Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1965, AWB-12_6496

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 21-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:1965, AWB-12_6496

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
21 maart 2014
Datum publicatie
22 april 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:1965
Formele relaties
Zaaknummer
AWB-12_6496
Relevante informatie
Wet inkomstenbelasting 2001 [Tekst geldig vanaf 30-04-2024 tot 01-01-2025]

Inhoudsindicatie

Gesloten stelsel van rechtsmiddelen. Volgens belanghebbende had de inspecteur de opgelegde aanslagen ambtshalve moeten herzien, vanwege afspraken die tussen partijen zouden zijn gemaakt. In tegenstelling tot hetgeen belanghebbende heeft gesteld, staat tegen de afwijzing daarvan door de inspecteur geen beroep open bij de belastingrechter. Belanghebbende heeft in dat geval gesteld dat in de procedure over 2005 ten onrechte door de belastingrechter is beslist. De rechtbank acht dit onjuist, nu die procedure betrekking had op een navorderingsaanslag, waartegen op grond van artikel 26 van de AWR wel beroep open staat bij de belastingrechter. De rechtbank merkt de herziene aangifte aan als een bezwaarschrift, ondanks dat belanghebbende stelt geen bezwaar te hebben ingediend. Het bezwaar is terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Dat de curator geen bezwaar heeft ingesteld en de aanslag niet aan belanghebbende heeft doorgezonden, doet hier niet aan af.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 12/6496

uitspraak van 21 maart 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen

[belanghebbende] , wonende te [woonplaats],

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De uitspraken van de inspecteur van 22 oktober 2012 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem voor het jaar 2008 opgelegde aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 41.363 negatief en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 9.072, met de daarbij vastgestelde heffingsrente ter hoogte van € 33 en de bij beschikking vastgestelde vergrijpboete van € 500 (aanslagnummer[aanslagnummer].H.86).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2014.

Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, de gemachtigde van de ex-echtgenote van belanghebbende, [gemachtigde], verbonden aan [kantoornaam gemachtigde], en namens de inspecteur [verweerder].

1 Beslissing

De rechtbank:

- verklaart het beroep ongegrond voor zover het betreft de uitspraak op bezwaar;

- verklaart het beroep niet-ontvankelijk voor zover het betreft de afwijzing op het verzoek om ambtshalve vermindering.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende was in het onderhavige jaar gehuwd met [mevrouw A] (hierna: [mevrouw A]). Zij hebben op 13 januari 2010 aangifte inkomstenbelasting over 2008 gedaan. Daarin is het saldo inkomsten uit eigen woning van € 102.645 negatief voor ± 60% toegerekend aan [mevrouw A] en voor ± 40% aan belanghebbende.

2.2.

Bij het vaststellen van de aanslagen is de inspecteur van de aangiften afgeweken. Hij heeft het saldo inkomsten uit eigen woning gecorrigeerd tot € 94.934 negatief. De inspecteur heeft een bedrag van € 33.260 negatief toegekend aan belanghebbende en een bedrag van € 61.674 negatief toegekend aan [mevrouw A].

2.3.

Op 6 september 2012 hebben belanghebbende en [mevrouw A] opnieuw aangifte inkomstenbelasting gedaan over het onderhavige jaar. Daarin is het bij de aanslagen in aanmerking genomen negatieve saldo van de inkomsten uit eigen woning van € 94.934 volledig toegerekend aan [mevrouw A]. De inspecteur heeft deze aangiften aangemerkt als bezwaarschriften tegen de opgelegde aanslagen.

2.4.

Bij uitspraak op bezwaar van 22 oktober 2012 heeft de inspecteur het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De inspecteur heeft het bezwaar tevens aangemerkt als verzoek om ambtshalve herziening. Hij heeft dit verzoek afgewezen.

2.5.

Tegen de uitspraak op bezwaar heeft belanghebbende beroep ingesteld. Belanghebbende voert in beroep het volgende aan. Op 13 april 2007 is volgens belanghebbende met de inspecteur afgesproken dat de in 2.2 vermelde correctie in het saldo inkomsten uit eigen woning volledig bij hem in aanmerking zou worden genomen. De in 2.3 genoemde aangiften zijn met deze afspraak in overeenstemming en belanghebbende acht de inspecteur – gelet op voornoemde afspraak – gehouden de aanslagen ambtshalve dienovereenkomstig te herzien. Voorts stelt belanghebbende dat het mogelijk is voor dit geschil beroep in te stellen bij de belastingrechter en dat de inspecteur de in 2.3 genoemde aangiften ten onrechte als bezwaar heeft aangemerkt. De inspecteur betwist een zodanige afspraak te hebben gemaakt. Hij acht het beroep ongegrond.

2.6.

