Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2456 CA3133, 11/4562
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 16-04-2013, ECLI:NL:RBZWB:2013:2456 CA3133, 11/4562
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 16 april 2013
- Datum publicatie
- 14 juni 2013
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3133
- Zaaknummer
- 11/4562
Inhoudsindicatie
Vennootschapsbelasting 2007. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende in de aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren een hoger bedrag aan afschrijvingen op de onroerende zaak in aanmerking genomen dan op grond van goedkoopmansgebruik toelaatbaar is. Hierdoor is er sprake van een afschrijvingsfout waarop de foutenleer van toepassing is. De ten onrechte in aanmerking genomen afschrijvingslasten over de voorafgaande jaren dienen in beginsel op grond van de foutenleer gecorrigeerd te worden in het onderhavige jaar als laatste openstaande jaar. De inspecteur heeft in het onderhavige jaar met toepassing van de foutenleer ook de te hoge afschrijvingslasten over de jaren 2005 en 2006 gecorrigeerd, die reeds door navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over die jaren zijn gecorrigeerd. Het beroep betreffende de onderhavige aanslag dient daarom gegrond te worden verklaard en het belastbare bedrag over het onderhavige jaar te worden verminderd met de reeds in de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2005 en 2006 toegepaste correcties.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer: AWB 11/4562
Uitspraak van 16 april 2013
Uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen
[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats A],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst/Limburg, kantoor Venlo,
de inspecteur.
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1. De inspecteur heeft aan belanghebbende over het jaar 2007 een aanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [nummer].V.76.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 700.655 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht.
1.2. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 26 april 2011, ingekomen bij de inspecteur op 27 april 2011, bezwaar gemaakt.
1.3. De inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar van 25 juli 2011 de aanslag gehandhaafd.
1.4. Belanghebbende heeft daartegen bij brief van 2 september 2011, ontvangen bij de rechtbank op 5 september 2011, beroep ingesteld. Ter zake van dit beroep heeft de griffier van belanghebbende een griffierecht geheven van € 302.
1.5. Bij brief van 9 september 2011, ingekomen bij de inspecteur op 12 september 2011, heeft belanghebbende de inspecteur verzocht voor wat betreft de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2005 (procedurenummer 11/4783) en 2006 (procedurenummer 11/4782) in te stemmen met prorogatie op de voet van artikel 7:1a van de Awb. Bij brief van 9 september 2011, ingekomen bij de rechtbank op 12 september 2011, heeft belanghebbende de rechtbank verzocht de behandeling van de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder procedurenummers 11/4562, 11/4782 en 11/4783 te voegen.
1.6. Bij brief van 13 september 2011 heeft de inspecteur met het in 1.5 genoemde verzoek om prorogatie ingestemd en de bezwaarschriften met betrekking tot de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2005 en 2006 doorgezonden naar de rechtbank, alwaar deze zijn ontvangen op 15 september 2011. De rechtbank heeft bij brief van 20 september 2011 met het verzoek om prorogatie ingestemd.
1.7. De inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
1.8. Belanghebbende heeft schriftelijk gerepliceerd, waarna de inspecteur schriftelijk heeft gedupliceerd.
1.9. Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 december 2012 te Breda. Aldaar zijn tegelijkertijd behandeld de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 11/4562, 11/4782 en 11/4783. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde] te Oosterhout, en namens de inspecteur, [gemachtigden]. De gemachtigde van belanghebbende heeft ter zitting een pleitnota voorgedragen en een exemplaar daarvan overgelegd aan de rechtbank en aan de wederpartij. Van het verder ter zitting verhandelde is een proces-verbaal opgemaakt, waarvan een afschrift tegelijkertijd met deze uitspraak zal worden verzonden.
2. Feiten
Op grond van de stukken van het geding en het verhandelde ter zitting staat het volgende vast:
2.1. Belanghebbende is een naar Nederlands recht opgerichte besloten vennootschap en vormt in het onderhavige jaar als moedermaatschappij een fiscale eenheid voor de vennootschapsbelasting met dochtermaatschappij [dochtermaatschappij] te [plaats B] (hierna: dochtermaatschappij) en met kleindochtermaatschappij [kleindochtermaatschappij] te [plaats B] (hierna: kleindochtermaatschappij). Alle aandelen van belanghebbende worden gehouden door [X].
2.2. Tot het vermogen van de dochtermaatschappij behoort onder meer de onroerende zaak aan de [adres] te [plaats B] (hierna: de onroerende zaak), waarin de kleindochtermaatschappij haar onderneming uitoefent. De activiteiten van de kleindochtermaatschappij bestaan uit de exploitatie van een internationaal opererend transportbedrijf.
