Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2442 ECLI:NL:RBZWB:2013:2445 CA3130, 11/3953
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 04-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2442 ECLI:NL:RBZWB:2013:2445 CA3130, 11/3953
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 4 april 2013
- Datum publicatie
- 14 juni 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3130
- Zaaknummer
- 11/3953
Inhoudsindicatie
Overdrachtsbelasting
Belanghebbende heeft 1/4e deel van de economische eigendom van de woning van haar moeder in 1992 verkregen. Moeder is in 2008 overleden. In november 2008 hebben belanghebbende en de echtgenoot de woning gekocht van haar broers en zuster. Bij notariële akte van 9 januari 2009 is door de broers en zuster hun deel van de woning, aan belanghebbende en de echtgenoot geleverd en is aangifte gedaan voor de overdrachtsbelasting naar 3/4 van de gehele waarde. De inspecteur heeft over het 1/4e aandeel in het pand dat belanghebbende als erfgename heeft verkregen een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting aan belanghebbende opgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank was de akte van 9 januari 2009 geen akte van verdeling van de door erfrecht verkregen juridische eigendom, maar een akte tot levering van de juridische eigendom. Hiermee werd uitvoering gegeven aan het recht op levering dat belanghebbende ontleende aan de akte van 1992. Een dergelijke levering leidt tot een verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de WBR waarvoor overdrachtsbelasting is verschuldigd. Dat belanghebbende als erfgenaam reeds onder algemene titel was gerechtigd tot ¼e aandeel in het pand doet hieraan niet af.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Zittingsplaats: Breda
Procedurenummer AWB 11/3953
Uitspraakdatum: 4 april 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Roermond,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag overdrachtsbelasting (aanslagnummer [nummer]) opgelegd van € 2.100. Daarbij is een bedrag van € 18 aan heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Na daartegen gemaakt bezwaar heeft de inspecteur bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 10 juni 2011 de naheffingsaanslag en beschikking inzake heffingsrente gehandhaafd.
1.3. Naar aanleiding van een gesprek op 7 juli 2011 tussen belanghebbende en de inspecteur heeft de inspecteur met dagtekening 12 juli 2011 opnieuw uitspraken op bezwaar gedaan en de naheffingsaanslag en de heffingsrente wederom gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft tegen beide uitspraken op bezwaar bij brief van 20 juli 2011, ontvangen bij de rechtbank op 22 juli 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 41.
1.5. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.6. Het eerste onderzoek ter zitting van de enkelvoudige belastingkamer heeft plaatsgevonden op 24 augustus 2012 te Roermond. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en haar echtgenoot [echtgenoot] (hierna: de echtgenoot) en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota (inclusief bijlagen) overgelegd en voorgedragen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift op 11 september 2012 aan partijen is verzonden.
1.7. Nadat het onderzoek ter zitting is geschorst hebben partijen nadere stukken ingediend. Deze stukken zijn telkens in afschrift verstrekt aan de wederpartij.
1.8. De enkelvoudige kamer heeft de zaak verwezen naar de meervoudige kamer van de rechtbank. Het nadere onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 februari 2013 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende en de echtgenoot en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De inspecteur heeft tijdens de zitting een pleitnota overgelegd en voorgedragen. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Bij notariële akte van 28 december 1992 heeft belanghebbendes moeder (hierna: de moeder) aan haar vier kinderen, waaronder belanghebbende, verkocht de economische eigendom van haar woning aan de [adres] te [woonplaats] (hierna: de woning).
2.2. In voornoemde akte staat het volgende, voor zover hier van belang, vermeld:
“Registergoed.
Verkoper verklaart onder voorbehoud van de hierna te omschrijven persoonlijke rechten van gebruik en bewoning te hebben verkocht aan koper (allen kinderen van verkoper), (…)
(…)
Aflevering, economische overdracht.
Het verkochte wordt op heden in economische zin overgedragen (afgeleverd) aan koper, met het gevolg dat alle baten en lasten, voor zover uit deze akte niet het tegendeel volgt, voor rekening en risico van koper zijn met ingang van heden. Het verkochte is met ingang van heden voor risico van koper.
De overeenkomst van koop en economische overdracht is gesloten onder de navolgende:
Bedingen.
Economische eigendom.
Artikel 1.
Koper is van heden af bevoegd tot het verrichten van alle feitelijke handelingen en rechtshandelingen met betrekking tot het verkochte als ware hij eigenaar. (…)
In afwijking van het vorenstaande zal koper vóór de beëindiging van de persoonlijke rechten van gebruik en bewoning niet tot vervreemding bevoegd zijn.
(…)
Juridische overdracht.
Artikel 7.
1. De akte van levering, vereist voor de overdracht in eigendom van het verkochte, zal worden verleden (…), behoudens nadere overeenkomst tussen partijen en wel op het tijdstip door koper te bepalen, doch niet vóór de beëindiging van de persoonlijke rechten van gebruik en bewoning.
Koper is bevoegd te verlangen dat de overdracht in eigendom, geheel of gedeeltelijk, niet aan hem maar aan een of meer door hem aan te wijzen andere personen plaatsvindt. Deze aanwijzing moet door koper geschieden in de akte van levering.
2. Partijen zijn overeengekomen dat de huidige akte niet bestemd is tot levering in eigendom van het verkochte.
3. In de akte van levering zal verwezen worden naar de onderhavige akte.
Onherroepelijke volmacht door verkoper
Artikel 8
Verkoper geeft onherroepelijk volmacht aan koper, zulks met de bevoegdheid voor koper een ander voor zich in de plaats te stellen, om op zijn naam, doch voor rekening van koper, desgewenst te verrichten alle handelingen als bedoeld in deze akte onder het hoofd: “Economische eigendom. en onder het hoofd: “Juridische overdracht.”, ook met zichzelf als wederpartij.”
