Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2150, AWB-13_5413
Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2150, AWB-13_5413
Gegevens
- Instantie
- Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Datum uitspraak
- 26 maart 2014
- Datum publicatie
- 14 mei 2014
- ECLI
- ECLI:NL:RBZWB:2014:2150
- Zaaknummer
- AWB-13_5413
Inhoudsindicatie
De rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een ongerechtvaardigd onderscheid tussen ingezetenen en niet ingezetenen van een gemeente door ingezetenen niet en niet-ingezetenen wel aan te slaan voor de forensenbelasting. Het staat de gemeente voorts vrij voor zijn tariefstelling aan te sluiten bij de WOZ-waarde van een woning. Nu de gemeentewet toestaat dat gemeenten een forensenbelasting instellen is er geen sprake van willekeur als gemeenten van deze bevoegdheid gebruik maken. Ten slotte is de stelling van belanghebbende dat er een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen stacaravans en recreatiewoning tardief nu dit pas voor de eerste maal ter zitting is gesteld en er een feitelijk onderzoek nodig is van de heffingsambtenaar om op deze stelling te reageren.
Uitspraak
Belastingrecht, enkelvoudige kamer
Locatie: Breda
Procedurenummer AWB 13/5413
uitspraak van 26 maart 2014
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 27d van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) in het geding tussen
[eiser] , wonende te [woonplaats],
belanghebbende,
en
de heffingsambtenaar van de[gemeente Y],
de heffingsambtenaar.
De bestreden uitspraak op bezwaar
De uitspraak van de heffingsambtenaar van 18 september 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan hem opgelegde aanslag forensenbelasting 2012.
Zitting
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 12 maart 2014 te Bergen op Zoom. Aldaar zijn verschenen en gehoord, belanghebbende, tot bijstand vergezeld van [A], en namens de heffingsambtenaar,[verweerder].
1 Beslissing
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
2 Gronden
Belanghebbende heeft in het kalenderjaar 2012 voor meer dan 90 dagen een gemeubileerde woning aan de [adres] te [plaats X] (hierna: de woning) in de[gemeente Y] ter beschikking, zonder in deze gemeente zijn hoofdverblijf te hebben.
Aan belanghebbende is voor deze woning over het jaar 2012 een aanslag forensenbelasting opgelegd van € 390,09 op grond van de Verordening op de heffing en de invordering van een forensenbelasting [gemeente Y] 2012 (hierna: de Verordening). Voor zover relevant luidt de Verordening als volgt:
Artikel 2 lid 1:
‘Onder de naam ‘forensenbelasting’ wordt een directe belasting geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er op meer dan 90 dagen van het belastingjaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden’.
Artikel 4 lid 1:
‘De belasting wordt geheven naar de heffingsmaatstaf voor de onroerende-zaakbelastingen zoals die voor het belastingobject waarvan de woning deel uitmaakt voor het belastingjaar is vastgesteld.’
Artikel 5:
‘De belasting bedraagt bij een waarde van: (…)meer dan € 53.400,00: € 79,884 vermeerderd met 0,2462% van de in artikel 4 genoemde heffingsgrondslag; het totaal te betalen bedrag aan forensenbelasting zal per subject per belastingjaar nooit meer dan € 1.852,00 bedragen.’
In geschil is of deze aanslag terecht is opgelegd.
De rechtbank stelt het volgende voorop. Op grond van artikel 223, eerste lid, van de Gemeentewet kan een forensenbelasting worden geheven van de natuurlijke personen, die, zonder in de gemeente hoofdverblijf te hebben, er gedurende het belastingjaar op meer dan negentig dagen van dat jaar voor zich of hun gezin een gemeubileerde woning beschikbaar houden. Artikel 2, eerste lid van de Verordening is in overeenstemming met deze wettekst. De rechtbank oordeelt dan ook dat voor belastingheffing op grond van de Verordening een wettelijke grondslag bestaat. Dat belanghebbende als niet-inwoner geen invloed heeft gehad op de invoering van de forensenbelasting, leidt niet tot een ander oordeel.
