweede lid, AWB faalt derhalve.
Met betrekking tot het tweede geschilpunt
2.10. Hoewel vaststaat dat er geen formeel hoorgesprek heeft plaatsgevonden in de zin artikel 7:2 AWB, is de rechtbank van oordeel dat niet aannemelijk is dat belanghebbende door de gang van zaken is benadeeld. De uitspraken op bezwaar kunnen met toepassing van artikel 6:22 AWB in stand blijven. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Belanghebbende heeft alvorens er uitspraken op bezwaar zijn gedaan haar standpunten kenbaar kunnen maken in de voorafgaande correspondentie en in gesprekken met de ontvanger, [ontvanger], die, naar zij ter zitting onweersproken heeft gesteld, niet bij de primaire besluitvorming betrokken is geweest. Voorts heeft belanghebbende desgevraagd ter zitting niet kunnen aangeven in hoeverre zij door de gang van zaken in haar belangen is geschaad.
Met betrekking tot het derde geschilpunt
Derdenonderzoek
2.11. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de belastingdienst ten tijde van het derdenonderzoek in 2008 ten onrechte met de werknemer [werknemer 1], de bedrijfsleider van de snijactiviteiten, die later in verband met de interne fraude is ontslagen, heeft gesproken. Naar belanghebbende stelt was hij niet de bevoegde persoon en doordat [algemeen directeur] niet op de hoogte is gebracht van het derdenonderzoek, heeft de interne fraude langer bij belanghebbende kunnen voortduren.
2.12. De rechtbank is met de ontvanger van oordeel dat ten opzichte van belanghebbende niet onzorgvuldig is gehandeld door tijdens het derdenonderzoek met [werknemer 1] te spreken. Belanghebbende is in een aan haar gerichte brief over het te houden derdenonderzoek geïnformeerd en zij is zelf verantwoordelijk voor de interne organisatie, controle en de bevoegdheden binnen haar bedrijf.
Voor zover belanghebbende heeft bedoeld te stellen dat de ontvanger onzorgvuldig heeft gehandeld door belanghebbende tijdens het derdenonderzoek niet te waarschuwen voor de (fiscale) misstanden bij [uitzendbureau], kan de rechtbank belanghebbende hierin niet volgen. De ontvanger heeft immers een geheimhoudingsplicht en mag derhalve geen mededelingen doen met betrekking tot de belastingplichtige ten behoeve van wie het derdenondzoek wordt ingesteld.
Verklaring betalingsgedrag
2.13. Daarnaast is, aldus belanghebbende, door een medewerker van de Belastingtelefoon na het faillissement van [uitzendbureau] aan belanghebbende medegedeeld dat indien het loonheffing- en het omzetbelastingnummer van [M BV] en [uitzendbureau 2] juist waren, er geen reden was om de betalingen aan deze uitzendbureaus op te schorten, dan wel te wantrouwen. Hierdoor heeft de belastingdienst volgens belanghebbende tevens onzorgvuldig gehandeld.
2.14. De rechtbank is van oordeel dat deze stelling van belanghebbende geen doel treft. De ontvanger heeft onweersproken aangevoerd dat belanghebbende geen verklaring van betalingsgedrag heeft opgevraagd bij de uitlener [uitzendbureau] en belanghebbende heeft zelf aangevoerd dat het voormelde telefoongesprek, wat hier ook verder van mag zijn, pas in 2009 na het faillissement van [uitzendbureau] heeft plaatsgevonden.
Met betrekking tot het vierde geschilpunt
2.15. Artikel 34, eerste lid, van de Wet luidt als volgt:
“Ingeval een werknemer met instandhouding van de dienstbetrekking tot zijn inhoudingsplichtige, de uitlener, door deze ter beschikking is gesteld aan een derde, de inlener, om onder diens toezicht of leiding werkzaam te zijn, is de inlener hoofdelijk aansprakelijk voor de loonbelasting welke de uitlener verschuldigd is in verband met het verrichten van die werkzaamheden door die werknemer alsmede voor de omzetbelasting welke de uitlener, dan wel – in geval doorlening plaatsvindt- de in het tweede lid bedoelde doorlener verschuldigd is in verband met ter beschikking stellen.”
