Home

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2151, AWB-13_4833

Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 26-03-2014, ECLI:NL:RBZWB:2014:2151, AWB-13_4833

Gegevens

Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Datum uitspraak
26 maart 2014
Datum publicatie
14 mei 2014
ECLI
ECLI:NL:RBZWB:2014:2151
Zaaknummer
AWB-13_4833
Relevante informatie
Wet op de omzetbelasting 1968 [Tekst geldig vanaf 01-01-2023 tot 01-01-2024]

Inhoudsindicatie

Belanghebbende werd tijdens een boekenonderzoek OB vertegenwoordigd door zijn echtgenote en accountant. Ondanks het ontbreken van een schriftelijke volmacht, mocht de inspecteur er van uitgaan dat zij gemachtigd waren nu er onder de gegeven omstandigheden sprake is van een schijn van volmacht (art. 3.61 lid 2 BW). De inspecteur heeft belanghebbende tijdens het boekenonderzoek de mogelijkheid gegeven zijn zienswijzen naar voren te brengen en voorafgaande aan de oplegging van de naheffingsaanslag en boete van zijn voornemen hiertoe op de hoogte gesteld. De inspecteur heeft hiermee in voldoende mate hoor- en wederhoor toegepast. De boete wordt gematigd nu er verzachtende omstandigheden aanwezig zijn.

Uitspraak

Belastingrecht, enkelvoudige kamer

Locatie: Breda

Procedurenummer AWB 13/4833

uitspraak van 26 maart 2014

Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak als bedoeld in afdeling 8.2.6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in het geding tussen

[eiser] , gevestigd te Son en Breugel,

belanghebbende,

en

de inspecteur van de Belastingdienst,

de inspecteur.

De bestreden uitspraken op bezwaar

De in één geschrift vervatte uitspraken van de inspecteur van 23 augustus 2013 op het bezwaar van belanghebbende tegen de aan belanghebbende voor het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 opgelegde naheffingsaanslag omzetbelasting, en de gelijktijdig bij beschikkingen opgelegde vergrijpboete en in rekening gebrachte heffingsrente (aanslagnummer [aanslagnummer].F.01.1501).

Zitting

Met schriftelijke toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven.

1 Beslissing

De rechtbank:

-

verklaart het beroep gegrond voor wat betreft de boetebeschikking;

-

vernietigt de uitspraak op bezwaar voor wat betreft de boete;

-

vermindert de boete tot € 13.000;

-

verklaart het beroep voor het overige ongegrond;

-

veroordeelt de inspecteur in de proceskosten van belanghebbende ten bedrage van € 487.

-

gelast dat de inspecteur het door belanghebbende betaalde griffierecht van € 318 aan deze vergoedt.

2 Gronden

2.1.

Belanghebbende handelt in trailers en onderdelen daarvoor en is ondernemer voor de omzetbelasting. Hij oefent zijn werkzaamheden uit in de vorm van een eenmanszaak. De administratie van deze eenmanszaak wordt bijgehouden door de echtgenote van belanghebbende. De jaarrekeningen zijn in de periode van 2010 tot en met 2012 opgemaakt door [accountant] (hierna: de accountant). De accountant heeft eveneens de aangiftes omzetbelasting en aangiftes inkomstenbelasting ingediend. In de jaren voor 2010 werden de jaarrekeningen opgemaakt en de aangiftes ingediend door een rechtsvoorganger van de accountant.

2.2.

Op 28 februari 2012 heeft de inspecteur aangekondigd dat hij over de jaren 2009 tot en met 2011 een boekenonderzoek omzetbelasting zal instellen bij belanghebbende. De reden van het onderzoek zijn de grote verschillen die geconstateerd waren tussen de intracommunautaire verwervingen en het ontbreken van een logisch verband tussen het inkomen en de omzet die belanghebbende heeft opgegeven. Het boekenonderzoek ziet onder andere op de juistheid van de aangiftes omzetbelasting. Het boekenonderzoek heeft vanaf 12 maart 2012 plaatsgevonden. Bij het boekenonderzoek waren de echtgenote van belanghebbende en de accountant aanwezig.

2.3.

Tijdens het onderzoek is geconstateerd dat er namens belanghebbende onjuiste aangiftes omzetbelasting zijn ingediend. De echtgenote van belanghebbende heeft tijdens het boekenonderzoek verklaard dat zij bewust onjuiste informatie aan de accountant heeft medegedeeld op basis waarvan de aangiftes zijn ingediend. Dit is gebeurd om financiële redenen.