Belanghebbende stelt dat de aanslag forensenbelasting 2012 in strijd met het gelijkheidsbeginsel is opgelegd. De gemeente heft bij niet-ingezetenen wegens het gebruik van een in de gemeente gelegen onroerende zaak zowel onroerendezaakbelasting als forensenbelasting, terwijl aan ingezetenen van de gemeente die tevens gebruikers van onroerende zaken zijn, geen aanslag forensenbelasting wordt opgelegd. De rechtbank verwerpt deze stelling en verwijst hierbij naar Hoge Raad, 9 november 2001, nr. 36 111, LJN AD5329. In dit arrest heeft de Hoge Raad hieromtrent het volgende overwogen:
“Anders dan het middel voorts aanvoert, handelt een gemeente niet in strijd met het in artikel 1 van de Grondwet opgenomen verbod tot discriminatie door aan personen die niet in de gemeente hun hoofdverblijf hebben, zowel een aanslag in de onroerendezaakbelastingen wegens het gebruik van een in de gemeente gelegen onroerende zaak als een aanslag in de woonforensenbelasting op te leggen, terwijl gebruikers van onroerende zaken die in de gemeente hun hoofdverblijf hebben, geen aanslag in de woonforensenbelasting ontvangen. De mogelijkheid van deze ongelijke behandeling vloeit voort uit […] bij de Gemeentewet voorziene, bevoegdheid om beide belastingen te heffen. Voor het gebruik maken van die bevoegdheid is een rechtvaardiging gelegen in de omstandigheid dat de bijdrage die een gemeente op grond van de Financiële verhoudingswet (Wet van 21 oktober 1996, Stb. 576) ontvangt uit het gemeentefonds, mede afhankelijk is van het aantal inwoners van die gemeente en woonforensen daarbij niet tot de inwoners worden gerekend.”
De omstandigheid dat hierdoor mogelijk aan belanghebbende meer heffingen opgelegd worden dan aan personen die wel hun hoofdverblijf hebben in de gemeente, leidt naar het oordeel van de rechtbank niet tot de conclusie dat sprake is van schending van het gelijkheidsbeginsel.
Verder betoogt belanghebbende dat door gebruik van de heffingsgrondslag van de onroerendezaakbelasting (hierna: WOZ-waarde) voor de tariefstelling van de forensenbelasting een ongerechtvaardigd onderscheid wordt gemaakt tussen bezitters van duurdere en minder dure woningen. Bovendien is de forensenbelasting volgens belanghebbende onredelijk hoog in verhouding tot andere gemeentelijke belastingen. De rechtbank overweegt dat het tarief van de forensenbelasting uitsluitend ter beoordeling van de gemeenteraad staat. Noch het tarief, noch de opbrengst van die belasting is aan andere wettelijke beperkingen gebonden dan die welke volgens artikel 217 van de Gemeentewet voor alle gemeentelijke belastingen gelden. Voor ingrijpen door de rechter is slechts plaats indien de gekozen tariefstelling leidt tot een willekeurige en onredelijke belastingheffing die de wetgever niet op het oog kan hebben gehad. Hiervan is sprake indien de gekozen heffingsmaatstaf niet aansluit bij het karakter van de forensenbelasting of tot een buitensporige maatstaf leidt. Het karakter van de forensenbelasting staat er niet aan in de weg om voor de tariefstelling aan te sluiten bij de WOZ-waarde van de woning (vergelijk Hoge Raad, 9 februari 2007, nr. 40.643, ECLI:NL:HR:2007:AX0678). Bovendien is naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van een buitensporige dan wel onredelijke heffing.
Belanghebbende stelt ook dat er bij de heffing van forensenbelasting sprake is van willekeur nu de ene gemeente de mogelijkheid om forensenbelasting in te stellen wel benut en de andere gemeente niet. Zoals hiervoor onder 2.2. overwogen staat het een gemeente vrij ervoor te kiezen een forensenbelasting in te stellen. De formele wetgever heeft in de gemeentewet de gemeentes uitdrukkelijk de mogelijkheid willen bieden zelf te beslissen of een forensenbelasting ingesteld wordt. De instelling van forensenbelasting door een gemeente is naar het oordeel van de rechtbank om deze reden niet willekeurig.
Ter zitting heeft belanghebbende gesteld dat de[gemeente Y] een ongerechtvaardigd onderscheid maakt tussen bezitters van recreatiewoningen, zoals belanghebbende, en bezitters van stacaravans. Nu belanghebbende deze grief pas ter zitting heeft aangebracht, heeft de heffingsambtenaar niet de gelegenheid gehad zich hier tegen te verweren nu hiervoor een feitelijk onderzoek nodig is. De rechtbank beschouwt de stelling dan ook als tardief en laat deze voor haar oordeel buiten beschouwing.
Nu aan belanghebbende een gemeubileerde vakantiewoning meer dan 90 dagen ter beschikking staat in de [gemeente Y], zonder hoofdverblijf in deze gemeente te hebben, is de aanslag terecht aan belanghebbende opgelegd.
Gelet op het vorenstaande is het beroep ongegrond verklaard.
De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.
De griffier, De rechter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,
5201 CZ ’s-Hertogenbosch.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.
Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.