Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-05-2013, CA3823, 11/5797
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 08-05-2013, CA3823, 11/5797
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 8 mei 2013
- Datum publicatie
- 19 juni 2013
- Annotator
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2013:CA3823
- Zaaknummer
- 11/5797
Inhoudsindicatie
Hoofdregel van artikel 25.7.1. van de Leidraad invordering 2008 is dat gedurende de behandeling van het beroepschrift wordt gehandeld alsof uitstel van betaling is verleend. Belanghebbende heeft op 28 april 2011 administratief beroep ingesteld dat op 16 juni 2011 is afgewezen. De aanmaningen van 30 mei 2011 en 6 juni 2011 zijn dan te vroeg verzonden en de aanmaningskosten ten onrechte in rekening gebracht. De ontvanger maakt onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk die toepassing van de uitzondering op de hoofdregel van artikel 25.7.1. van de Leidraad rechtvaardigen. De beschikkingen inzake aanmaningskosten dienen te worden vernietigd. Beroep gegrond.
Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht, meervoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummers: AWB 11/5797 t/m 11/5810
uitspraken van 8 mei 2013
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende], wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de ontvanger van de Belastingdienst/Oost-Brabant, kantoor Tilburg,
de ontvanger.
De bestreden uitspraken op bezwaar
De in één geschrift vervatte uitspraken van de ontvanger van 19 oktober 2011 op de bezwaren van belanghebbende tegen de aan hem, in het kader van de navorderingsaanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PV) over de jaren 1997 tot en met 2007 en de navorderingsaanslagen vermogensbelasting (VB) over de jaren 1998 tot en met 2000, in rekening gebrachte aanmaningskosten.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 april 2013 te Breda. Aldaar zijn de onderhavige zaken tegelijkertijd behandeld met de zaken die bij de rechtbank geregistreerd zijn onder de procedurenummers 11/5811 tot en met 11/5824, met betrekking tot de kosten van betekening van de dwangbevelen. Ter zitting zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Amsterdam, en namens de ontvanger, [gemachtigden].
1. Beslissing
De rechtbank:
- verklaart de beroepen gegrond;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar en de beschikkingen inzake aanmaningskosten;
- veroordeelt de ontvanger in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 1.413;
- gelast dat de ontvanger het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 41 aan deze vergoedt.
2. Gronden
2.1. Met de dagtekeningen 27 en 31 december 2010 zijn aan belang¬hebbende elf navorderingsaanslagen IB/PV over de jaren 1997 tot en met 2007 en drie navorderingsaanslagen VB over de jaren 1998 tot en met 2000 opgelegd. De verschuldigde bedragen dienden uiterlijk op respectievelijk 27 en 31 januari 2011 te zijn voldaan.
2.2. Belanghebbende heeft bij brieven van 4 februari 2011, door de belastingdienst ontvangen op 7 februari 2011, bezwaar gemaakt tegen de navorderingsaanslagen IB/PV en VB. Tevens heeft belanghebbende daarbij om uitstel van betaling verzocht. Bij brief van 28 februari 2011 is aan belanghebbende verzocht om zekerheid tot betaling van de navorderingsaanslagen te verstrekken. Bij brief van 18 april 2011 is het verzoek om uitstel van betaling door de ontvanger afgewezen omdat belanghebbende niet (tijdig) voldaan heeft aan de eis om vóór 15 april 2011 zekerheid te stellen. Hiertegen heeft belanghebbende bij brief van 27 april 2011, ontvangen door de ontvanger op 28 april 2011, administratief beroep ingesteld bij de directeur van de Belastingdienst. Bij uitspraak van 16 juni 2011 heeft de directeur van de Belastingdienst het beroep van belanghebbende afgewezen.
2.3. De ontvanger heeft met dagtekening 30 mei 2011 voor elke navorderingsaanslag IB/PV over de jaren 1997 tot en met 2005 en elke navorderingsaanslag VB over de jaren 1998 tot en met 2000 een aanmaning verzonden en bij beschikkingen aanmaningskosten in rekening gebracht. Met dagtekening 6 juni 2011 heeft de ontvanger voor elke navorderingsaanslag IB/PV over de jaren 2006 en 2007 een aanmaning verzonden en bij beschikkingen aanmaningskosten in rekening gebracht. Bij brief van 14 juni 2011, ontvangen door de ontvanger op 16 juni 2011, is namens belang¬hebbende bezwaar gemaakt tegen de in rekening gebrachte kosten ter zake van het verzenden van de veertien aanmaningen. Bij de uitspraken op bezwaar van 19 oktober 2011 heeft de ontvanger de bezwaren ongegrond verklaard.