2.3. De onroerende zaak is een bedrijfspand met een oppervlakte van 3.996 m2, bestaande uit twee kantoorruimtes, een opslag/magazijn, een laadruimte, een werkplaats en een autowasplaats, met een opslagterrein van 9.271 m2 en met een grondoppervlakte van 18.376 m2. De aanschafwaarde van de onroerende zaak zonder ondergrond, die in de periode 1999/2001 is gebouwd, bedroeg € 1.022.681. Ten behoeve van de nieuwbouw heeft belanghebbende een verplaatsingskostensubsidie ontvangen van € 233.697.
2.4. Na de realisatie in 2001 is door belanghebbende afgeschreven op de onroerende zaak ten laste van de winst. In de aangifte vennootschapsbelasting over het jaar 2001 heeft belanghebbende ter zake van de afschrijving een bedrag in mindering gebracht van € 24.347 en in de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2002 tot en met 2006 (jaarlijks) een bedrag van € 39.449. De fiscale afschrijving is door belanghebbende destijds bepaald op 5% van de in 2.3 genoemde aanschafwaarde zonder rekening te houden met enige restwaarde. Daarbij is jaarlijks een bedrag ter zake van de vrijval van de verplaatsingskostensubsidie in aanmerking genomen. De afschrijving verliep aldus als volgt:
Aankoopsom € 1.022.681
af: verplaatsingskostensubsidie (€ 233.697)
boekwaarde na aankoop 2001 € 788.984 € 788.984
afschrijving 2001 (€ 24.347)
2002 t/m 2006
afschrijving 5% aankoopsom (€ 51.134)
verplaatsingskostensubsidie € 233.697
vrijval 5% € 11.685
Afschrijving 5 jaar = maal 5 (€ 39.449) (€ 197.245)
Boekwaarde ultimo 2006 € 567.392
De aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2001 tot en met 2006 zijn door de inspecteur gevolgd.
2.5. Belanghebbende heeft over het jaar 2007 een aangifte vennootschapsbelasting ingediend naar een belastbaar bedrag van € 557.160. De bodemwaarde van de onroerende zaak als bedoeld in artikel 3.30a van de Wet inkomstenbelasting 2001 bedroeg op 1 januari 2007 € 1.327.000 (50% van de WOZ-waarde € 2.654.000). Door belanghebbende is vanaf 2007 niet meer afgeschreven op de onroerende zaak, aangezien de fiscale boekwaarde volgens belanghebbende lager was dan de bodemwaarde.
2.6. Op 5 oktober 2009 is bij belanghebbende een boekenonderzoek ingesteld naar onder meer de aanvaardbaarheid van de aangiften vennootschapsbelasting over de jaren 2007 en 2008. De taxateur van de Belastingdienst heeft geadviseerd uit te gaan van een levensduur van de onroerende zaak van 40 jaar en een restwaarde van 25% van de aanschafwaarde. Het voorgaande is door de genoemde taxateur bevestigd in een verklaring van 25 november 2011. Als bijlagen bij die verklaring zijn gevoegd foto’s van de onroerende zaak en een taxatieverslag van de onroerende zaak per waardepeildatum 1 januari 2010.
2.7. Uitgaande van het voorgaande had volgens de inspecteur de afschrijving op de onroerende zaak over het jaar 2001 € 9.132 moeten bedragen en de jaarlijkse afschrijving over de jaren 2002 tot en met 2006 € 14.793. Het verschil tussen de door belanghebbende in mindering gebrachte afschrijving en de volgens de inspecteur berekende afschrijving bedraagt voor het jaar 2001 € 15.215 (€ 24.347 minus € 9.132) en voor de jaren 2002 tot en met 2006 € 24.656 (€ 39.449 minus € 14.793) per jaar. Naar aanleiding daarvan is bij de onderhavige aanslag een correctie toegepast wegens te hoge afschrijving van € 138.495 (€ 15.215 plus (5 maal € 24.656)).
2.8. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de correctie. Bij uitspraak op bezwaar is de onderhavige aanslag vennootschapsbelasting gehandhaafd en is aangekondigd dat de te hoge afschrijvingen over de jaren 2005 en 2006 ook middels navorderingsaanslagen over die jaren gecorrigeerd zullen worden. De inspecteur heeft aangegeven, dat hij de in de correctie over het onderhavige jaar handhaaft tot behoud van rechten en dat de aanslag ambtshalve zal worden teruggebracht indien de navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over de jaren 2005 en 2006 onherroepelijk zijn geworden.