2.16. Ingevolge artikel 34, vijfde lid, van de Wet kan de aansprakelijkheid van de inlener alleen dan worden uitgesloten, indien het niet betalen van de verschuldigde loon- en omzetbelasting door de uitlener noch aan hem noch aan de inlener te wijten is.
2.17. Onderdeel 34, paragraaf 8, lid 2, van de Leidraad invordering 2008 luidt:
"34.8.2. Inlenersaansprakelijkheid en anoniementarief
De inlener die zich niet met vrucht op disculpatie kan beroepen, is in beginsel ten volle aansprakelijk voor de loonheffingen die verschuldigd zijn in verband met het verrichten van de werkzaamheden door de werknemer van de uitlener. Dit geldt ook als de inspecteur deze loonheffingen heeft berekend met toepassing van het anoniementarief. De ontvanger matigt de primaire aansprakelijkheid als de inlener op deugdelijke wijze de identiteit van de werknemer kan aantonen en tevens gegevens overlegt aan de hand waarvan diens loon voor die werkzaamheden kan worden geïndividualiseerd. De inlener kan dit bijvoorbeeld doen door een door hemzelf bijgehouden administratie over te leggen waarin de volgende gegevens zijn opgenomen:
- de naam-, adres- en woonplaatsgegevens;
- de geboortedatum;
- het BSN/sofinummer van de werknemer;
- een specificatie van de gewerkte uren;
- een kopie van het identiteitsbewijs.
Als mocht blijken dat het in de administratie van de inlener opgenomen BSN/sofinummer van de werknemer onjuist is, zal de inlener in de gelegenheid worden gesteld alsnog het juiste BSN/sofinummer over te leggen. Als de inlener de identiteit van de werknemer kan aantonen en hij legt tevens de gegevens over aan de hand waarvan het loon van de werknemer kan worden geïndividualiseerd, dan zal de ontvanger de hoogte van de aansprakelijkheid voor de betreffende inlener verlagen."
2.18. De rechtbank stelt voorop dat, indien een belanghebbende een beroep doet op matiging van de aansprakelijkstelling met betrekking tot de toepassing van het anoniementarief, op die belanghebbende de bewijslast rust om aannemelijk te maken dat hij hiervoor in aanmerking komt. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat van enige door haar ingeleende werknemer de aansprakelijkheid moet worden gematigd. Niet aannemelijk is gemaakt dat belanghebbende beschikte over een eigen schaduwadministratie waarin onder andere de namen, adressen, geboortedata, ID-bewijzen, en de gewerkte uren van het ingeleend personeel stond opgenomen, waardoor de loonheffing per ingeleende werknemer kan worden vastgesteld. Hetgeen belanghebbende heeft aangevoerd en aan stukken heeft overgelegd (de bijlagen bij de brief van 11 juli 2012) acht de rechtbank daartoe onvoldoende. De stelling van belanghebbende dat de schaduwadministratie niet geheel compleet is en een aantal ID-bewijzen ontbreken en dat dit te wijten is aan de interne fraude en niet aan de interne controle van het bedrijf zelf, leidt niet tot een ander oordeel.
2.19. De stelling van belanghebbende dat de aansprakelijkstelling voor de omzetbelastingschuld dient te worden verminderd omdat door de fraude te veel omzet is gefactureerd aan belanghebbende, faalt, reeds omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt in hoeverre de omzet ter zake van het ter beschikking stellen lager is geweest dan waarvan is uitgegaan bij de berekening van de aansprakelijkstelling.
2.20. Nu verder de berekening van de aansprakelijkstelling tussen partijen niet in geschil is, en verder niet gebleken is dat deze te hoog is vastgesteld, is het beroep ongegrond verklaard.
2.21. De rechtbank acht geen termen aanwezig voor een veroordeling in de proceskosten.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2013 door mr. J.W.M. Tijnagel, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.H. van Heel, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.