2.3. De moeder is overleden op [datum] 2008. Erfgenamen waren haar vier kinderen. Zij hebben de nalatenschap bij akte van 17 maart 2008 aanvaard.
2.4. In november 2008 hebben belanghebbende en de echtgenoot de woning gekocht van haar broers en zuster. In de koopovereenkomst is de waarde van de woning bepaald op € 280.000.
2.5 Bij notariële akte van 9 januari 2009 is door de broers en zuster hun deel van de onroerende zaak, de woning, aan belanghebbende en de echtgenoot geleverd. In de akte staat, voor zover hier van belang, vermeld:
“VOORAFGAANDE VERKRIJGING
(…)
Erflaatster heeft (…) tot haar enige en algehele erfgenamen ieder voor het een/vierde (1/4e ) gedeelte, nagelaten: de comparanten (…), die verklaard hebben de nalatenschap van erflaatster zuiver te aanvaarden (…).Ingevolge het vorenstaande zijn thans in voorschreven registergoed juridisch gerechtigd de comparanten (…), ieder voor het een/vierde (1/4e ) gedeelte.”
2.6. Ter zake van de levering van de woning aan belanghebbende en de echtgenoot is een bedrag van € 12.600 aan overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Dat is 6% van ¾e deel van de volle waarde van de woning. De inspecteur heeft € 4.200 nageheven, waarvan de helft bij belanghebbende en de helft bij de echtgenoot. Het bedrag van € 4.200 is 6% van ¼e deel van de waarde van de woning.
3. Geschil
3.1. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht aan belanghebbende is opgelegd. Partijen hebben verklaard dat uitsluitend nog in geschil is het antwoord op de vraag of bij de heffing van overdrachtsbelasting de inspecteur terecht is uitgegaan van de waarde van de gehele woning. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd ter zitting en in de van hen afkomstige stukken.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en de naheffingsaanslag. De inspecteur concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep.
4. Beoordeling van het geschil
Vooraf
4.1. Ter zitting heeft de inspecteur bevestigd dat het wettelijk niet mogelijk is om twee maal uitspraak op bezwaar te doen en dat hij daarin reden ziet het door belanghebbende betaalde griffierecht te vergoeden. De rechtbank is het hiermee eens en zal om die reden de uitspraak van 12 juli 2011 vernietigen en gelasten dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht aan haar vergoedt.
Materieel
4.2. Ter zake van de levering aan belanghebbende en de echtgenoot is over ¾e deel van de waarde van het pand overdrachtsbelasting op aangifte voldaan. Het geschil - zoals dat ter zitting is komen vast te staan - komt neer op het antwoord op de vraag of terecht overdrachtsbelasting is nageheven over het ¼e aandeel in het pand dat belanghebbende als erfgename heeft verkregen. Indien die vraag ontkennend wordt beantwoord, is het gelijk aan belanghebbende en de echtgenoot. Indien de vraag bevestigend wordt beantwoord is het gelijk aan de inspecteur.
4.3. Artikel 2, eerste lid, Wet belastingen van rechtsverkeer (WBR) bepaalt dat overdrachtsbelasting wordt geheven ter zake van de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken. Artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de WBR maakt daarop een uitzondering voor verkrijgingen krachtens erfrecht.
4.4. Belanghebbende stelt dat zij de juridische eigendom van haar ¼e deel van het pand heeft verkregen krachtens erfrecht, zodat er geen reden is voor heffing van overdrachtsbelasting over dat aandeel van haar in het pand.
4.5. De rechtbank oordeelt als volgt:
4.5.1. De vier kinderen hebben in 1992 de economische eigendom verkregen van het pand (onverdeeld). Daarbij is toen geen overdrachtsbelasting geheven. Voor de moeder resteerde (1) de juridische eigendom, (2) de verplichting de juridische eigendom aan de kinderen te leveren (om niet) en (3) het recht van gebruik en bewoning.
4.5.2. Het recht van gebruik en bewoning verviel door het overlijden van de moeder maar de verplichting tot levering niet. Tot haar nalatenschap behoorden dientengevolge de juridische eigendom van het pand en de verplichting die juridische eigendom aan de kinderen te leveren (om niet).
4.5.3. Bij het overlijden van de moeder verkregen belanghebbende en haar broers en zuster ieder krachtens erfrecht ¼e onverdeeld aandeel van zowel de juridische eigendom als van de verplichting tot levering. Aan die verplichting tot levering is voldaan door inschrijving van de in 2.5. vermelde akte in 2009. Dat was geen akte van verdeling van de door erfrecht verkregen juridische eigendom, maar een akte tot levering van de juridische eigendom. Hiermee werd uitvoering gegeven aan het recht op levering dat belanghebbende ontleende aan de akte van 1992. Een dergelijke levering leidt tot een verkrijging in de zin van artikel 2, eerste lid, van de WBR waarvoor overdrachtsbelasting is verschuldigd. Dat belanghebbende als erfgenaam reeds onder algemene titel was gerechtigd tot ¼e aandeel in het pand doet hieraan niet af.
4.5.4. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat het gelijk is aan de inspecteur. Voor dat geval is niet in geschil dat moet worden beslist als hierna is vermeld.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank:
- vernietigt de uitspraak van 12 juli 2011;
- verklaart het beroep ongegrond;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 4 april 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, A.F.M.Q. Beukers-van Dooren, en prof.mr. I.J.F.A. van Vijfeijken, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. B.W. van Eeken-Liu, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 16 april 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.