Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1905, AWB-13_5850
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 28-02-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1905, AWB-13_5850
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 28 februari 2014
- Datum publicatie
- 22 april 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:1905
- Zaaknummer
- AWB-13_5850
- Relevante informatie
- Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]
Inhoudsindicatie
De beperking in tijd van voorheen onbeperkt voorwaarts verrekenbare verliezen kan niet getoetst worden aan artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de EU nu het geen maatregel is ter uitvoering van het Unierecht.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5850
uitspraak van 28 februari 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst,
de inspecteur.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de inspecteur van 18 september 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de bij de aan haar over het jaar 2011 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (aanslagnummer [aanslagnummer].H.16.01) genomen verliesverrekeningsbeschikking.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 14 februari 2014 te Eindhoven. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, vergezeld van haar echtgenoot [echtgenoot], en namens de inspecteur, [verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft vanaf ultimo 1998 een onbeperkt voorwaarts verrekenbaar verlies van € 20.056. Dit verlies bestaat uit ondernemingsverliezen uit 1995, 1996 en 1998. De verliezen zijn tot en met 2011 onverrekend gebleven. Op grond van de Wet werken aan winst (hierna: de Wet) zijn vanaf 1 januari 2007 ondernemingsverliezen niet langer onbeperkt voorwaarts verrekenbaar. In artikel VIII, tweede lid van de Wet is bepaald dat verliezen geleden vóór 1 januari 2002 nog tot 1 januari 2012 voorwaarts verrekenbaar zijn.
Op 9 november 2012 is aan belanghebbende de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna IB/PVV) over het jaar 2011 opgelegd. Bij deze aanslag is de beschikking ter zake van het vervallen van het verrekenbare verlies van € 20.056 per 1 januari 2012 genomen. Tegen het vervallen van de verrekenbaarheid van het verlies heeft belanghebbende op 17 december 2012 bezwaar aangetekend. Bij uitspraak op bezwaar op 18 september 2013 heeft de inspecteur haar bezwaar afgewezen.
In geschil is het antwoord op de volgende vragen:
-
is het beperken in tijd van aanvankelijk onbeperkt voorwaarts verrekenbaar verlies in strijd met artikel 1 en 14 van de Grondwet?
-
is het beperken in tijd van een aanvankelijk onbeperkt voorwaarts verrekenbaar verlies in strijd is met het in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie neergelegde recht op eigendom?
-
heeft de inspecteur belanghebbende niet voldoende geïnformeerd en daardoor in strijd gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel van artikel 3:2 van de Awb en de algemene beginselen van behoorlijk bestuur?
Belanghebbende beantwoordt de vragen bevestigend. De inspecteur beantwoordt de vragen ontkennend.
Artikel 1 en 14 van de Grondwet
Belanghebbende stelt dat de beperking in tijd van aanvankelijk onbeperkt voorwaarts verrekenbaar verlies, als opgenomen in artikel VIII, tweede lid, van de Wet, in strijd is met het discriminatieverbod als bedoeld in artikel 1 van de Grondwet en het verbod op onteigening van artikel 14 van de Grondwet. De rechtbank stelt voorop dat de Wet een wet in formele zin is. Artikel 120 van de Grondwet staat echter een inhoudelijke toetsing van wetten in formele zin, zoals de Wet, door de rechter in de weg. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van deze vraag.
Artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie
Belanghebbende stelt voorts dat de beperking in tijd van aanvankelijk onbeperkt voorwaarts verrekenbare verliezen, in strijd is met het in artikel 17 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) neergelegde recht op eigendom. Artikel 51 van het Handvest bepaalt dat het Handvest is gericht tot de lidstaten, maar uitsluitend wanneer zij het recht van de Unie ten uitvoer brengen. Op 12 november 2010 heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie, zaak C-339/10 (Estov), PbEU 2011/C13, met betrekking tot de reikwijdte van het Handvest overwogen dat het Handvest alleen van toepassing is wanneer een nationale maatregel een maatregel is ter uitvoering van het recht van de Unie of dat het andere aanknopingspunten met dit recht vertoont.
Naar het oordeel van de rechtbank is de Wet geen maatregel ter uitvoering van het recht van de Unie. Voorts ziet de rechtbank ook geen andere aanknopingspunten met het recht van de Unie. De maatregel welke de beperking van aanvankelijk onbeperkt voorwaarts verrekenbare verliezen voorschrijft, valt daarom niet onder de reikwijdte van artikel 17 van het Handvest, zodat niet geoordeeld kan worden dat de Wet daarmee in strijd zou zijn.
Zorgvuldigheidsbeginsel en beginselen van behoorlijk bestuur
Belanghebbende stelt ten slotte dat de inspecteur in strijd heeft gehandeld met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en in het bijzonder met het zorgvuldigheidsbeginsel. De inspecteur heeft belanghebbende immers niet tijdig geïnformeerd over de beperking van de aanvankelijk onbeperkt verrekenbare verliezen. De inspecteur stelt daartegenover dat bij de aangiften vanaf 2006 steeds in de toelichting is gewezen op de beperking van de aanvankelijk onbeperkt verrekenbare verliezen en dat zijn plicht niet verder gaat dan het verstrekken van die informatie.
Voor de beoordeling van deze stelling stelt de rechtbank voorop dat belanghebbende zich in beginsel zelf op de hoogte dient te stellen van de voor haar geldende regels. Het zorgvuldigheidsbeginsel brengt niet met zich mee dat de inspecteur iedere belastingplichtige persoonlijk vooraf dient te informeren over zijn of haar rechtspositie naar aanleiding van een wetswijziging die wijzigingen meebrengt in de rechtspositie van die belastingplichtige. Dat is slechts anders indien sprake is van bijzondere omstandigheden. Belanghebbende heeft hiertoe gesteld dat indien zij op de hoogte was geweest van de wetswijziging zij had kunnen zorgdragen voor verrekening van de verliezen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit geen bijzondere omstandigheid waardoor het op de weg van de inspecteur lag belanghebbende persoonlijk vooraf te informeren. Gelet op het voorstaande is de rechtbank van oordeel dat de inspecteur niet in strijd heeft gehandeld met het zorgvuldigheidsbeginsel of enig ander beginsel van behoorlijk bestuur.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 28 februari 2014 door mr. C.A.F.M. Stassen, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.