2.9. Met dagtekening 5 september 2009 is aan belanghebbende een definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 200.472 (aanslagnummer [nummer].V.56.0112). Met dagtekening 20 augustus 2011 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting met aanslagnummer [nummer].V.57.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 225.108 en is bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.875. De correctie op afschrijving van de onroerende zaak is daarbij door de inspecteur abusievelijk gesteld op € 24.636 (€ 225.108 minus € 200.472) in plaats van € 24.656.
2.10. Met dagtekening 12 september 2009 is aan belanghebbende een definitieve aanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006 opgelegd naar een belastbaar bedrag van € 417.000 (aanslagnummer [nummer].V.66.0112). Met dagtekening 3 september 2011 is aan belanghebbende een navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006 met aanslagnummer [nummer].V.67.0112 opgelegd, berekend naar een belastbaar bedrag van € 441.636 en bij gelijktijdige beschikking heffingsrente in rekening gebracht van € 1.455. De correctie op afschrijving van de onroerende zaak is daarbij door de inspecteur abusievelijk gesteld op € 24.636 (€ 441.636 minus € 417.000) in plaats van € 24.656.
3. Geschil
3.1. In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
1. Heeft belanghebbende gelet op goed koopmansgebruik in de jaren 2001 tot en met 2006 een te hoog bedrag aan afschrijving op de onroerende zaak in aanmerking genomen?
2. Zo ja, mocht de inspecteur de te hoge afschrijvingen uit het verleden in het onderhavige jaar met toepassing van de foutenleer herstellen door een correctie toe te passen van € 138.495?
3. Is de heffingsrente op een juist bedrag vastgesteld?
Belanghebbende beantwoordt de vragen ontkennend. De inspecteur is de tegenovergestelde mening toegedaan.
3.2. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3. Belanghebbende concludeert primair en subsidiair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de onderhavige aanslag met € 138.495. Meer subsidiair concludeert belanghebbende tot vermindering van het belastbaar bedrag van de onderhavige aanslag met € 49.272 (tweemaal € 24.636). De inspecteur concludeert primair tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van het belastbaar bedrag op de onderhavige aanslag met € 49.272 (tweemaal € 24.636). Subsidiair concludeert de inspecteur tot ongegrondverklaring van het beroep en handhaving van de onderhavige aanslag.
4. Beoordeling van het geschil
Met betrekking tot de omvang van de afschrijving in het verleden
4.1. Niet in geschil is dat de aanschafwaarde van de onroerende zaak zonder ondergrond € 1.022.681 bedroeg, dat belanghebbende ten behoeve van de nieuwbouw een verplaatsingskostensubsidie van € 233.697 heeft ontvangen en dat de lineaire afschrijvingsmethode van toepassing is.
4.2. Belanghebbende heeft in de aangifte vennootschapsbelasting over het onderhavige jaar niet afgeschreven op de onroerende zaak. Volgens belanghebbende is de afschrijving die in de jaren 2001 tot en met 2006 is toegepast niet in strijd met goed koopmansgebruik, omdat het uitgangspunt was dat de onroerende zaak na 20 jaar gesloopt zou worden en dat de directe opbrengstwaarde naar verwachting niet meer zal bedragen dan de sloopkosten van de onroerende zaak. De inspecteur heeft zich, gelet op hetgeen in 2.7 is weergegeven, op het standpunt gesteld dat de door belanghebbende in mindering gebrachte afschrijvingen op de onroerende zaak in de jaren 2001 tot en met 2006, gelet op hetgeen door de in 2.6 genoemde taxateur is verklaard, op een lager bedrag vastgesteld hadden moeten worden en heeft daarom op de onderhavige aanslag met toepassing van de foutenleer een correctie toegepast van € 138.495.
4.3. De rechtbank stelt voorop dat nu omvang van de afschrijvingen op de onroerende zaak in geschil is, een redelijke bewijslastverdeling meebrengt dat de bewijslast primair op belanghebbende rust.
4.4. Op grond van goed koopmansgebruik moeten afschrijvingslasten worden toegerekend aan de jaren waarop zij betrekking hebben en moet de restwaarde van een bedrijfsmiddel schattenderwijs worden bepaald op de reële waarde die dat bedrijsmiddel bij het einde van de gebruiksduur heeft. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende – tegenover de gemotiveerde betwisting door de inspecteur – de door haar voorgestane afschrijving niet aannemelijk gemaakt. De rechtbank hecht in dit verband meer gewicht aan de verklaring van de taxateur met betrekking tot de levensduur en de restwaarde van de onroerende zaak, mede ondersteund door de taxatie van 1 januari 2010, dan aan de blote stellingen van belanghebbende dat het uitgangspunt was dat de onroerende zaak gesloopt zou worden en dat de directe opbrengstwaarde dan naar verwachting niet meer zou bedragen dan de sloopkosten. Belanghebbende heeft zijn stellingen niet met stukken, bijvoorbeeld een taxatie, onderbouwd. Belanghebbende heeft dan naar het oordeel van de rechtbank over de jaren 2001 tot en met 2006 een hoger bedrag aan afschrijvingen in aanmerking genomen dan op grond van goed koopmansgebruik toelaatbaar is.
