Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2013, CA3131, 11/4783
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2013, CA3131, 11/4783
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 14 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3131
- Zaaknummer
- 11/4783
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende een hoger bedrag aan afschrijving op de onroerende zaak in aanmerking genomen dan op grond van goedkoopmansgebruik toelaatbaar is. De door de inspecteur toegepaste correctie wegens te hoge afschrijving acht de rechtbank terecht. Voorts merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat op de onroerende zaak werd afgeschreven over een periode van 20 jaar zonder restwaarde, een nieuw feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Het beroep is ongegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: AWB 11/4783
Uitspraak van 16 april 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2005 een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [nummer].V.57.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 225.108 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.875.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 22 augustus 2011, ingekomen bij de inspecteur op 24 augustus 2011, bezwaar gemaakt. Bij brief van 9 september 2011, ingekomen bij de inspecteur op 12 september 2011, heeft belanghebbende de inspecteur verzocht in te stemmen met prorogatie op de voet van artikel 7:1a van de Awb.
1.3. Bij brief van 13 september 2011 heeft de inspecteur daarmee ingestemd en het bezwaarschrift doorgezonden naar de rechtbank, alwaar het is ontvangen op 15 september 2011. De rechtbank heeft bij brief van 20 september 2011 met het verzoek om prorogatie ingestemd. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
1.4. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.5. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.6. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 11/4562, 11/4782 en 11/4783. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Oosterhout, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak zal worden verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap en vormt in het onderhavige jaar als moedermaatschappij een fiscale eenheid in de zin van artikel 15 van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969 met dochtermaatschappij [dochtermaatschappij] B.V. te [plaats B] (hierna: dochtermaatschappij) en met kleindochtermaatschappij [kleindochtermaatschappij] B.V. te [plaats B] (hierna: kleindochtermaatschappij). Alle aandelen van belanghebbende worden gehouden door [X].
2.2. Tot het vermogen van de dochtermaatschappij behoort onder meer de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats B] (hierna: de onroerende zaak), waarin de kleindochtermaatschappij haar onderneming uitoefent. De activiteiten van de kleindochtermaatschappij bestaan uit de exploitatie van een internationaal opererend transportbedrijf.
2.3. De onroerende zaak is een bedrijfspand met een oppervlakte van 3.996 m2, bestaande uit twee kantoorruimtes, een opslag/magazijn, een laadruimte, een werkplaats en een autowasplaats, met een opslagterrein van 9.271 m2 en met een grondoppervlakte van 18.376 m2. De aanschafwaarde van de onroerende zaak zonder ondergrond, die in de periode 1999/2001 is gebouwd, bedroeg € 1.022.681. Ten behoeve van de nieuwbouw heeft belanghebbende een verplaatsingskostensubsidie ontvangen van € 233.697.
2.4. Na de realisatie in 2001 is door belanghebbende afgeschreven op de onroerende zaak ten laste van de winst. In de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2001 heeft belanghebbende ter zake van de afschrijving een bedrag in mindering gebracht van € 24.347 en in de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 (jaarlijks) een bedrag van € 39.449. De fiscale afschrijving is door belanghebbende destijds bepaald op 5% van de in 2.3 genoemde aanschafwaarde zonder rekening te houden met enige restwaarde. Daarbij is jaarlijks een bedrag ter zake van de vrijval van de verplaatsingskostensubsidie in aanmerking genomen. De afschrijving verliep aldus als volgt:
Aankoopsom € 1.022.681
af: verplaatsingskostensubsidie (€ 233.697)
boekwaarde na aankoop 2001 € 788.984 € 788.984
afschrijving 2001 (€ 24.347)
2002 t/m 2006
afschrijving 5% aankoopsom (€ 51.134)
verplaatsingskostensubsidie € 233.697
vrijval 5% € 11.685
Afschrijving 5 jaar = maal 5 (€ 39.449) (€ 197.245)
Boekwaarde ultimo 2006 € 567.392
De aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2001 tot en met 2006 zijn door de inspecteur gevolgd.
2.5. Belanghebbende heeft over het jaar 2007 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend naar een belastbaar bedrag van € 557.160. De bodemwaarde van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedroeg op 1 januari 2007 € 1.327.000 (50% van de WOZ-waarde € 2.654.000). Door belanghebbende is vanaf 2007 niet meer afgeschreven op de onroerende zaak, aangezien de fiscale boekwaarde lager was dan de bodemwaarde.
2.6. Op 5 oktober 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2007 en 2008. De taxateur van de Belastingdienst heeft geadviseerd uit te gaan van een levensduur van de onroerende zaak van 40 jaar en een restwaarde van 25% van de aanschafwaarde. Het voorgaande is door de taxateur bevestigd in een verklaring van 25 november 2011. Als bijlagen bij die verklaring zijn gevoegd foto’s van de onroerende zaak en een taxatieverslag van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010.