2.4. Bij brief van 9 augustus 2011 is door de ontvanger uitstel van betaling verleend, nadat belanghebbende hypothecaire zekerheid heeft gesteld tot een bedrag van € 500.000.
2.5. Primair is in geschil of de aanmaningen vroegtijdig zijn verzonden en of de aanmaningskosten terecht in rekening zijn gebracht. Subsidiair is in geschil of de ontvanger had kunnen volstaan met het versturen van één aanmaning zodat de kosten beperkt hadden kunnen worden tot € 15. Niet in geschil is dat aan belanghebbende geen uitstel van betaling was verleend, toen de aanmaningen verzonden waren.
2.6. Belanghebbende heeft gesteld dat de aanmaningen vroegtijdig zijn verzonden, nu het volgens hem niet bekend was waarom de belangen van de Staat met zich zouden moeten brengen dat ook gedurende het administratief beroep de invorderingsmaatregelen doorgezet moesten worden. Volgens belanghebbende was hij op dat moment nog niet in gebreke. Volgens de ontvanger was het nemen van invorderingsmaatregelen toegestaan op grond van artikel 25.7.1. van de Leidraad invordering 2008 (hierna: de Leidraad), ondanks dat ten tijde van het verzenden van de aanmaningen door belanghebbende administratief beroep was ingesteld.
2.7. Ingevolge artikel 25.7.1. van de Leidraad kan een belastingplichtige administratief beroep bij de directeur van de Belastingdienst instellen als de ontvanger een schriftelijk ingediend verzoek om uitstel afwijst of een verleend uitstel beëindigt. De belastingschuldige moet het beroepschrift indienen bij de ontvanger die de beschikking heeft genomen. Gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt de ontvanger overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen. Sinds 1 januari 2010 is aan artikel 25.7.1. van de Leidraad toegevoegd dat indien er aanwijzingen zijn dat de belangen van de Staat kunnen worden geschaad, de ontvanger ondanks de behandeling van een het beroep wel invorderingsmaatregelen kan treffen.
2.8. Gelet op voormeld artikel van de Leidraad is de rechtbank van oordeel dat, nu belanghebbende op 28 april 2011 administratief beroep heeft ingesteld, de ontvanger in beginsel gedurende de behandeling van het beroepschrift handelt overeenkomstig het beleid dat wordt gevoerd als het verzoek om uitstel is toegewezen. Hoofdregel is dan dat gedurende de behandeling van het beroepschrift wordt gehandeld alsof uitstel van betaling is verleend. Nu het administratief beroep op 16 juni 2011 is afgewezen en de aanmaningen op 30 mei 2011 en 6 juni 2011 zijn verzonden, zijn de aanmaningen vroegtijdig verzonden en de aanmaningskosten ten onrechte in rekening gebracht. Immers, zolang de directeur van de Belastingdienst niet op het administratief beroep heeft beslist, is belanghebbende ingevolge voormelde hoofdregel niet ‘in gebreke’ met de betaling van zijn belastingschulden.
2.9. De ontvanger beroept zich echter op de uitzondering op de hoofdregel van het in 2.7 genoemde artikel. Bij de ontvangst van het administratief beroep op 28 april 2011 heeft de ontvanger belanghebbende bij brief van 2 mei 2011 gewezen op het feit dat hij niet aan de eis heeft voldaan om de gevraagde zekerheid te stellen en dat deze ook niet verwacht wordt, zodat de ontvanger, ondanks het door belanghebbende ingestelde beroep, de nodige maatregelen zal nemen die de belangen van de Staat waarborgen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de ontvanger niet aannemelijk gemaakt in hoeverre de belangen van de Staat kunnen worden geschaad. Hetgeen de ontvanger daartoe heeft aangevoerd, te weten dat de vereiste zekerheid niet (op korte termijn) verwacht kon worden en dat - rekening houdend met de huidige economische situatie met betrekking tot de vastgoedmarkt tezamen met de wetenschap dat de bezittingen van belanghebbende vrijwel uitsluitend uit vastgoed bestaan - herfinanciering daarvan mogelijk in de rede kan liggen, is, bezien in het licht van hetgeen belanghebbende daaromtrent heeft gesteld (punten 2.5, 2.6 en 2.12 van de pleitnota),daartoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de ontvanger onvoldoende feiten en omstandigheden aannemelijk heeft gemaakt op grond waarvan toepassing van de uitzondering op de hoofdregel wordt gerechtvaardigd. Gelet daarop en op hetgeen in 2.8 is overwogen, zijn de aanmaningskosten naar het oordeel van de rechtbank ten onrechte in rekening gebracht en dienen de beschikkingen inzake aanmaningskosten te worden vernietigd.