Met betrekking tot de foutenleer
4.5. Nu naar het oordeel van de rechtbank in de aan het onderhavige jaar voorafgaande jaren een hoger bedrag aan afschrijvingen in aanmerking is genomen dan toelaatbaar is op grond van goed koopmansgebruik, is sprake van een afschrijvingsfout. In Hoge Raad 25 juli 2000, nr. 35251, LJN AA6598, BNB 2001/3, is beslist dat de foutenleer van toepassing is op afschrijvingsfouten. In het onderhavige geval is sprake van een afschrijvingsfout die het gevolg is van een onjuiste berekening van het afschrijvingsbedrag door uit te gaan van een onjuiste levensduur en restwaarde binnen een juist afschrijvingssysteem. De stelling van belanghebbende, dat de foutenleer niet van toepassing is omdat er een discussie bestaat over de hoogte van het afschrijvingspercentage en niet over het hanteren van een afschrijvingsmethode, treft, gelet op het hiervoor genoemde arrest van de Hoge Raad, geen doel.
4.6. Gelet op het voorgaande dienen de ten onrechte in aanmerking genomen afschrijvingslasten over de jaren vanaf 2001 tot en met 2006 van in het totaal € 138.495 te worden gecorrigeerd. Op grond van de foutenleer dient de correctie in beginsel plaats te vinden in het onderhavige jaar als laatste openstaande jaar. Te hoge afschrijvingslasten over de jaren 2005 en 2006 van in het totaal € 49.272 (€ 24.636 plus € 24.636) zijn evenwel reeds door navorderingsaanslagen vennootschapsbelasting over die jaren gecorrigeerd. De rechtbank heeft in de zaken met procedurenummer 11/4782 betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2006 (aanslagnummer [nummer].V.67.0112) en met procedurenummer 11/4783 betreffende de navorderingsaanslag vennootschapsbelasting over het jaar 2005 (aanslagnummer [nummer].V.57.0112) op belanghebbendes beroep heden bij uitspraken, waarvan afschriften tegelijk met deze uitspraak aan partijen is verzonden, beslist, dat deze navorderingsaanslagen terecht zijn opgelegd. Nu de inspecteur in het onderhavige jaar met toepassing van de foutenleer een afschrijvingscorrectie van in totaal € 138.495 in aanmerking heeft genomen, dient het beroep betreffende de onderhavige aanslag gegrond te worden verklaard en het belastbare bedrag over het onderhavige jaar te worden verminderd met € 49.272.
Resumerend met betrekking tot de aanslag
4.7. De rechtbank is van oordeel dat, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, het belastbaar bedrag dient te worden verminderd met € 49.272 tot € 651.383 (€ 700.655 min € 49.272).
Met betrekking tot de heffingsrente
4.8. De heffingsrente is berekend met in achtneming van het bepaalde in artikel 30f van de AWR. Tekst en strekking van artikel 30f voornoemd bieden geen ruimte in een geval als het onderhavige het in rekening brengen van heffingsrente achterwege te laten of te matigen. Onder omstandigheden kunnen het zorgvuldigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het vertrouwensbeginsel er weliswaar toe leiden dat de berekening van heffingsrente achterwege blijft of beperkt wordt, maar belanghebbende heeft niet gesteld dat één van voornoemde beginselen is geschonden. Het beroep met betrekking tot de beschikking heffingsrente is slechts gegrond voor zover het de vorenbedoelde vermindering van de aanslag betreft.
5. Proceskosten
De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten zijn op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Besluit) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.180 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, ½ punt voor het indienen van een repliek en 1 punt voor het verschijnen ter zitting en met een waarde per punt van € 472 en een wegingsfactor 1). Overige kosten die op grond van het Besluit voor vergoeding in aanmerking komen, zijn gesteld noch gebleken.
6. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de aanslag tot een berekend naar een belastbaar bedrag van € 651.383;
- vermindert de beschikking heffingsrente dienovereenkomstig;
- veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende van € 1.180;
- gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 302 aan deze vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan op 16 april 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. A.F.M.Q. Beukers van Dooren en mr. M.L.M. van Kempen, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra Carolie, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 24 april 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, vijfde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.