2.7. Uitgaande van het voorgaande had volgens de inspecteur de afschrijving op de onroerende zaak over het jaar 2001 € 9.132 moeten bedragen en de jaarlijkse afschrijving over de jaren 2002 tot en met 2006 € 14.793. Het verschil tussen de door belanghebbende in mindering gebrachte afschrijving en de volgens de inspecteur berekende afschrijving bedraagt voor het jaar 2001 € 15.215 (€ 24.347 minus € 9.132) en voor de jaren 2002 tot en met 2006 € 24.656 (€ 39.449 minus € 14.793) per jaar. Naar aanleiding daarvan is bij de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2007 een correctie toegepast wegens te hoge afschrijving van € 138.495 (€ 15.215 plus (5 maal € 24.656)
2.8. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de correctie. Bij uitspraak op bezwaar is de aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2007 gehandhaafd en is aangekondigd dat de te hoge afschrijvingen over de jaren 2005 en 2006 ook middels navorderingsaanslagen over die jaren gecorrigeerd zullen worden. De inspecteur heeft aangegeven dat hij de correctie over 2007 handhaaft tot behoud van rechten en dat de aanslag ambtshalve zal worden teruggebracht indien de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2005 en 2006 onherroepelijk zijn geworden.
2.9. Met dagtekening 5 september 2009 is aan belanghebbende een definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 200.472 (aanslagnummer [nummer].V.56.0112). Met dagtekening 20 augustus 2011 is aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd. De correctie op afschrijving van de onroerende zaak is daarbij door de inspecteur abusievelijk gesteld op € 24.636 (€ 225.108 minus € 200.472) in plaats van € 24.656.
2.10. Met dagtekening 12 september 2009 is aan belanghebbende een definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 417.000 (aanslagnummer [nummer].V.66.0112). Met dagtekening 3 september 2011 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006 met aanslagnummer [nummer].V.67.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 441.636 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.455. De correctie op afschrijving van de onroerende zaak is daarbij door de inspecteur abusievelijk gesteld op € 24.636 (€ 441.636 minus € 417.000) in plaats van € 24.656.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende in het onderhavige jaar een te hoog bedrag aan afschrijving op de onroerende zaak in aanmerking genomen?
2. Zo ja, is er sprake van een nieuw feit op de voet van artikel 16, eerste lid, van de AWR dat navordering rechtvaardigt?
3. Is de heffingsrente op een juist bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert tot gegrondverklaring van het beroep en vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag. De inspecteur concludeert primair tot ongegrondverklaring van het beroep. Subsidiair concludeert de inspecteur tot gegrondverklaring van het beroep en tot vernietiging van de onderhavige navorderingsaanslag.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de omvang van de afschrijving
4.1. Niet in geschil is dat de aanschafwaarde van de onroerende zaak zonder ondergrond € 1.022.681 bedroeg, dat belanghebbende ten behoeve van de nieuwbouw een verplaatsingskostensubsidie van € 233.697 heeft ontvangen en dat de lineaire afschrijvingsmethode van toepassing is.
4.2. Belanghebbende heeft in de aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar een bedrag van € 39.449 als afschrijving op de onroerende zaak opgevoerd. Volgens belanghebbende is de in aanmerking genomen afschrijving in overeenstemming met goed koopmansgebruik, omdat het uitgangspunt was dat de onroerende zaak na 20 jaar gesloopt zou worden en dat de directe opbrengstwaarde naar verwachting niet meer zal bedragen dan de sloopkosten van de onroerende zaak. De inspecteur heeft zich op het standpunt gesteld dat de afschrijving op de onroerende zaak, gelet op hetgeen door de in 2.6 genoemde taxateur is verklaard, over het onderhavige jaar € 14.793 bedraagt.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat nu de afschrijving op de onroerende zaak in geschil is, een redelijke bewijslastverdeling meebrengt dat de bewijslast primair op belanghebbende rust.
4.4. Op grond van goed koopmansgebruik moeten afschrijvingslasten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben en moet de restwaarde van een bedrijfsmiddel schattenderwijs worden bepaald op de reële waarde die dat bedrijsmiddel bij het einde van de gebruiksduur heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – de door haar voorgestane afschrijving niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank hecht in dit verband meer gewicht aan de verklaring van de taxateur met betrekking tot de levensduur en de restwaarde van de onroerende zaak, mede ondersteund door de taxatie van 1 januari 2010, dan aan de blote stellingen van belanghebbende dat het uitgangspunt was dat de onroerende zaak gesloopt zou worden en dat de directe opbrengstwaarde dan naar verwachting niet meer zou bedragen dan de sloopkosten. Belanghebbende heeft haar stellingen niet met stukken, bijvoorbeeld een taxatie, onderbouwd. De rechtbank acht de correctie op de jaarlijkse afschrijving van € 24.636 dan ook terecht. Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank een hoger bedrag aan afschrijving in aanmerking genomen dan op grond van goed koopmansgebruik toelaatbaar is.