2.10. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard.
2.11.1. De gemachtigde heeft verzocht om toekenning van een forfaitaire proceskostenvergoeding in bezwaar en om toekenning van een integrale proceskostenvergoeding in beroep. De rechtbank stelt vast dat belanghebbende kosten heeft gemaakt in verband met de behandeling van het bezwaar en van het beroep.
2.11.2. Met betrekking tot de proceskosten in beroep overweegt de rechtbank als volgt.
Voor een toekenning van een proceskostenvergoeding in afwijking van de forfaitaire bedragen van het Besluit proceskosten bestuursrecht (hierna: het Besluit) is grond indien het bestuursorgaan het verwijt treft dat het een beschikking of uitspraak geeft respectievelijk doet of in rechte handhaaft, terwijl op dat moment duidelijk is dat die beschikking of uitspraak in een daartegen ingestelde procedure geen stand zal houden (vergelijk Hoge Raad van 13 april 2007, nr. 41 235, BNB 2007/260). De rechtbank is van oordeel dat hiervan in dit geval geen sprake is. De rechtbank zal daarom overgaan tot veroordeling van de ontvanger tot vergoeding van de forfaitaire proceskostenvergoeding.
2.11.3. Het beroep tegen de aanmaningskosten is ingediend met één geschrift met dagtekening 16 november 2011, bij de rechtbank binnengekomen op 17 november 2011, en het beroep tegen de kosten van betekening (procedurenummers 11/5811 tot en met 11/5824) is ingediend met één geschrift met dagtekening 16 november 2011, bij de rechtbank binnengekomen op 17 november 2011 en zijn daarom op dezelfde dag opgemaakt en op dezelfde dag door de rechtbank ontvangen en betreffen een aangelegenheid met gevolgen in een reeks van dezelfde jaren zodat de rechtbank de beroepszaken als samenhangend in de zin van artikel 3 van het Besluit beschouwt. In de beroepen met de procedurenummers 11/5797 tot en met 11/5810 en 11/5811 tot en met 11/5824, in totaal 28, zijn de beroepen gegrond verklaard. De kosten voor deze zaken zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 1.416 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 472, factor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken en een wegingsfactor 1). Nu het om 28 zaken gaat waarin het beroep gegrond is verklaard, zal de rechtbank in de zaken met procedurenummers 11/5797 tot en met 11/5810 en 11/5811 tot en met 11/5824 een proceskostenvergoeding voor het beroep toekennen van 1/28e daarvan per zaak ofwel per uitspraak van de rechtbank de helft van € 1.416 ofwel € 708. De rechtbank acht geen gronden aanwezig voor het toekennen van een schadevergoeding aan belanghebbende in de zin van artikel 8:73 van de Awb.
2.11.4. Belanghebbende heeft in één geschrift bezwaar aangetekend tegen al de in rekening gebrachte aanmaningskosten. De ontvanger heeft daarop in één geschrift uitspraken op bezwaar gedaan. De rechtbank beschouwt de bezwaren daarom als samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit. In de onderhavige zaken, in totaal 14, betreffende de bezwaren tegen de aanmaningskosten, zijn de kosten voor deze bezwaren op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 705 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 235, factor 1,5 wegens meer dan vier samenhangende zaken en een wegingsfactor 1).
2.11.5. De te vergoeden proceskosten bedragen in de onderhavige zaken derhalve € 1.413 (€ 708 plus € 705).
2.11.6. Gelet op het vorenstaande is beslist als hiervoor is vermeld.
Deze uitspraak is gedaan op 8 mei 2013 door mr. C.A.F.M. Stassen, voorzitter, mr. W. Brouwer en mr. J.W.M. Tijnagel, rechters, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. M.D.E. Copra-Carolie, griffier.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op: 21 mei 2013
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.