2.4.

Naar aanleiding van de controle heeft de inspecteur belanghebbende op 21 september 2012 een brief gestuurd waarin hij meedeelt dat hij over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011 een naheffingsaanslag zal opleggen en dat hij ook voornemens is een vergrijpboete van in totaal € 19.500 op te leggen. Hij stelt belanghebbende in de gelegenheid te reageren op het voornemen tot boeteoplegging. Op 7 november 2012 reageert de accountant namens belanghebbende op dit voornemen met een verzoek de boete verder te matigen. De inspecteur ziet daartoe geen reden.

2.5.

Op 7 december 2012 heeft de inspecteur het controlerapport vastgesteld en in overeenstemming met het rapport op 21 december 2012 een naheffingsaanslag omzetbelasting van € 59.558 opgelegd op over het tijdvak van 1 januari 2010 tot en met 31 december 2011. Gelijktijdig met de naheffingsaanslag wordt een vergrijpboete opgelegd van € 19.500 en € 1.833 aan heffingsrente in rekening gebracht.

2.6.

Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag. Bij de uitspraken op bezwaar heeft de inspecteur de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de in rekening gebrachte heffingsrente gehandhaafd.

2.7.

Tussen partijen is in geschil het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag, de boetebeschikking en de beschikking in rekening gebrachte heffingsrente terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend en de inspecteur bevestigend.

2.8.

Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag in strijd met de algemene beginselen van behoorlijk bestuur is opgelegd, nu belanghebbende pas na de oplegging van de naheffingsaanslag, slechts op verzoek van zijn gemachtigde het controlerapport heeft ontvangen. Bovendien heeft er zowel tijdens als na het boekenonderzoek geen hoor- en wederhoor met belanghebbende plaatsgevonden. Zijn echtgenote en de accountant waren niet gemachtigd namens hem het woord te voeren tijdens het boekenonderzoek. Belanghebbende was voorts niet bekend met het feit dat de belastingdienst een boekenonderzoek zou instellen, nu hij daartoe geen aankondiging heeft ontvangen. Belanghebbende meent dat op grond van bovenstaande redenen het controlerapport niet meegenomen mag worden in de beoordeling of de naheffingsaanslag juist is opgelegd, zodat de naheffingsaanslag moet worden vernietigd.

2.9.

De rechtbank overweegt, zo hetgeen belanghebbende stelt al van belang is voor het antwoord op de vraag of de naheffingsaanslag juist en rechtmatig is opgelegd, als volgt. In de procedure voor de rechtbank heeft de inspecteur, zo ver bekend, alle op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd. Hieruit blijkt dat aan belanghebbende op 28 februari 2012 een brief is gezonden naar het adres van belanghebbende ter attentie van belanghebbende met de aankondiging van het boekenonderzoek. Naar de mening van de rechtbank is in elk geval aannemelijk dat nu de echtgenote van belanghebbende op de hoogte was van het boekenonderzoek, deze brief op het juiste adres is aangekomen. Zijn echtgenote en de accountant waren immers samen op de afgesproken plek en het afgesproken tijdstip aanwezig. Belanghebbende is na bezorging van een brief op zijn adres zelf verantwoordelijk voor kennisneming van deze brief. Belanghebbende kon dus weten dat er een boekenonderzoek bij hem ging plaatsvinden.

2.10.

Op 21 september 2012 heeft de inspecteur de in 2.4. genoemde brief ter attentie van belanghebbende naar zijn adres verzonden. Op 7 november 2012 heeft de accountant op deze brief gereageerd, waardoor ook vaststaat dat de brief van 21 september 2012 op het juiste adres is aangekomen. Aldus kon belanghebbende, ruim vóór datum van het opleggen van aanslag en boete, op de hoogte zijn van de in de brief aangekondigde en op het boekenonderzoek gebaseerde naheffingsaanslag en boete.

2.11.