Met betrekking tot nieuw feit
4.5. De definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar stond reeds onherroepelijk vast. De inspecteur heeft daarom aan belanghebbende de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
4.6.1. Belanghebbende bestrijdt dat sprake is van een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt, omdat volgens belanghebbende:
- de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren tot en met 2006 door de belastingdienst zijn gevolgd en de definitieve aanslagen vennootschapsbelasting over die jaren overeenkomstig de aangiften zijn opgelegd;
- de inspecteur in de jaren voor 2002 de beschikking had over exemplaren van jaarrekening, waarin reeds rekening werd gehouden met een afschrijvingspercentage van 5%;
- de inspecteur op grond van het verstrekte overzicht van de materiële vaste activa over het jaar 2005 had kunnen vaststellen welk deel van de afschrijvingslasten in de aangifte vennootschapsbelasting betrekking had op de onroerende zaak; en
- uit de opmaak van de vragenbrief van de inspecteur van 4 december 2008 met betrekking tot de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2005 en 2006 kan worden opgemaakt dat de inspecteur bij de afdoening van de aangiften verder geen vragen had. De definitieve aanslagen vennootschapsbelasting over die jaren zijn volgens belanghebbende niet automatisch afgedaan en de aangiften zijn volledig inhoudelijk beoordeeld.
4.6.2. Volgens vaste rechtspraak mag de inspecteur bij het vaststellen van de aanslag uitgaan van de juistheid van de gegevens die een belastingplichtige in zijn aangifte heeft vermeld. Tot een nader onderzoek is de inspecteur in beginsel niet gehouden. Wel is hij tot nader onderzoek gehouden indien hij, na met een normale zorgvuldigheid kennis te hebben genomen van de inhoud van de aangifte, aan de juistheid van enig daarin opgenomen gegeven in redelijkheid behoorde te twijfelen. In het onderhavige geval mocht de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank uitgaan van de juistheid van de aangiften vennootschapsbelasting. Deze aangiften werden zorgvuldig ingevuld en de jaarrekeningen werden door een accountant samengesteld. Daarbij is de afschrijving niet als vraagpunt vermeld. Voorts is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een bewuste standpuntbepaling van de inspecteur waaraan belanghebbende het vertrouwen kan ontlenen dat de inspecteur de door belanghebbende in mindering gebrachte afschrijving op de onroerende zaak accepteert.
4.6.3. De rechtbank is van oordeel dat het enkel volgen van de aangiften in voorgaande jaren, zonder dat uitdrukkelijk aandacht is besteed aan het desbetreffende onderdeel, niet het gerechtvaardigde vertrouwen oplevert dat de afschrijving op de onroerende zaak ook in een volgend jaar geaccepteerd zal worden. Ook kan naar het oordeel van de rechtbank niet bij belanghebbende de indruk zijn ontstaan dat de afschrijving geaccepteerd is door de behandeling van het antwoord op de vragenbrief van 4 december 2008 en de daarbij toegezonden jaarrekeningen. In die vragenbrief zijn met betrekking tot het jaar 2005 vragen gesteld over de boekwaarde van automobielen en overige transportmiddelen, de herinvesteringsreserve en de geclaimde investeringsaftrek en met betrekking tot het jaar 2006 zijn vragen gesteld over de pensioenvoorziening. In die vragenbrief zijn geen vragen gesteld met betrekking tot de afschrijving op de onroerende zaak. Pas in de brief van de inspecteur van 28 januari 2010 met betrekking tot het lopende boekenonderzoek heeft de inspecteur onder meer een vraag gesteld over de afschrijvingen op de onroerende zaak.
Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van opgewekt vertrouwen, nu de inspecteur niet eerder dan tijdens het boekenonderzoek bekend is geworden met de onderbouwing van de afschrijvingen op de onroerende zaak. In dit verband merkt de rechtbank op dat de omstandigheid dat op de onroerende zaak werd afgeschreven over een periode van 20 jaar zonder restwaarde, een nieuw feit vormt dat navordering rechtvaardigt. Nu de inspecteur ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag over het onderhavige jaar die aanwijzing nog niet had, beschikte hij daarna pas over een nieuw feit. De stellingen van belanghebbende falen daarom.
4.7. Gelet op het vorenoverwogene staat het de inspecteur, naar het oordeel van de rechtbank, vrij om af te wijken van het door belanghebbende in haar aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar geclaimde bedrag aan afschrijving op de onroerende zaak en heeft de inspecteur terecht en tot het juiste bedrag de onderhavige navorderingsaanslag opgelegd.
Met betrekking tot de heffingsrente
4.8. De heffingsrente is berekend met in achtneming van het bepaalde in artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van artikel 30f voornoemd bieden geen ruimte in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Onder omstandigheden kunnen het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel er weliswaar toe leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege blijft of beperkt wordt, maar belanghebbende heeft, niet gesteld dat één van voornoemde beginselen is geschonden.
Conclusie
4.9. Gelet op al het vorenstaande is het gelijk aan de zijde van de inspecteur. Al hetgeen belanghebbende voor het overige heeft gesteld, kan niet tot een ander oordeel leiden. Het beroep moet daarom ongegrond worden verklaard.
5. Proceskosten
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
6. Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra Carolie, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 april 2013
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.