Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1123, AWB-13_5679
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 19-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1123, AWB-13_5679
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 19 februari 2014
- Datum publicatie
- 19 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:1123
- Zaaknummer
- AWB-13_5679
Inhoudsindicatie
Deze uitspraak wordt gepubliceerd op verzoek. De rechtbank had de uitspraak niet voor publicatie geselecteerd. Om die reden is er geen samenvatting.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5679
Uitspraak van 19 februari 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 16 oktober 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de beschikking afwijzing 30%-bewijsregel voor ingekomen werknemers.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2014 te Breda. Aldaar zijn verschenen en gehoord, de gemachtigde van belanghebbende, [gemachtigden]
, verbonden aan [kantoornaam gemachtigden] te Eindhoven, en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft de Portugese nationaliteit. Op 2 maart 2011 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst gesloten met zijn werkgever, die gevestigd is in Eindhoven. Belanghebbende is met zijn werkgever een bruto maandsalaris overeengekomen van € 2.700, vermeerderd met 8% vakantietoeslag, resulterend in een bruto jaarsalaris van
€ 34.993.
Op 27 april 2011 is belanghebbende vanuit Portugal naar Nederland geëmigreerd. Op 1 mei 2011 is belanghebbende bij zijn werkgever in dienst getreden. Op basis van de in 2011 geldende regelgeving voldeed belanghebbende ten tijde van het sluiten van de arbeidsovereenkomst niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor toepassing van de 30%-regeling.
Op 1 januari 2012 zijn de voorwaarden voor de toepassing van de 30%-regeling gewijzigd. Van enig overgangsrecht ter zake van op 31 december 2011 nog niet bestaande beschikkingen voor toepassing van de 30%-regeling is geen sprake.
Belanghebbende heeft op 16 juli 2013 een verzoek om toepassing van de 30%-regeling ingediend. Dit verzoek is bij beschikking van 23 augustus 2013 afgewezen.
In zijn uitspraak op bezwaar heeft de inspecteur het bezwaar ongegrond verklaard en de afwijzingsbeschikking gehandhaafd.
In geschil is of het verzoek van belanghebbende om toepassing van de 30%-regeling terecht is afgewezen. Meer in het bijzonder is in geschil of de beoordeling van de aanwezigheid van de specifieke deskundigheid dient plaats te vinden op basis van de in 2011 geldende regelgeving of op basis van de in 2013 geldende regelgeving.
Niet in geschil is dat belanghebbende bij beoordeling op basis van de in 2011 geldende regelgeving niet voldoet aan het vereiste van specifieke deskundigheid.
Belanghebbende heeft zich primair op het standpunt gesteld dat nu het verzoek om toepassing van de 30%-regeling is gedaan in 2013, en het verzoek geen terugwerkende kracht heeft, de vraag of belanghebbende ten tijde van de totstandkoming van de arbeidsovereenkomst heeft voldaan aan het deskundigheidsvereiste op basis van de nieuwe regelgeving zoals die in 2013 gold dient plaats te vinden. Subsidiair heeft belanghebbende een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, in het bijzonder op het discriminatieverbod van artikel 14 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens (EVRM) en artikel 26 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (Bupo). Belanghebbende heeft gesteld dat er in wezen geen verschil is tussen het geval van belanghebbende en een ná 1 januari 2012 uit een ander land aangeworven werknemer, die eveneens een bruto jaarsalaris van € 34.993 geniet, waarbij beiden het verzoek om toepassing van de 30%-regeling in 2013 hebben gedaan. Het gaat om gelijke gevallen, die ongelijk behandeld worden. Op de werknemer met hetzelfde bruto jaarsalaris die na 1 januari 2012 door de inhoudingsplichtige uit een ander land wordt aangeworven is immers de 30%-regeling van toepassing (er vanuit gaande dat aan de overige voorwaarden voor de 30%-regeling is voldaan) en in het geval van belanghebbende niet, aldus belanghebbende.
De Hoge Raad heeft onder meer in zijn arrest van 28 april 2006, nr. 41501 (ECLI:NL:HR:2006:AU2303) bepaald dat het moment waarop bezien dient te worden of de specifieke deskundigheid aanwezig is, het tijdstip van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst is.
Naar het oordeel van de rechtbank dient in dit geval op 2 maart 2011, zijnde de datum van totstandkoming van de arbeidsovereenkomst, te worden getoetst of belanghebbende voldoet aan het vereiste van specifieke deskundigheid. Die toets kan niet anders dan plaatsvinden volgens de op dat moment geldende regelgeving. Immers, het toetsingsmoment bevindt zich in 2011. Toetsen aan op dat moment nog niet bestaande regelgeving, zoals belanghebbende voorstaat, is dan ook niet mogelijk. Dat het verzoek in 2013 is gedaan is hierbij niet van belang, nu het moment van indiening van het verzoek rechtens geen relevant moment is voor de toetsing van de specifieke deskundigheid.
Ter zake van het beroep van belanghebbende op schending van het verdragsrechtelijke gelijkheidsbeginsel overweegt de rechtbank het volgende. Vooropgesteld moet worden dat een wetswijziging naar haar aard meebrengt dat onderscheid wordt gemaakt tussen gevallen die zich hebben voorgedaan vóór dan wel na het tijdstip met ingang waarvan de nieuwe regeling van toepassing is. Een dergelijk onderscheid kan in een geval als de onderhavige niet als discriminatie worden aangemerkt. Anders zou de wetgever de mogelijkheid worden ontnomen om wetten in te voeren of te wijzigen, bijvoorbeeld naar aanleiding van nieuwe ontwikkelingen of gewijzigde beleidsinzichten (vergelijk EHRM 8 juli 1086, nr. 9006/80). Van enige discriminatie in verdragsrechtelijke zin is dan ook geen sprake.
Het beroep van belanghebbende op de algemene beginselen van behoorlijk bestuur brengt de rechtbank niet tot een ander oordeel.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 19 februari 2014 door mr.drs. M.H. van Schaik, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. W.A. de Paepe, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.