De rechtbank overweegt voorts dat, indien er al geen sprake zou zijn van een volmacht, er naar haar oordeel in elk geval een schijn van volmacht bestaat als bedoeld in artikel 3:61, tweede lid van het Burgerlijk Wetboek voor de echtgenote van belanghebbende en de accountant. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat naar aanleiding van de aankondiging als bedoeld in 2.9. namens belanghebbende tijdens het boekenonderzoek het woord werd gevoerd door personen door wie, zoals gebleken uit de stukken, al eerder het woord is gevoerd tijdens een eerder ingesteld boekenonderzoek. Belanghebbende heeft bij dat eerder ingestelde boekenonderzoek niet gesteld dat zijn echtgenote en accountant niet gevolmachtigd waren om namens hem op te treden. Sindsdien heeft hij ook geen kennisgeving aan de inspecteur gezonden waarin hij verklaart dat zijn echtgenote en accountant niet meer gevolmachtigd zijn. Bovendien heeft de accountant ook de aangiftes omzetbelasting namens belanghebbende ingediend en hield de echtgenote van belanghebbende de administratie bij. Verder heeft de accountant namens belanghebbende gereageerd op het voornemen tot boeteoplegging van 21 september 2012. Onder deze omstandigheden mocht de inspecteur er, ondanks dat hij geen schriftelijke volmacht heeft, van uitgaan dat de accountant en belanghebbendes echtgenote, gevolmachtigd waren, namens belanghebbende het woord te voeren.

2.12.

Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat belanghebbende tijdens het boekenonderzoek en voordat de aanslag en boete zijn opgelegd wel degelijk in de gelegenheid is gesteld zijn zienswijzen naar voren te brengen. De inspecteur heeft naar het oordeel van de rechtbank bij de oplegging van de naheffingsaanslag dan ook in voldoende mate het beginsel van hoor- en wederhoor toegepast.

2.13.

Niet gesteld of gebleken is dat de naheffingsaanslag tot een onjuist bedrag is vastgesteld, zodat de naheffingsaanslag in stand kan blijven.

2.14.

Met betrekking tot de boete bepleit belanghebbende dat deze verder gematigd zou moeten worden. De inspecteur geeft aan dat deze boete al is gematigd tot ruim 30% (2010) respectievelijk ruim 33% (2011). Hij kan volgens paragrafen 25 en 28 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst een boete van 50% opleggen. Hierbij acht hij van belang dat belanghebbende na een eerder ingesteld boekenonderzoek, waaruit ook is gebleken dat er foutieve aangiftes zijn ingediend, is gewaarschuwd dat indien hij nogmaals foutieve aangiftes in zou dienen, er vergrijpboeten zouden worden opgelegd. De inspecteur heeft de boete gematigd op grond van de omstandigheid dat de echtgenote van belanghebbende haar medewerking heeft verleend, op grond van de hoge leeftijd van belanghebbende, de financiële omstandigheden van het bedrijf en de verhouding tussen de nageheven belasting en de boete, waarbij de inspecteur 50% te hoog achtte. De rechtbank ziet in deze omstandigheden aanleiding de boete verder te matigen tot € 3.000 voor het jaar 2010 en

€ 10.000 voor het jaar 2011, zodat de totale boete € 13.000 bedraagt. De rechtbank acht deze boete passend en geboden.

2.15.

Het beroep tegen de naheffingsaanslag wordt geacht mede betrekking te hebben op de beschikking heffingsrente. Belanghebbende heeft tegen deze beschikking geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het is de rechtbank overigens ook niet gebleken dat de bepalingen met betrekking tot de heffingsrente onjuist zijn toegepast.

2.16.

Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond verklaard voor wat betreft de boete en ongegrond verklaard voor het overige.

2.17.

De rechtbank vindt aanleiding de inspecteur te veroordelen in de kosten die belanghebbende in verband met de behandeling van het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten die belanghebbende vergoed kan krijgen zijn op de voet van het Besluit voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 487 (1 punt voor het indienden van het beroepschrift met een waarde van € 487 per punt en een wegingsfactor 1). Voor een vergoeding van kosten van de bezwaarfase is geen plaats nu hierom niet in de bezwaarfase is verzocht.

Deze uitspraak is gedaan op 26 maart 2014 door mr.drs. M.M. de Werd, rechter, en op dezelfde dag in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. J.C. van Hooft, griffier.

De griffier, De rechter,

Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:

Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583,

5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:

1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd.2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden: a. de naam en het adres van de indiener;

b. een dagtekening;

c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;

d. de gronden van het hoger beroep.

Voor burgers is het mogelijk hoger beroep digitaal in te stellen. Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van de formulieren op Rechtspraak.nl / Digitaal loket bestuursrecht.