De regels omtrent de mogelijkheid van bezwaar en beroep tegen beslissingen van bestuursorganen zijn vastgelegd in de Awb. Voor beslissingen op het gebied van belastingen bestaat een speciale regeling. Artikel 26 van de AWR bepaalt dat in afwijking van artikel 8:1 van de Awb tegen een ingevolge de belastingwet genomen besluit slechts beroep bij de belastingrechter kan worden ingesteld indien het betreft een belastingaanslag of een voor bezwaar vatbare beschikking.

2.7.

Met betrekking tot het beroep van belanghebbende tegen de afwijzing van het verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag merkt de rechtbank het volgende op. Tegen de afwijzing van een dergelijk verzoek staat geen beroep open bij de belastingrechter, aangezien dit geen voor bezwaar en beroep vatbare beschikking is in de zin van artikel 26 van de AWR. De burgerlijke rechter is in dit geval bevoegd. De rechtbank verwijst in dit verband naar de arresten van de Hoge Raad van 21 april 2006, nr. 41033, ECLI:NL:HR:2006:AT3051 en van 20 december 2013, nr. 12/02872, ECLI:NL:HR:2013:1797.

2.8.

Belanghebbende heeft nog aangevoerd dat naar aanleiding van de in 2.2 vermelde correctie aan zijn ex-echtgenote een navorderingsaanslag over 2005 is opgelegd voor de over dat jaar aan haar uitbetaalde heffingskorting. Nu in die procedure door een belastingrechter is beslist, moet dit volgens belanghebbende ook in de onderhavige procedure gebeuren. Zo niet, dan moet de procedure over 2005 evenzeer als een civiele aangelegenheid worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt deze opvattingen van belanghebbende. De procedure over 2005 heeft betrekking op een navorderingsaanslag en betreft dus een belastingaanslag waartegen op grond van artikel 26 van de AWR beroep openstaat bij de belastingrechter. Daarmee is een geschil over de rechtmatigheid van de navorderingsaanslag geen civiele aangelegenheid. De onderhavige procedure ziet niet op een belastingaanslag, maar op een beslissing op een verzoek tot ambtshalve vermindering. Zoals reeds vermeld in 2.7 brengt het bepaalde in artikel 26 van de AWR mee dat in een dergelijk geval geen beroep openstaat bij de belastingrechter. Een geschil over de rechtmatigheid van het besluit van de inspecteur op een verzoek om ambtshalve herziening van de aanslag behoort tot de bevoegdheid van de burgerlijke rechter.

2.9.

Hoewel belanghebbende ter zitting heeft aangegeven dat hij geen bezwaar heeft ingediend en dat de herziene aangifte niet als zodanig dient te worden aangemerkt, zal de rechtbank, in navolging van de inspecteur, de herziene aangifte toch als bezwaarschrift aanmerken. Belanghebbende wil zijn standpunt namelijk aan de belastingrechter voorleggen en het enige geschrift dat een rechtsingang tot de belastingrechter kan bieden, is een bezwaarschrift tegen de aan hem opgelegde aanslag, gedagtekend 17 mei 2011. De rechtbank zal daarom nagaan of het bezwaar van belanghebbende ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard en, indien deze vraag bevestigend wordt beantwoord, of de aanslag terecht en tot het juiste bedrag is opgelegd.

2.10.

Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 22j van de Algemene wet inzake rijksbelastingen aan op de dag na die van dagtekening van een aanslagbiljet of van het afschrift van een voor bezwaar vatbare beschikking, tenzij de dag van dagtekening is gelegen vóór de dag van de bekendmaking. Ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaarschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft bij een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift een niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.

2.11.

De dagtekening van de in bezwaar bestreden aanslag is 17 mei 2011. Er is geen aanleiding om aan te nemen dat het besluit pas na die datum is verzonden, zodat de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift is geëindigd op 28 juni 2011. De door de inspecteur als bezwaarschrift aangemerkte herziene aangifte is op 6 september 2012 ontvangen. Gelet op artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is dit bezwaarschrift daarmee niet tijdig ingediend.

2.12.

Belanghebbende stelt dat hij de aanslag niet van de curator heeft ontvangen, waardoor hij geen bezwaar kon instellen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee echter geen sprake van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring, aangezien alleen de curator bezwaar kon instellen en hij dat om hem moverende redenen niet heeft gedaan.

2.13.

Belanghebbende heeft geen gronden aangevoerd ter zake van de termijnoverschrijding, andere dan die vermeld in 2.12. De rechtbank is ook overigens geen reden voor rechtvaardiging van die termijnoverschrijding bekend geworden. De rechtbank is daarom van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb die in de weg zou staan aan niet-ontvankelijkverklaring. De inspecteur heeft het bezwaar daarom terecht niet-ontvankelijk verklaard.

2.14.

Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond voor zover het is gericht tegen de uitspraak op bezwaar en is het beroep niet-ontvankelijk voor zover het is gericht tegen de afwijzing op het verzoek om ambtshalve vermindering.

2.15.

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Deze uitspraak is gedaan op 21 maart 2014 door mr. W.A.P. van Roij, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. L. Arts, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.